Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
□ De Donkere NachtHet dualisme, als angelistisch kenmerk van de homoseksuele psyche, brengt Van het Reve voortdurend op de grens van de bewondering voor en de blasfemische ridiculisering van sommige religieuze patronen. Liturgie, dogma's en mystiek oefenen een sterke aantrekkingskracht op onze Amateur Theoloog uit. Gewapend met de esthetische ironie kan hij dan ook, als troost voor wie dit te gortig lijkt, zijn geestelijke koers corrigeren met de opmerking: ‘Alles geestelijk, en generlei kwetsing van andersdenkenden beoogd.’Ga naar eindnoot(132) Zo vind ik Van het Reve's mystieke inslag meer dan merkwaardig omdat mystiek hier als trait d'union tussen zijn homoseksualiteit en zijn herboren schrijverschap wordt opgevat. Ik verklaar me nader en kom zo tot de kern van Op Weg Naar Het Einde.Ga naar eindnoot(133)-(143)
Deze slotbrief waarin het desultorische paroxistische vormen aanneemt, staat onder het motto ‘Alles is één’Ga naar eindnoot(144). Met de vlag Alles-is-één in top, vaart hij een Viereenheid van eigen vinding tegemoet. Naar het demystificerend karakter ervan en naar de Diana-Artemismythe heb ik al in mijn eerste hoofdstuk verwezen.Ga naar eindnoot(145) De Alles is één-vlag wordt opnieuw gehesen om de kitschlijn, een continuïteitsprincipe, te handhaven. De Alles is één-vlag steekt onze schrijver nogmaals uit om ons - dit zijn tenslotte reisbrieven, of niet soms? - op zijn hotelomzwervingen te wijzen. Tot zover de expliciete | |
[pagina 189]
| |
leidmotivering, van deze Alles is één-vlag, waarin hij een lapje selfdefense naait om de lading (het paroxistische gebruik (of misbruik?) van het desultorische schrijfprocédé) te dekken. Na ons viermaal uitdrukkelijk op de orde binnen de chaos, de eenheid binnen de veelheid te hebben gewezen, komt de schrijver naar het einde van zijn slotbrief op dit bindmiddeltje niet meer terug. Wél, en dat is ongehoord knap, zal hij het Alles-is-één-motief, zijn ordeningsprincipe dus, in dit slotstuk sacraliseren en er een mystieke dimensie aan geven. Daarom zal hij de schrijfdaad als een mystieke gebeurtenis voorstellen. Een voorstelling trouwens die het gevolg is van zijn toenadering en nakende bekering tot de katholieke Kerk. Helemaal in de sfeer van de angelistische mythe die op dualisme steunt, vindt hij dan ook de formulering van het desultorische. Door de formulering geeft hij het begrip dat tot nog toe een formeel karakter droeg, een thematische betekenis: hij heet het desultorische, tenminste het voedende aspect ervan, het Zinloos Feit.Ga naar eindnoot(146) ‘De schijnbare orde ener valse opstelling (...) die ik, Godlof, nog steeds als vervalsing heb weten te herkennen, zou ik de naam willen geven van Onrechtmatige Penetratie van Zinloos Feit, of voortaan, kortweg Zinloos Feit. (Andere benamingen zouden kunnen zijn: Onwaarschijnlijke Opeenhoping, Bizondere Onzin, Storende Verrassing, Onintegreerbare Bijkomstigheid, maar ik houd mij maar bij de eerste, die objektiever en summierder is.)’Ga naar eindnoot(147) Erg modern doet de schriftuur van | |
[pagina 190]
| |
Op Weg Naar Het Einde ook wel aan doordat Van het Reve schrijvenderwijs tot de formulering komt van het desultorische. Bijzonder boeiend daarbij is dat de lezer in dit herstructuratieproces betrokken wordt en Van het Reve's ‘strijd tegen de wanorde’Ga naar eindnoot(148) bijwoont. Uitzonderlijk is zeker dat hij er in slaagt dat wat negatief bij een ander zou kunnen uitvallen, tot iets positiefs voor zichzelf om te buigen. Hij slaagt er inderdaad in de chaos in al haar aspecten, formele en thematische, als een nieuwe orde - een reviaanse structuur - uit te bouwen. In de Brief in een fles gevonden zijn wij, lezers, getuigen van de Grote Bekering tot het Schrijverschap.
Deze bekering grijpt plaats in de nacht van 25 op 26 juli 1963. Het letterlijke verslag van deze bekering brengt hij in het briefdeel dat Vrijdag 26 juli is gedateerd. Van het Reve vertelt dat hij op zijn kamer is gebleven en de gehele dag geprobeerd heeft te schrijven ‘bijna tot het in tranen uitbarsten toe, maar zonder effekt, terwijl het bed steeds voller kwam te liggen met snippers en proppen. Tegen het einde van de middag kwam weer de koorts opzetten, waaraan men beter niet te veel aandacht kan besteden, want alles is hier - niet speciaal in dit hotel, dat zich overigens in menig opzicht gunstig van alle andere die ik bewoond heb, onderscheidt, maar in dit land in het algemeen - besmetting en verrotting, en de Dood vliegt als het ware door de lucht.’Ga naar eindnoot(149) Op het einde van de dag poogt hij een pact te sluiten met Morpheus, wat hem niet ge- | |
[pagina 191]
| |
lukt. Nu beschrijft G.K. van het Reve, volkomen in overeenstemming met wat katholieke mystici, ik denk hierbij aan de H. Joannes van het Kruis, als de dorre rust of de nacht der zinnen hebben ervaren. Om de ziel van de mysticus te zuiveren en tot een hogere trap van beschouwing te bereiden, zendt God haar verschillende beproevingen over. Zij worden lijdelijke, passieve beproevingen genaamd, omdat God zelf ze overzendt en de ziel slechts lijdelijk heeft aan te nemen.Ga naar eindnoot(150) ‘Niemand heeft deze beproevingen beter beschreven dan de H. Joannes van het Kruis, in zijn “Donkere Nacht”. Hy noemt ze nacht, omdat de werking Gods de zinsvermogens enigermate bindt om ze aan de geest te onderwerpen, zodat deze als in duisternis verkeert. Hij kan niet meer geregeld nadenken zoals vroeger, terwijl tevens het licht der beschouwing nog zo zwak is en zo pijnlijk werkt, dat hij zich door een donkere nacht omgeven waant.’Ga naar eindnoot(151) Het gaat hier inderdaad om een ingewikkelde zielstoestand, een verbijsterende vermenging van duisternis en licht, van dorheid, van werkelijke onmacht en van opkomende wilskracht. In de beschouwingen omtrent deze donkere nacht wordt toegegeven dat het allerminst gemakkelijk is deze zielstoestand te ontcijferen zonder in schijnbare tegenspraak te vallen. Lezen we nu wat Van het Reve er van maakt: ‘Van “welverdiende, verkwikkende rust” was echter geen sprake. Wel deed zich het in romans, in passages over sterfbedden en doodstrijd, vaak zo knap beschreven “ineen- | |
[pagina 192]
| |
vloeien van verbeelding en werkelijkheid” voor: eerst het gewone zweefwerk, daarna een verscheurende doodsangst, zoals ik nog maar een paar keer eerder, meestal op straat, en één keer met bijna dodelijke intensiteit in De Bijenkorf (nooit in de Hema) te Amsterdam gehad heb, vervolgens het afwisselend groter en kleiner worden van de kamer, daarna zo goed als opgevolgde influistering, om van de tweede verdieping op straat te springen.’ Let er goed op dat onze Hollandse Mysticus van meetaf aan in de beschrijving van zijn ‘donkere nacht’ naar literatuurvoorbeelden wijst. Dat de gehele geestelijke rotzooi ontstaan is op een moment van schrijfonmacht. Deze beproevingen nu kunnen zich onder allerlei vormen en voorstellingen opdringen. Bij Van het Reve zie je ‘het binnenschuifelen van het Grijnzend Schepsel, welks verschijning misschien een door de Oude Slang geregisseerde, boosaardige parodie op het Pinkstergebeuren moet voorstellen, en tegen wie je letterlijk aan ieders borst bescherming zoudt willen zoeken.’ Na de donkere nacht volgt de rust en de extase. De mysticus ontvangt van God de gave der beschouwing. Dat Van het Reve refereert naar het Pinkstergebeuren is alweer een literaire tic: ook de apostelen hebben in angst en duisternis gewacht op de vurige tongen. Op dat ogenblik kregen zij allen de mondigheid, de gave der talen, om de boodschap uit te dragen. Ook Van het Reve ontvangt het licht en de rust: ‘Weinig zal het daarom de nauwlettende lezer verbazen, dat ik heden- | |
[pagina 193]
| |
morgen blij ben, dat het wederom dag is geworden. Gegroet, gij heilig licht. (Vele, vele weldaden.) Stilte en Vrede zijn in mijn ziel neergedaald en nu ik, “vermoeid doch voldaan” aan het tafeltje in de hoek voor mij uit zit te staren...’. Uitgerekend hier begint de eindeloze gedachtenstroom waarin hij van de hak op de tak (het desultorische) naar Sartre, senator Algra en de ‘jonge Indiese Nederlander R.’Ga naar eindnoot(152) en ‘het doodzieke aapje N. die de Van der Hoogtprijs kreeg’ verwijst. Geleid door het Alles-is-één-motief, trekt ook hier Van het Reve zijn romaneske draden verder door, zodat een innerlijke structuur ontstaat van het begin naar het einde toe. Edinburghse ervaringen worden opgerakeld. Maar het allerbelangrijkste is wel dat het definitieve schrijverschap, aangekondigd in de passage van de ‘donkere nacht’ waarin de machteloosheid voorop stond, thans wordt bevestigd: Van het Reve heeft God mogen aanschouwen, in de vorm van een onstuitbare creatieve potentie. We zien hier, zo typisch voor de homoseksuele psyche, hoe de schrijver het schrijverschap vergoddelijkt. Eenmaal goed op dreef zal hij méér dan eens naar de Oude Slang (de duivel, het negatieve = de schrijfonmacht) refereren en ‘...het gevecht dat ik dag in, dag uit, moet voeren met de Oude Slang, wiens haat vooral de Zin der schepping geldt en die daarom, zelf onmachtig om iets te maken, zich probeert te wreken door elementen van de schepping in de schijnbare orde van een valse | |
[pagina 194]
| |
opstelling bijeen te voegen.’Ga naar eindnoot(153) De ‘donkere nacht’ der mystici, waarvan Van het Reve ons één voorbeeld geeft in zijn hotelkamer te Algeciras, komt verder in zijn werk niet meer terug maar heeft nu de vorm aangenomen van het Zinloos Feit. Van het Reve onderkent, met zijn kritisch bewustzijn, de gevaren van het desultorische schrijverschap. De Slang kan de Zin der schepping verwarren. Het ligt voor de hand dat we, alhoewel in katholieke termen uitgewerkt, schepping hier als literaire schepping moeten interpreteren. De schepping en Leven en Schrijven, dit alles is Eén. |
|