Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd□ ParallellismeVan het Reve, de Schrijvende Banneling (naar Frankrijk uitgeweken) begint zijn Boek der Boeken met de mededeling dat hij 14.980 vierkante meter grond kocht. Dit schrijft hij in letters, zodoende een volledige prozaregel scheppend. Dit doet hij niet voor de ‘742 meter boven de zeespiegel’. Cijfers volstaan hier. Dit spel met de schrijfwijze der cijfers is méér dan toeval, is hoe microscopisch klein in de totaliteit der woorden en de stroom der taal, een kenmerk van homoseksuele psyche (in het algemeen, en deze) van Van het Reve (in het bijzonder) die naar ‘ongewone artistieke voortbrengselen’ zoekt, want ‘doen wat iedereen doet, dreigt zijn wezen te verwateren.’Ga naar eindnoot(233) Drie bladzijden verder schept hij, tegenover deze bijna absurde kapitalistische daad, de tegenstel- | |
[pagina 227]
| |
ling: ‘In Friesland bezat ik een huis zonder erf - tenzij men de armzalige hondervijftig vierkante meter land waarop het stond die naam wilde geven -, hier bezat ik nu een landgoed van vijftienduizend vierkante meter, maar zonder huis.’Ga naar eindnoot(234) (Zeg niet dat Van het Reve zichzelf herhaalt, afrondend deed hij er inmiddels een schepje van 20 vierkante meter op!) Maar het esthetisch ironisch arsenaal is nog maar nauwelijks aangeboord. De vreugde waarmee hij dit mededeelt aan Tijger (Teigetje) en twee mannelijke gezellen, Peter Z. en Giovanni L., wordt vernietigd door het feit dat het drietal op het punt staat om een ‘toeristiese tocht’ te ondernemen.Ga naar eindnoot(235) De vreugde door de droefheid vernietigd, voert regelrecht naar het glas.Ga naar eindnoot(236) Sombere gedachtenwolken vormen zich aan de reviaanse horizont en resulteren in een desultorische denk- en schrijfwijze. Wat zeg ik, het desultorische begon al onmiddellijk. Bij het rennen naar het huis van Van O (oorschot) dat hij tot zijn ‘beschikking gekregen’ had, passeert hij een ‘lavendelveld’ waar hij de zoon van Germaine haar neef, Roger Ch., ontmoet; de ‘veertienjarige zoon Jan-Louis wiens gebruinde, slanke jongenslichaam (...) mijn mateloze begeerte had opgewekt’ (de seksualiteit)Ga naar eindnoot(237). Hij passeert ‘het transformatorhuisje en de grote stalen lichtmast waaruit twee jaren tevoren de monteur van het departementale elektriciteitsbedrijf stervend ter aarde was gestort’Ga naar eindnoot(238) en ‘de grote, sinds dertien jaren verlaten hoeve waarin de laatste bewoner, de alleenstaande 47-jarige O. zichzelf per ongeluk of met opzet had ge- | |
[pagina 228]
| |
dood door zich met zijn jachtgeweer door het hoofd te schieten’.Ga naar eindnoot(239) Onmiddellijk daarop wordt gealludeerd op ‘een even hevige lichamelijke tederheid jegens’ Giovanni L. zodat een bewust romantisch effect wordt teweeggebracht: dood & sex.Ga naar eindnoot(240) Even later lezen we dat het hoofdpersonage, G.K. van het Reve zich ‘in de namiddag van de vorige dag lichamelijk met Giovanni L. verenigd’ had.Ga naar eindnoot(241) Ook deze mededeling wordt door een completerende verwijzing naar de dood voorafgegaan. Onze schrijver liep immers het huis voorbij ‘dat eens aan Monsieur Gautier had toebehoord, die zich niet voor het hoofd had geschoten en ook niet uit een elektriciteitsmast was gebuiteld, maar die zich gewoon had doodgedronken.’Ga naar eindnoot(242) Zo, ze zijn er, de drie reviaanse topics op nauwelijks twee bladzijden: ‘Seks, drank en Dood, deze drie; maar de meeste van deze is de Dood.’Ga naar eindnoot(243) Alhoewel misschien nooit zo volmaakt op één lijn gebracht als hier, zijn dit de reviaanse aspecten die we al kennen. Hier komt echter een verrijkend reviaans aspect bij. Met het desultorische schrijfprocédé maakt Van het Reve in deel II van zijn eerste hoofdstuk een sprongetje in de tijd: ‘Ik weet alleen maar, dat ik deze wederom eenzame geschiedenis moet opschrijven, of dat ik nooit meer zal schrijven.’Ga naar eindnoot(244) Sterk verwant met de uitspraak in Nader Tot U: ‘Het zij zo: alles wat ik vertel, zal eenzaam moeten zijn. Ik zal deze dingen moeten schrijven, of ik zal niet schrijven.’Ga naar eindnoot(245) Parallellen in de formulering, zodat een continuïteit ontstaat binnen het veld | |
[pagina 229]
| |
van de zogeheten ‘bekentenisliteratuur’ van onze schrijver. Maar, en dit verhevigt de constructie van dit nieuwe boek, parallellen binnen de aangebrachte verhaalstof: Van het Reve heet, o ironisch esthetisme! ‘deze wederom eenzame geschiedenis’ even verder ‘deze kleine geschiedenis’Ga naar eindnoot(246). Van het Reve levert opnieuw, wat ik naar aanleiding van Op Weg Naar Het Einde schreef, het gevecht met het Zinloos Feit en bouwt ook hier handig het apparaatje van de selfdefense in. Hij zoekt naar structuur en vindt deze in de parallellie: deze ‘kleine (Hollandse) geschiedenis’ vertoont in de tijd en in de inhoud heel wat gelijkenis met de Franse uit 1969. Zij begint ‘in de zomer van het jaar 1968 toen wij, Teigetje & ik, aan de Plantage Kerklaan woonden’, vlak tegenover de ingang van de dierentuin.Ga naar eindnoot(247) Peter Z. die we uit de beginbladzijde leerden kennen, hebben Van het Reve en Teigetje in Amsterdam ontmoet. De dierentuin zelf is een Jongensparadijs. Na met Tijger nog even langs het Aquariumhuis te hebben gepasseerd, gaat Van het Reve ‘erg moe’ met de boodschappen alleen naar huis.Ga naar eindnoot(248) In dit Aquariumhuis van de dierentuin staat vlak bij onze Vermoeide Held ‘een ongeveer 13 of 14jarige jongen met iets te lang, donkerblond haar over zijn oortjes’ (parallel met de ‘veertienjarige zoon Jan-Louis’). Onze Bedroefde Held is thans in eenzelfde situatie als een jaar geleden: alleen, en de Geliefde Jongen(s) op de toeristische toer. Hij gaat naar zijn etagekamer en legt zich te bed. Denkend aan de Dierentuinjongens, creëert hij een verbeeldingsscène waarin het sado-masochistische | |
[pagina 230]
| |
visioen, het Revisme, centraal staat. Het gevolg van dit alles is dat hij zijn ‘heilig vocht’ schokkend tegen de muur stoot.Ga naar eindnoot(249) In Deel I schrijft hij, terwijl hij op de Jongens wacht: ‘Ik was bang.’Ga naar eindnoot(250) In Deel II schrijft hij, terwijl hij van Tijger de zekerheid probeert af te dwingen hem niet te verlaten: ‘Ik ben bang.’Ga naar eindnoot(251) Het heden (Frankrijk) drukt hij uit door een onvoltooid verleden tijd. Het verleden (Amsterdam) door een onvoltooid tegenwoordige tijd. Actualiseren van het verleden, het tijdeloos maken van het heden, we zagen het al, maakt duidelijk deel uit van de homoseksuele mythe van de ontijdelijkheid. Door de esthetische ironie tot in de stilistische aspecten te laten doorspelen, slaagt hij er in, in de Vorm zijn homoseksualiteit te fixeren. In zijn bed achter een gordijn liggend, komt Tijger binnen in het gezelschap van een jongen. Straks blijkt het inderdaad Peter Z. te zijn. Van het Reve wordt stille getuige van het liefdespel tussen zijn jongen en de Duits-Poolse indringer. Erg geraffineerde schrijfstaaltjes geeft Van het Reve dan ook ten beste. Langs een auditief voyeurisme, hij ziet alles met zijn oren om het wat paradoxaal uit te drukken, wordt deze passage dan ook sterk sensitivistisch geladen. (‘(...) en periodes - sensitivistiese, individualistiese, socialistiese of vitalistiese - lieten zich in mijn artistieke carrière niet of ternauwernood aanwijzen...’Ga naar eindnoot(252)) Er is meer. We naderen nu de kern van het revisme en een unieke schrijfgebeurtenis, want Van het Reve slaagt | |
[pagina 231]
| |
erin het homoseksuele syndroom een literaire Vorm te geven. De moralist mag er bewijs in zien voor de wankelbaarheid van de homoseksuele paarvorming en het onhoudbare in biologische en psychoanalytische zin, van de homofiele relatie. Mij een zorg! Tegen deze seksuele ontrouw bouwde G.K. van het Reve een literair uitgedokterde remedie: de revistische seks. Dit verrijkende aspect van het revisme wordt in dit eerste hoofdstuk overduidelijk geïllustreerd. Het revisme wordt een soort surrogaat van de heteroseksuele paarvorming. Dit gebeurt met de pijlers: paarwisseling en voyeurisme. De angst hier is ook weer zo'n typisch homoseksueel syndroom. Het is angst de ander te verliezen zodat de spiegel waarin het ik zich reflecteert, verbrijzelt. Daarom wordt, en dat is het revisme, de derde ingeschakeld. |
|