Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd□ Van Der Decken contra BolliusIn tegenstelling met zijn principe van de Nutteloosheid Van De Kunst (All art is useless) dient de nutteloosheid van het ‘half afgemaakte’ verhaal om een en ander te verduidelijken. Wordt hij enerzijds onderbroken door Zinloze FeitenGa naar eindnoot(316) - ook zij hebben een functie in de ‘binnenhuisarchitectuur van de kosmos’Ga naar eindnoot(317) en soms is deze functie louter materieel van oorsprong: het boek romanesk stofferen (of wat de Zuidnederlandse schrijver Piet Van Aken ‘worstenvullerij’ zou heten), anderzijds | |
[pagina 272]
| |
is het zo dat hij in het personage van zijn verbeelding, kapitein Van der Decken zijn alter ego opbouwt. In de wreedheid waarmee deze kapitein zijn scheepsdominee Bollius als muiter straft en hem met wat mondvoorraad op een sloep aan de oceanen prijs geeft, steekt de gehele reviaanse tragiek. Naast deze homoseksuele tragiek hier uitgebeeld, wordt de vernietiging van het revisme nog eens geaccentueerd. Maar laat me beginnen met het begin (van het Einde): Het hoogtepunt van dit breed uitgesmeerde, regelmatig onderbroken Van der Decken-verhaal begint bij de introductie van het BolliuspersonageGa naar eindnoot(318). Deze dominee ‘was een heel mooie jongen’Ga naar eindnoot(319), verder met talrijke reviaanse predikaten bedacht als ‘moederskindje’Ga naar eindnoot(320), ‘scheepsmeid’Ga naar eindnoot(321), ‘zijden jochie’Ga naar eindnoot(322), ‘mooie fluweeldrager’Ga naar eindnoot(323), ‘die zijden geheime scheepsnicht’Ga naar eindnoot(324), ‘dat zijden broekje Bollius’Ga naar eindnoot(325), ‘die zijden nicht’Ga naar eindnoot(326), ‘die zijden jongen’Ga naar eindnoot(327), ‘dat piepkuiken Bollius’Ga naar eindnoot(328), ‘dat zijige theoloogje, die nichterige melkmuil’Ga naar eindnoot(329), ‘een laffe nicht’Ga naar eindnoot(330). Van het Reve verzekert Woelrat dat Bollius ‘Heel mooi was (...), en wat ik ook zeker weet dat is dat hij enigszins was zoals wij, al zou hij het nooit aan iemand hebben bekend en al wist hij het misschien zelf niet...’ Hier tekent Van het Reve én de geestelijke, de theoloog, de priester in zijn werkelijke en potentiële psychische existentie, deze van homoseksueel. De psychoanalyse leert ons dat de moederbinding vaak tot het priesterschap leidt. Al blijft dit een vicieuze cirkel aangezien de te sterke moeder- | |
[pagina 273]
| |
binding vaak de homoseksualiteit ten gevolge heeft. Eenmaal Bollius zijn wrede straf ondergaat, blijkt het scheepsvolk erg tevreden: ‘Maar ze waren zeer monter gestemd dat ze van deze raadselachtige, sluipend lopende, gluiperige man af waren, die hun maar zonde voor en zonde na voorhield, en vreemde, dreigende vragen stelde: wat men wel allemaal voor zondige gedachten had, en of men wel eens de gruwelijke zonde beging van zichzelve op verboden plaatsen aan te raken, en of men zich altijd wel, in het logies, het lichaam bedekt hield voor de blik van een ander...’Ga naar eindnoot(331) |
|