Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd□ De KunstIk neem De Kunst als uitgangspunt. Het is zo onderhand duidelijk geworden dat ‘de geldigheid van mijn schrijverschap’ de prioriteit op alle andere bestaansproblemen bezit.Ga naar eindnoot(205) Het is Van het Reve zelf die voortdurend direct zowel als indirect bestaan & schrijverschap samen brengt. Ik citeer hem voor de duidelijkheid helemaal: ‘Ik begon na te denken over de zin van mijn bestaan en, vooral, over de geldigheid van mijn schrijverschap.’Ga naar eindnoot(206) We mogen dit rustig een siamese tweelinggedachte noemen. Deze siamese tweeling peddelt door het gehele reviaanse werk sinds 1963. De Kunst is een tekst in 1967 geschreven. Hij sluit omwille van de bezinning op het schrijverschap nauw aan bij Brief in de nacht geschreven. Eén aspect valt echter onmiddellijk op: er is een stilistische evolutie waar te nemen. Trefzekerheid verguldt elke uitspraak en elke volzin. Reeds in de eerste bladzijde van dit merkwaardige pleidooi pro domo, worden de door zijn katholicisme gevoede thema's God en de Dood met schrijven in verband gebracht: ‘Al dagen lang had ik tal van opmerkelijke gedachten gehad over God en de Dood, maar ze hadden nooit meer opgeleverd dan telkens een halve of 3/4 zin, | |
[pagina 218]
| |
op zichzelf wel goed, maar nooit bruikbaar om er “een blijvend lied” van te komponeren. Het bestaan was verbrokkeling’Ga naar eindnoot(207) De Kunst is een schijnbare dialoog tussen de schrijver en zijn vriend Bullie, die in Nader Tot U werd geïntroduceerd. Bullie echter fungeert louter als spiegel. Bullie is hier wat de Tiradelezer in zijn beide brievenbundels was en wat Simon Carmiggelt worden zal in De Taal Der Liefde. Zo is De Kunst een honderd percent homoseksuele tekst. Naast het desultorische en de in boven geciteerde zin reeds aangekondigde selfdefense, wordt deze tekst een model van esthetische ironie. De ene na de andere fles wordt gekraakt. Dit gebeurt met de opmerking dat de gemiddelde Nederlander slechts ‘jaarlijks iets meer dan twee liter wijn’ consumeert.Ga naar eindnoot(208) Bullie en Gerard doen in ‘verrukkelijker treurigheid’ voor elkaar niet onder,Ga naar eindnoot(209) zodat ‘een ongewoon sterk gevoel van verlatenheid’ onze schrijver overvalt.Ga naar eindnoot(210) Deze gevoelens culmineren in ‘een ongehoord zware golf van schaamteloze sentimentaliteit’Ga naar eindnoot(211). Ze maken ons duidelijk dat Gerard, in tegenstelling tot zijn vriend Bullie, in feite niets beleefd heeft: ‘(...) en men hoorde reeds het fluisteren van een langzaam zich verheffende avondbries, die zong van een nutteloos en verspild leven, waarin niets gebeurd was.’Ga naar eindnoot(212) Gesterkt door de esthetische ironie, slaagt Van het Reve er in dit leven zonder merkbare ‘periodes’Ga naar eindnoot(213), dit ‘verloren leven’Ga naar eindnoot(214) dat een saai en weinig bohémien verloop kent, tot leesvoer om te buigen voor ‘zoon veer- | |
[pagina 219]
| |
tigduizend mensen’Ga naar eindnoot(215) Met dit gebrek aan uiterlijke belevenissen en ervaringen maakt Van het Reve een parelende tekst. In feite wordt De Kunst gaandeweg een ode aan de Vorm. Het hoe prevaleert. Hierin vertoont onze Schrijvende Banneling veel gelijkenis met zijn Kunstbroeder Witold Gombrowicz, voor wie het (schrijf)-bestaan een zoektocht naar de Vorm was. Met de mislukking komt een gelukte schriftuur tot stand. En hoe paradoxaal het ook klinkt, het gebrek aan uiterlijke ervaring verrijkt het innerlijk leven van onze schrijver. Het kan niet anders, of bij Van het Reve is een ongemeen scherp bewustzijn van wat hij doet. Dit klopt dan met wat ik in het beste Reve-interview las: ‘Gerard Kornelis kent zijn eigen werk vrij goed en spreekt er zelfbewust over (...)’.Ga naar eindnoot(216) In Lieve Jongens echter zien we hem bij de gevaarlijke klip komen; de uiterlijke ervaringen zijn tot een minimum gereduceerd. Het lijkt dan wel of alle feiten & gebeurtenissen in het leven van de Markies in de drie bundels sinds 1963 al vermeld en uitgeput zijn. De vraag is in hoeverre Van het Reve het in Lieve Jongens louter en alleen met de verbeeldingsubstantie gered heeft? Het is vanzelfsprekend duidelijk dat het irrationele Van het Reve's schrijverschap heeft gered. In Lieve Jongens echter lezen we de tegenpool van zijn fictieve werk vóór 1963: hier laat hij de wortels van de werkelijkheid los en laat hij zich drijven op het irrationele, exclusief!
Maar terug tot De Kunst en de voorlopige trefzekerheid: | |
[pagina 220]
| |
dit ‘nutteloos en verspild leven, waarin niets gebeurd was’ voert, och wat een esthetisch-ironische krachttoer! tot de verklaring: ‘Ik ben uit de na-oorlogse Nederlandse literatuur niet meer weg te denken. Dat heb ik zelf ergens gelezen, in een boek: ik ben niet gek, ik weet waar ik het over heb.’Ga naar eindnoot(217) Meteen wordt het ingewikkelder dan je aanvankelijk vermoedt, want een uitspraak als deze over zijn ‘nutteloos en verspild leven, waarin niets gebeurd was’ wordt, door de esthetische ironie binnen hetzelfde boekje alweer vernietigd. Tijdens zijn toespraak in het Muiderslot, hier gebundeld onder de titel God & de Kunst, somt hij vijf troublante gebeurtenissen op: het krakeel rondom De Avonden, de kinderachtige en onnodige inhouding van de hem toebedachte reisbeurs in 1952, het rumoer rond Op Weg Naar Het Einde in 1963 en later opnieuw om zijn boek Nader Tot U in 1966 met het beruchte Ezelproces, dat twee jaar aansleepte en tenslotte zijn bekering tot de katholieke kerk, eveneens in 1966.Ga naar eindnoot(218) Van 1947 tot 1966 zijn, in het leven van G.K. van het Reve, talrijke zaken gebeurd die nu eens privé dan weer publiek de grondvesten van het Hollandse Geestesleven hebben doen daveren. Alleen met de kennis van het esthetisch-ironisch schrijfprocédé is een uitspraak als deze, te begrijpen: ‘Niemand had ooit een pistool op me afgevuurd, ik was nooit verbannen of door Autoriteiten op de vlucht gedreven, en periodes - sensitivistiese, individualistiese, socialistiese of vitalistiese - lieten zich in mijn artistieke carrière niet of ternauwernood | |
[pagina 221]
| |
aanwijzen...’Ga naar eindnoot(219) Hoezeer in tegenspraak, alweer, met de affirmatie die hij uitspreekt in het Muiderslot: ‘Ik ben, van mijn vroegste jeugd af, voorbestemd geweest een romantisch-decadent prozaschrijver en dichter te worden in een land, waar noch de Romantiek, noch de Decadentie ooit gebloeid hebben, laat staan een traditie hebben kunnen vormen.’Ga naar eindnoot(220) Hoe komt Van het Reve uiteindelijk toch tot een zelfcatalogisering? Zeer eenvoudig. Omstreeks 1966 las G.K. van het Reve The Romantic Agony van Prof. Praz. Toevallig ‘en (er) ging mij opeens een licht op. Ik zag opeens dat mijn geschrijf over sex, drank, dood, graf, wreedheid en religie prima aansloot op een eerbiedwaardige literaire traditie van minstens twee eeuwen: die van de Romantiek. Ik sta ergens tussen de Romantiek en de Decadentie (dat zijn geen waarde-oordelen, maar literaire termen), waarbij ik van de Romantiek de agressie heb, en van de Decadentie de dadenloze bespiegeling.’Ga naar eindnoot(221) Wat hij in 1966 nog schuchter formuleert, wordt in 1968 bevestigd: Van het Reve weet zich alsdan een Romantisch-Decadent Prozaschrijver. |
|