Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd□ Autobiografische romanOp de allereerste bladzij van zijn voorlaatste brief - Van het Reve bevindt zich aan boord van een ‘kustvaarder, die straks met bestemming Lissabon gaat vertrekken’ en die uit persoonlijk belang en materiële veiligheidsoverweging ‘het m.s. “Lethe”’ noemtGa naar eindnoot(102) - komt hij al terug op zijn nieuwe manier van schrijven, op het desultorische: ‘Men kan bij God niet zeggen, dat ik niets heb om over te schrijven, integendeel: het beroerde is juist, dat het altijd zes, zeven dingen tegelijk zijn... (...) Kiezen, en over het één schrijven en pas daarna, of helemaal niet, over het ander, en dan nog in de juiste volgorde, daar gaat het om.’Ga naar eindnoot(103) Met de nodige ingekapselde selfdefense, metselt hij alweer een steentje bij aan het grote huis van de onkwetsbaarheid. G.K. van het Reve een exhibitionist? Wat dacht je: ‘Ik ben blij, dat er nog andere dingen worden geschreven dan al die nihilistiese narigheid van die jongeren, die maar op alles afgeven: want leven, ademen, blij zijn dat je een stukje van de wereld bent, dat vind ik iets enorms, hoor.’Ga naar eindnoot(104) Wat een optimistische noot! Wat een Vrolijke Toon, net een Toon Hermans! Maar sla je de bladzij om, dan zit je met kop en kuit in de rotzooi. Al | |
[pagina 179]
| |
menselijke ellende, eenzaamheid, drankzucht. De herrie in de scheepshut ‘op welk verblijf, wat modern comfort en propere degelijkheid betreft, niets valt te zeggen, maar waarin, God alleen weet misschien waarom, zulk een onmeetbaar groot Verdriet van de Verlatenheid der Zeeën huist...’Ga naar eindnoot(105) Het schrijven vlot slecht, dit wil zeggen dat onze schrijver in de modder boort: ‘(...) maar ik ben zo eenzaam, zo helemaal zonder vrienden! Ik ben alleen op de wereld, Wimie “is” nu definitief met het loodgietende Prijsdier M., mijn moeder is dood, en niemand, niemand houdt echt van me.’Ga naar eindnoot(106) De Wimie-lijn is terug opgenomen. Het continuïteitsbesef dat de hechte structuurlijn moet scheppen, zodat Op Weg Naar Het Einde méér dan een bundeling van toevallig ontstane brieven eerder een romaneske transcriptie van het reviaanse ‘ik’ wordt, wordt ook hier weer gehandhaafd. ‘Hier, in deze hut, geloofd weze de Geest die waait waar Hij wil, schrijf ik, en dit wil zeggen, dat mijn bestaan gerechtvaardigd is.’Ga naar eindnoot(107) Maar de ‘romancier’ Van het Reve wil afwisseling, ten allen koste niet in herhaling vallen. De lezer(es) herinnert zich uit de eerste Brief uit Edinburgh hoe de schrijver vanuit het begrip lounge zijn tastbare ervaringen te boek stelde. Ook de schrijver herinnert het zich: ‘Vandaar, dat ik mij voorneem, in deze brief geen tastbare ervaringen aan boord, maar meer algemene zaken te behandelen.’Ga naar eindnoot(108) Méér dan een epistolaire, is dit een romaneske ingreep: structureren staat voorop. Toch laat de beste breister wel eens een steek vallen. In | |
[pagina 180]
| |
zijn Tien vrolijke verhalen destijds liet hij zoveel vallen dat hij wel verplicht werd ofwel voorgoed te zwijgen ofwel een nieuw genre aan te boren. Onderzoeken we eens de gevallen steek van onze autobiografische romanschrijver: ‘Een paar maanden geleden schreef ik, dat geld misschien wel de enige eerlijke en fatsoenlijke drijfveer tot schrijven was. Dat “misschien” is nu vervallen, en mijn vermoeden is tot een onwrikbare overtuiging geworden.’Ga naar eindnoot(109) Inderdaad, in zijn Engelse reisbrief schreef hij ‘dat, wat de drijfveren tot schrijven aangaat, die van Geld misschien wel de enige eerlijke en fatsoenlijke overweging is.’Ga naar eindnoot(110) Alles klopt, tot op de tijd na! De Brief uit Camden Town dateert van 10 december 1962 en de Brief uit Schrijversland van 9 mei 1963. ‘Een paar maanden’ schrijft Van het Reve. Het zijn er uitgerekend vijf... Ofwel is dit de gewone steek die de romancier al eens laat vallen. De tijd van het uurwerk en de data worden in dit geval de eerste slachtoffers. Ofwel wijst dit op het feit dat Van het Reve beide teksten, de Engelse brief en de voorlaatste, de Rotterdamse brief, in dezelfde tijd zoniet schreef dan toch concipieerde. Is dit materieel, gezien de afzonderlijke publikatie in het tijdschrift Tirade, onjuist dan kan de algemene conceptie voor dergelijke romaneske fouten de oorzaak zijn: Van het Reve concipieert Op Weg Naar Het Einde als een geheel. Als een ‘roman’! Jawel, want ironie is het in elk geval dat in dezelfde, Rotterdamse brief sprake is van | |
[pagina 181]
| |
‘bekentenisliteratuur’. Het expliciet vaststellen van zijn eigen genre, heeft mijns inziens een reukje. Impliciet herkent de lezer(es) wel de romaneske lijnen, maar het gehele probleem is dat G.K. van het Reve zélf niet honderd percent weet wat hier gaande is. In Nader Tot U, zijn volgende brievenbundel, is het hem nog niet helemaal duidelijk. Volgens de schrijver zelf zou dit boek ‘als de voortzetting en de voltooiing van Op Weg Naar Het Einde’ beschouwd moeten worden (* zie flaptekst). Wat hem wél duidelijk is, is dat bijna alles met elkaar heeft te makenGa naar eindnoot(111). In de laatste brief zal hij dit verband in de Alles-Is-Eéngedachte verduidelijken. Dit zoeken naar een verband dient dan ook in een directe relatie te worden gebracht met het zoeken naar identiteit: ‘Het Schotse locaalpatriottisme is een zielige vertoning geworden in een wereld, waarin de mens reeds de grootste moeite heeft iets van zijn eigen identiteit in het algemeen te weten te komen.’Ga naar eindnoot(112) Zo is voor G.K. van het Reve het Hollandse locaalpatriottisme, de traditionele verteldoosmentaliteit die het nog steeds doet vandaag de dag, een te eng kader geworden. Hierin vertoont hij verdomd veel gelijkenis met zijn Kunstbroeder Witold Gombrowicz die de Poolse literatuur te eng vond voor de uitdrukking van zijn universeel uitgekiende schrijfkosmos: ‘De geest wordt uit het imiteren van de geest geboren en de schrijver moet voor schrijver spelen om er ten langen leste een te worden. De vooroorlogse literatuur in Polen was met weinig uitzonderingen geen slechte imitatie van literatuur, maar dat was | |
[pagina 182]
| |
ook alles.’ En even verder heet hij het een ‘subtiele chantage met de waarden’!Ga naar eindnoot(113) Op Weg Naar Het Einde is dan ook een tussengenre, dat ligt tussen de ‘bekentenisliteratuur’ en de transcriptie ervan tot roman. ‘De mensen begrijpen me niet, verdomd, het is nog waar ook. Maar misschien zou alles, als ze me wel begrepen, nog erger zijn’Ga naar eindnoot(114) is een verwijzing naar dit tussenstadium. De authenticiteit van deze reisbrieven ligt dan ook niet in het directe bekenteniskarakter, maar in het indirecte betekenisvlak. Zijn probleem is het probleem als van Henry Miller en van elk groot auteur, die de traditie loslaat en op zoek gaat naar de eigen identiteit. Ergens beseft Van het Reve dat als hij het verband tussen de dingen waar kan maken, hij op weg is naar het vinden van zijn identiteit. Daarom heeft hij structuren nodig. Daarom is de vorm voor hem het hoogste. Het desultorische is zijn nieuwe vorm, want hij vernietigde door de manifeste uitspraak van zijn homoseksualiteit de bestaande vormen: ‘Zo gaan ze maar door, die malende in knarsing ronddraaiende gedachten, waar niemand een snede droog brood aan verdient, maar die verreweg het grootste deel van het menselijk bestaan schijnen uit te maken.’Ga naar eindnoot(115) Willen die ‘malende in knarsing ronddraaiende gedachten’ niet tot schizofrenie leiden, dan moet hij zoeken naar die eigen identiteit. Dan moet hij kost wat wil, blijven schrijven om zijn bestaan te rechtvaardigenGa naar eindnoot(116). Dan moet hij zich ‘op weg’ begeven. Uiteindelijk wordt het wel een ‘op weg naar het einde’, in het bewustzijn dat het ver- | |
[pagina 183]
| |
band misschien nooit zal gevonden worden maar dat de vorm misschien de illusie van die band (de structurele binding tussen heterogene bestaansmomenten) zal smeden. Deze illusie is het schrijverschap, met de twijfel als grondvest. De twijfel, de moedeloosheid om het vele te omvatten en te vormen wordt heel dikwijls in zijn boeken sinds 1963, door ‘etc’ uitgedrukt.Ga naar eindnoot(117) Alle twijfel moet in de vorm haar oplossing vinden. Daarom handelen de zes brieven impliciet over het schrijven, en zijn er expliciet drie integraal aan het schrijven gewijd: de eerste, de laatste en deze Brief uit Schrijversland. Als hij de exacte formulering en de stilistische accuratesse niet vindt, dan schakelt hij de selfdefense in: ‘Ik schrijf dit gedeelte stuntelig, onhandig, merk ik, maar iedereen wiens stijl bij het aanroeren van deze dingen niet te kort schiet, is een handige fraseur, en een oplichter. Bah.’Ga naar eindnoot(118) Alhoewel voor de tweede maal in dit Reve Boek geciteerd, vind ik het zo typisch te meer daar een dergelijke uitspraak gebed ligt in de esthetische ironie. Uitgerekend twee bladzijden terug, klinkt het compleet omgekeerd: ‘Nu, eindelijk, in mijn veertigste levensjaar, besef ik, dat ik aan beroemdheid niks heb, en dat ik niets anders wil dan schrijven en daarmee, als een fatsoenlijk ambachtsman, door het geschrevene te verkopen, genoeg geld verdienen om fatsoenlijk, zonder hinderlijke en belemmerende armoede, te kunnen leven.’Ga naar eindnoot(119) Als je dan, o ironie, ‘dit gedeelte’ met een vergrootglas leest, dan merk je dat het zo stuntelig niet is als Van het Reve beweert: deze passage barst van goed geformuleerde ge- | |
[pagina 184]
| |
dachten en polemisch prachtig geformuleerde predikaten aan het adres van de schrijvers, ‘dat hele leger van fluweeldragende kirders’ waaronder hij de ‘journalist, vertaler, forumdanser, kutartikeltjesmaker’ onderkent.Ga naar eindnoot(120) Zijn voorzorgsmaatregelen neemt hij wél, want hij valt de ‘fluweeldragende kirders’, dit zijn z'n soortgenoten, aan! |
|