Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
ironie elk mogelijk godsbeeld, ook het katholieke, vernietigd wordt. De mooiste definitie, die dan ook volstaat, is wel deze: ‘Ik bezit geen statisch Godsbeeld, maar als ik van God een definitie zou moeten geven, dan zou die thans luiden: “God is het diepst verborgene, meest weerloze, allerwezenlijkste en onvergankelijkste in onszelf.”’Ga naar eindnoot(222) Het bijwoordje thans duidt er alweer op dat bij Van het Reve niet alleen het Godsbeeld, maar zelfs de formulering ervan noch statisch noch definitief is. Zo geformuleerd is het makkelijk de God van Van het Reve als een irrationele bron van het Zelf te zien. God is irrationeel schrijfvoer, hoe cru het ook moge klinken. Eerder al heeft hij, in de grijptang van zijn esthetische ironie, God in zijn tegenstellingen geformuleerd: ‘Toch begon ik, ook zonder dat hij nog luisterde, hem te vertellen over een nacht, vele weken geleden, waarin ik, alweer wakker liggend, opeens gedacht had dat God mij misschien buiten Zich gesloten had, en waarin mijn hart, uren lang, beklemd en geperst was geworden totdat ik, tegen de ochtend, begrepen had dat het niet mogelijk was, omdat God nimmer enig schepsel buiten Zich zou sluiten: Hij kon het wel, krachtens zijn Almacht, maar die andere, zijn allerwezenlijkste eigenschap, de Liefde, maakte het onmogelijk. Aldus was God niet in staat iets te doen, wat hij wel degelijk kon, en dit was het Misterie, waarin ook de Voltooiing en de Terugkeer van Alle Dingen besloten lag: het was een kwestie van zien, want een kind kon de was doen.’Ga naar eindnoot(223) Even verder vind je dan ook naast de voeding van het irrationele, de functie | |
[pagina 223]
| |
van het goddelijke terug: ‘Als niets meer zal zijn, zal nog de Liefde zijn, want de Liefde, en God, dat zijn twee woorden voor één en hetzelfde, onderling vervangbaar, en identiek. Als je het opschrijft, staat het meteen op papier ook.’Ga naar eindnoot(224) Was het te cru, toen ik net schreef dat God Van het Reve's Schrijfvoer is? En hoezeer refereert de tweesplitsing die Van het Reve van het Godsbeeld brengt, naar het zo typisch dualisme dat een kenmerk en een doem is van de angelistisch gerichte homoseksueel: Hij is de mening toegedaan dat ‘het conflict er één is tussen twee Godsbegrippen: dat van de emanente, en dat van de immanente God. Alle narigheid komt hieruit voort, dat God voor mij niet is de “gans andere”, de emanente, maar “het meest eigene”, dat wil zeggen: de immanente.’Ga naar eindnoot(225) Enkele goddelijke slogans geven de evolutie van het reviaanse Godsbeeld weer. In Op Weg Naar Het Einde, werd de eenzaamheid van God benadrukt: ‘God is erg eenzaam.’Ga naar eindnoot(226) Geheel gebed in de esthetische ironie ligt de commentaar die Van het Reve zelf geeft bij deze visie: ‘Misschien wordt nergens elders in mijn gehele werk met zo weinig woorden mijn Godsbegrip zo bijna volledig verwoord.’Ga naar eindnoot(227) In De Taal Der Liefde lezen we sloganmatig uitgedrukt, een volgende etappe: ‘God is niet dood, maar wel erg ziek.’Ga naar eindnoot(228) In Lieve Jongens sluit hij zijn Godsbeeld dat danig verbleekt is, met de uitdagende uitspraak af: ‘God bestond niet echt, maar deed alleen maar alsof.’Ga naar eindnoot(229) Gelijk heeft hij wel als hij schrijft: ‘Geen Uwer, en ik al evenmin, is theoloog, | |
[pagina 224]
| |
maar wel zijn wij, wat daarvan vrijwel het synoniem is, namelijk Nederlanders.’Ga naar eindnoot(230) Scherp gezien, maar in de negatie van het traditionele en orthodoxe Godsbeeld ligt impliciet vervat dat G.K. van het Reve al lang, sinds 1963, geen Nederlander meer is. Inderdaad, hij is een schrijver van Europees formaat geworden. ‘Ik sta - en dit is geen oordeel over de artistieke waarde van mijn werk, maar de vaststelling van een evident feit - in de Nederlandse literatuur van mijn tijd alleen. Ik kan - en alweer is dit geen mening waarin enig oordeel over niveau besloten ligt - op geen enkele tijdgenoot in Nederland wijzen, met wie ik mij enigszins verwant zou kunnen voelen.’Ga naar eindnoot(231) Gelijk heeft mijn Miskende, Alhoewel Succesrijke Schrijver! Gedeeltelijk dan toch, want in het werk van Hugo Claus zoals ik reeds aantoonde, en in dit van Jacques Hamelink en in de poëzie van Lucebert werden de grenzen van de typisch Hollandse redelijkheid telkens weer doorbroken. |
|