Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd□ De VrouwDe homoseksuele schrijver zal uiteraard, in de meeste gevallen, de vrouw onsympathiek voorstellen. Nemen we in vogelvlucht de vrouwelijke personages uit het werk van Van het Reve, dan zien we een ambivalente houding ontstaan: de moeder-vrouw wordt overwegend vrij sympathiek voorgesteld. Ik denk hierbij aan de moeder van | |
[pagina 253]
| |
Werther Nieland, aan Sallie. Ze zijn weliswaar beklagenswaardige, maar dan toch met deernis en tederheid uitgeschreven figuren. Nu ligt het wel niet in mijn bedoeling het Boek in het Boek te schrijven. De Vrouw In Het Werk Van Gerard Kornelis Van Het Reve (oef! wat een resem hoofdletters) laat ik als schrijfvoer voor een of andere aanminnige critica met doctoraatsdorst. Wat mij interesseert is de ingewikkelde weg die de schrijver, door middel van de esthetische ironie, aflegt om tot de formulering van zijn antifeministische en ambivalente gevoelens te komen. In zijn negentiende brief, d.d. 27 juli 1971, vertelt onze Nachtelijke SolospelerGa naar eindnoot(283) hoe hij, in Amsterdam komend, zijn ‘vroegere huisvrouw Hanny Michaelis’ bezoekt.Ga naar eindnoot(284) In zijn zeventiende brief, d.d. 21 juli 1971 had hij zijn correspondent al op de hoogte van dit feit gebracht: ‘Morgen kom ik naar Amsterdam, om een bezoek te brengen aan mijn vroegere huisvrouw, de dichteres H(anny) M(ichaelis).’Ga naar eindnoot(285) ‘We praatten over vroeger. We waren het, als altijd, er over eens dat het nooit meer goed kwam, maar dat het goed was’ schrijft Van het Reve in weer een van die zonderling ontroerende bladzijden. Ze lijken, deze intimistische volzinnen, een mannelijke echo op de al even ontroerende woorden van Hanny Michaelis zelf, die ik in mijn eerste hoofdstuk ter illustratie van de intermenselijke verhoudingen heb geciteerd.Ga naar eindnoot(286) En hij voegt er aan toe: ‘Om half negen nam ik de trein terug naar Veenendaal, nagewuifd door haar op een perron vol van de zonderlingste reizi- | |
[pagina 254]
| |
gers, bepakt met waterzakken en vijgemanden, wierook en myrrhe. Mijn bezoek had haar veel vreugde gedaan, merkte ik, en ze was erg blij, dat ik de gehele dag bij haar gebleven was.’Ga naar eindnoot(287) (Mijn God, waarom komen de tranen weer in mijn ogen? Wat bezit Mijn Schrijver toch dat hij er in slaagt met de simpelste woorden de Diepste Ontroering te wekken? Komt het door de bijbelse allusies? Kop op, jongen! draag er zorg voor dat je essay niet door tranen wordt uitgewist!) Jawel, er staat een Slagboom tussen twee mensen, maar er wordt (vooralsnog) geen Slag geleverd. Het lijkt wel een anticlimax. De Taal Der Liefde bezit Vele Tongen! In dezelfde brief lezen we dan wél een uitschieter in de richting van een andere vrouw, namelijk Annie Romein-Verschoor. Volgens onze schrijver zou ze in het ‘een sinister begrip geworden Rosa Spier Huis’ censuur uitoefenen ‘door het beheer van de bibliotheek. Karel zijn boeken mogen daar niet in.’Ga naar eindnoot(288) Gedurende een bladzijde maakt hij deze fijne dame met haar (marxistische) fouten en (menselijke) gaven gewoon af, zij het dan ook op indirecte wijze. Langs de onmuzikaliteit van de Romeins, langs de ‘echte nazi of communist, die Tolstoj’ volgens onze Zegsman is, ‘met de gebruikelijke, dierlijke fanatieke onverdraagzaamheid die vegetariërs, geheelonthouders en pacifisten eigen is.’Ga naar eindnoot(289) Afrondend, culmineert zijn Rode Haat in deze anti-geloofsbelijdenis: ‘Het calvinisme; het christendom à la Tolstoj met zijn opbouwende, mensheidverheffende kunst versus de perversie; het communisme: het is alles één ongehoord | |
[pagina 255]
| |
strakke, kaarsrechte lijn.’Ga naar eindnoot(290) Je herkent er een verre echo uit zijn twaalfde brief in, waar hij schrijft: ‘Je hebt het nu eenmaal iets moeilijker als je een Jood, homoseksueel, kunstenaar of iets dergelijks bent...’Ga naar eindnoot(291) Maar ik wijk af. Terug naar Van het Reve's ambivalente relatie tot de vrouw en hoe hij het allemaal waar maakt! Na de sympathieke bladzijde over zijn ex-vrouw, blijft Van het Reve nog wat rondkuieren op heteroseksueel terrein. In de daarop volgende, twintigste brief d.d. 1 augustus 1971 slingert hij het beminnelijke slogannetje de schrijfruimte in: ‘Kinderen zijn heilig.’Ga naar eindnoot(292) De heteroseksuele, want procreatieve fles vult hij nogmaals in de brief die daarop volgt, de eenentwintigste d.d. 2 augustus 1971: zijn twee Lieve Jongens Tijger en Henk heet hij ‘mijn beide zoons’Ga naar eindnoot(293) en in het tweede gedeelte van dezelfde brief, op 3 augustus geschreven, herhaalt hij nogmaals een heteroseksuele verzuchting: ‘Wat is het toch iets heerlijks, om kinderen te hebben!’Ga naar eindnoot(294) In zijn zevenentwintigste brief, d.d. 31 augustus 1971, nota bene op Koninginnedag geschreven! zwaait hij met bloemetjes naar zijn Geliefd Publiek. De heteroseksuele vrouwen worden er opnieuw diep bemind, luister: ‘De kritiek en de kunstbroeders en mijn Geliefd Publiek: allemaal de bloedkanker achter hun hart, dan heeft de dokter lang zoeken. Nee, toch niet. Wat de kritiek en de kunstbroeders betreft, dat kan zo blijven (Merci, Gerard! nota van de schrijver van dit Reve Boek), maar op mijn Geliefd Publiek ben ik gesteld, dat mij | |
[pagina 256]
| |
jaar in, jaar uit zijn liefde en vertrouwen blijft schenken en al bijna een kwarteeuw mijn veelgelezen boeken koopt. Tenminste 69 % ervan zijn getrouwde huisvrouwen, met kinderen. Dat heb ik uit laten zoeken. Ik ben daarop niet weinig trots. Ik schrijf niet voor intellektuelen of kunstenaars of andere door lediggang geperverteerde randfiguren, maar voor moeders, die zonder ophef, bij wijze van spreken zwijgend, haar plicht doen.’Ga naar eindnoot(295) Ik cursiveer dit expres, want de grote concentrische lijn die onze schrijver door geheel dit uitgebreide brievenhoofdstuk trekt, komt thans naar het vernietigende punt toe. In de zevenendertigste brief, d.d. 20 oktober 1971 brengt hij, meteen de esthetische ironie als romanesk structuurelement in zijn boek handhavend, een correctie aan: ‘Een gewoon mens kan dat allemaal niet begrijpen. Ik houd veel van de lieve Here Jezus, maar ik gevoel toch ook een warme genegenheid jegens zijn Broer. Ik ben een alleseter, denk ik.’Ga naar eindnoot(296) We vallen terug op de proselitische tendens van de homoseksualiteit en de zo mooie & ontroerende bladzijde aan zijn ex-vrouw Hanny gewijd, wordt met één slagschaduwzinnetje verdonkeremaand: ‘De dichteres H.M. zegt dat ik “gewoon een smeerlap ben”.’Ga naar eindnoot(297) Geloof, homoseksualiteit, ze worden in één lijn gebracht. Maar dat is niet alles. De uitschieter naar zijn ‘vroegere huisvrouw’ weegt zwaarder door dan je denkt, want onmiddellijk daarop volgt met reviaanse hatelijkheid de passage - kostelijk daarenboven! - waarin Van het Reve zijn zwaar geschut opstelt tegen de Jehova Getuigen, met de opmerking: ‘(Ze | |
[pagina 257]
| |
voeren een ongehoorde hetze tegen de homoseksuelen, precies zoals de nazis en de kommunisten, wist je dat?’)Ga naar eindnoot(298) In zijn proselitische ijver om zijn homoseksualiteit te verdedigen krijgt de uitspraak van zijn ‘vroegere huisvrouw’ die hij voor deze gelegenheid ‘de dichteres H.M.’ (objectiverend en denigrerend) noemt, een aanhangsel in de opvattingen van de Jehova Getuigen. Ook deze ‘geestdrijvers’ vinden de homoseksuelen smeerlappen! In het licht van deze teksten wordt Annie Romein-Verschoor nog wat verder toegetakeld. Kortom, allen worden tot een hoopje rabiate homohaters samengeveegd en van de (schrijf)stoep gekeerd. Het raffinement dat er in bestaat, binnen dit Grote Hoofdstuk, een hechte concentrische lijn te scheppen, door middel van de esthetische ironie, plaatst ons alweer voor het probleem van de Vorm: hier is een autobiografisch romanschrijver aan het woord. Met stiel- en stofbeheersing zoekt hij structurele lijnen in zijn werk aan te brengen. Net als voor zijn twee vorige autonome brievenbundels, probeert hij ook hier weer het toevalligheidsaspect wat een collectie brieven toch altijd met zich meebrengt, van de (schrijf)kaart te vegen. Ook De Taal Der Liefde is een ‘roman’. De deelstructuur wat dit brievenhoofdstuk gaandeweg wordt, moet tevens functioneren als draaischijf voor de totaalstructuur van het boek. Let goed op, Jongens en Meisjes. G.K. van het Reve als verhaler en vooral als romancier succesrijk gestart, slaagt er nog steeds niet in een roman te construeren. Daarom wordt dit correspondentiële kapittel een | |
[pagina 258]
| |
soort deus ex machina, een hocus pocus om ons straks in een volkomen andere schrijflaag binnen te voeren. Op enkele details na past het ontijdelijke van de laatste drie hoofdstukken helemaal niet bij het tijdgebonden, narratieve gebeuren uit de eerste twee hoofdstukken. Het desultorische zit ditmaal niet alleen meer in de kortere schrijfeenheid van een of enkele bladzijden, maar in het gehele boek. De structuur zelf van De Taal Der Liefde is een desultorische structuur geworden. Alweer een kenmerk van synthese en van Groot Meesterschap. Neem dat van mij aan. |
|