Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
□ De Taal Der LiefdeDe Taal Der Liefde is de titel van het Nieuwe Grote Reve Boek, maar tevens de titel van het tweede hoofdstuk. Ik zal proberen te verduidelijken waarom. Er is de ontrouw van het hoofdpersonage Van het Reve tegenover Tijger. Er is de ontrouw van Tijger tegenover Van het Reve. De eerste papt aan met Giovanni L. (in de zomer van het jaar 1969), de tweede met Peter Z. (in de zomer van het jaar 1968). In het tweede hoofdstuk blijven we bij het Amsterdamse gebeuren. Het desultorische maakt dergelijke sprongen in tijd en ruimte mogelijk. Met de esthetische ironie vergeven we het onze schrijver dat hij van deze ‘kleine geschiedenis’ een grote geschiedenis maakt. Van meetaf blijkt dat Van het Reve, ook in dit hoofdstuk, de revistische seks als een alternatief opstelt tegen de homoseksuele ontrouw. In de zoektocht om de liefde te bestendigen en het bewustzijn dat dit (bijna) onmogelijk is, bouwt hij het wankele bouwsel van het revisme dan maar verder uit. De jaloezie staat steeds op het voorplan, maar door het revistische bouwsel wordt de ‘derde man’ geduld. Méér nog, hij wordt in de sado-masochistische psyche van de homoseksueel uitgewerkt tot een partner die ‘op een andere maar even slaafse en volmaakt onderworpen wijze’ dient.Ga naar eindnoot(259) Dit kan Van het Reve best door zijn wapen bij uitstek, de esthetische ironie. Er ontstaat immers een haast dialectische beweging tussen werkelijkheid en verbeelding. | |
[pagina 235]
| |
De werkelijkheid (die in werkelijkheid onaangenaam is want door de jaloezie gekleurd) wordt door de verbeelding (het revisme) vernietigd. Het lijkt wel op net lang genoeg liegen tot men het zelf gelooft. In de schrijfdaad wordt zelfs de verbeelding (revisme) werkelijk, in elk geval net zo werkelijk als de beleefde werkelijkheid die op haar beurt tekst wordt. Zo gezien wordt het revisme een leugen, maar een leugen om bestwil. Ik neem als voorbeeld de meesterlijk op schrift gestelde jaloeziescène in het begin van het tweede hoofdstuk. In structureel vlak gezien wordt deze passage een groots, esthetisch-ironisch fresco waarin Van het Reve zijn revistische bouwsel sloopt. Tal van onhebbelijkheden merkt ons hoofdpersonage op, bij het viseren van de ‘derde’ of de partner van zijn partner. Hij vindt diens broek zot ‘ook al toonde het ontuchtig nauwe snit ervan op volmaakt duidelijke wijze zijn kleine, harde billen’Ga naar eindnoot(260); de lederen jek van Peter Z. is ook niet dàt. De ‘pantoffelachtige, zacht lederen schoentjes’ irriteren hem. De lichaamsgeur van Peter Z. blijkt ‘een geur van leugen en lafheid’. Uit wandelend in stad, ‘kakelde’ onze schrijver hem vlot en hartelijk aan (let op het denigrerende synoniem voor praten met) Een geschenk geeft de schraapzuchtige schrijver dan wel, maar het worden tweedehandsboeken met platen over Amsterdam gekocht ‘in die grote boekhandel die allerlei plaatuitgaven voor afbraakprijzen verkocht’. Hij vindt dat het bedankje van Peter Z. ‘heel duidelijk niet echt’ klinkt. Verder in de stad laat hij Peter Z. speciaal voor zich | |
[pagina 236]
| |
uitlopen, om allerlei onliefs op hem te kunnen aanmerken. Deze voorlopig nog als gewone jaloezie te omschrijven gedragingen van onze Jaloerse Minnaar tegenover zijn ‘derde pijler van het revistische bouwsel’, wat ik graag tussen aanhalingstekens plaats, krijgt weldra een eerste genadestoot: ‘Ik dacht eigenlijk slechts aan twee dingen: in hoeverre ik hem voor mijzelve lichamelijk begeerde, en hoe zijn gezicht er als doodshoofd uit zou zien, als hij gestorven was en een skelet geworden zou zijn.’Ga naar eindnoot(261) In feite bestaat het revistische bouwsel hier al niet meer. De erotiek is een zuiver ik-gerichte. De gedachte aan de dood bij het bekijken van Peter Z.'s hoofd, is in werkelijkheid het ondermijnen van de kern van het revisme: de verbeeldingsubstantie. Na een resumé van dit alles, herhaalt hij nogmaals dit verschrikkelijke visioen. Door de herhaling, in variatievorm, accentueert hij dan ook nogmaals het ten dode opgeschreven bouwsel dat het revisme is: ‘...tot eens zijn lichaam een skelet en zijn hoofd een kleine doodskop zou zijn geworden, en de eeuwige Vergetelheid hem zou bedekken. Meer was er echt niet aan de hand.’Ga naar eindnoot(262) Alsof dit gruwelijke denkgebeuren nog niet voldoende in de verf steekt, trekt hij voor de derde maal, een harde streep door het revisme; nadat Peter Z. zich had omgekleed ten huize van Van het Reve en aanstalten maakt om te vertrekken wordt hij, alweer, de prooi van Van het Reve's jaloerse, doch tevens het revisme dodende denksysteem: ‘(...) het kwam mij voor, dat hij ongehoord sterfelijk was.’Ga naar eindnoot(263) | |
[pagina 237]
| |
Peter Z. = de derde pijler van het revistische bouwsel = ongehoord sterfelijk. Voor het begrijpen van deze ‘autobiografische roman’ De Taal Der Liefde is de beginpassage uit dit tweede hoofdstuk van kapitaal belang. Bewust of onbewust gevoed schrijverschap, treffend in wél de bedenking waarmee Van het Reve deze passage afsluit: ‘Ik wist niet, of alles wel goed was zoals het was. Het scheen ongehoord moeilijk, ergens een zin in te ontdekken. Ik tuurde naar de wuivende bomen in de verte, waarvan één een reusachtige treurwilg was.’Ga naar eindnoot(264) |