Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd□ Brief uit GosfieldWie twijfelen mocht aan mijn opvatting dat G.K. van het Reve aan bewuste, planmatig doordachte structuren doktert, leze zijn Brief uit Gosfield even aandachtig. Hier kom ik nogmaals terug op een gevaarlijk misverstand dat er in bestaat de mens en de schrijver Van het Reve volledig met elkaar te identificeren. Voor mij is Op Weg Naar Het Einde in de eerste plaats een literair, in de tweede plaats een authentiek boek. In de eerste plaats gaat zijn bekommernis uit naar een literaire tekst, in de tweede plaats naar de ervaringen. Let wel, loskoppelen van elkaar kan je ze niet. In het bundelen van de ervaringen zit de structuurdrang, zoals die automatisch al steekt in de grote stilistische eenheid die hij schept. De ingewikkelde syntaxis, het archaïserende woordgebruik, de frekwente terzijdes door tussen haakjes geplaatste passages aangeduid, scheppen deze stilistische continuiteit. Alhoewel niet (of moeilijk) te bewijzen, zou ik durven stellen dat sommige brieffragmenten in een andere volgorde ontstaan zijn dan uit de definitieve ordening blijkt. | |
[pagina 169]
| |
In de Engelse brief hier behandeld, anticipeert Van het Reve op zijn Brief uit Schrijversland, die eerst vijf maanden later gedateerd staat. Hier sluit hij ook aan op een passage uit zijn Brief uit EdinburghGa naar eindnoot(80), want hij heeft het over schrijversroyalties. Hier duikt ook voor het eerst zijn ironische omschrijving van zijn schrijfopvattingen op: ‘Want ik heb tenslotte een winkel...’Ga naar eindnoot(81) Ik cursiveer, want in dezelfde sfeer moet je tenslotte zijn boeken als goed geschreven produkten, als marktwaar en als consumptieve feiten opvatten (o, alles binnen de reviaanse ironie natuurlijk!) Is er zoals ik bij het begin van dit hoofdstuk schreef een bewustzijn van het desultorische, dan ontdek ik in misschien kleine en op het eerste gezicht weinig opvallende zinsfragmenten, versprekingen, die duidelijk op die andere volgorde wijzen: ‘Als ik ooit, door bemoeienis van mens, God, of Oude Slang (...) met schrijven 2500 gulden netto sjaars kan verdienen,...’Ga naar eindnoot(82) Opnieuw anticipeert Van het Reve: de Oude Slang wordt in de slotbriefGa naar eindnoot(83) het leidmotief van waaruit de structuur van het gehele boek kan verklaard worden. Is mijn veronderstelling dat de briefvolgorde tijdens de schrijfdaad niet dezelfde is als voor de definitieve publikatie fout, dan wijzen de bewust aangebrachte Echternachstapjes en de anticiperende fragmenten op een nieuw en heel bijzonder feit: de hier al geschetste continuïteitslijn duidt er op dat G.K. van het Reve zijn brievenbundel als een ‘roman’ opvat. De referenties naar het geschrevene, de anticipatie op het nog te schrijvene (door de lezer nog | |
[pagina 170]
| |
ongekende) maken dat het literaire aspect sterker nog dan het authentieke op de voorgrond komt. Waarom ook hier niet de umwertung van alle waarden op deze teksten toegepast en met een essayistisch-creatieve gooi met de pet stellen, dat de authenticiteit het gevolg is van de romanesk bestudeerde structuur. Langs literaire weg verhevigt de schrijver het authentieke. ‘Van wat ik, al voortmompelend op straat, of met mezelf in winterparken overleg plegend, aan wijsgerig en letterkundig werk bij elkaar heb gemurmeld en gedacht, zouden dundrukedities kunnen verschijnen.’Ga naar eindnoot(84) Dergelijke uitlating voedt mijn nogal ver doorgedachte overwegingen omtrent de structuur. Na een literair gemaakte, absurde geschiedenis met een koffer en een trein, lijkt zijn besluit van het door de literaire vorm authentiek gemaakte gebeuren mijn intuïtieve gooi met de pet bevestigen: ‘Nou, besluit ik, (hup, nog een halve beker) hoor eens, het is wel een erg naar één zijde vertrokken voorstelling van zaken, maar ja, je mag de dingen overdrijven, dat wil zeggen scherper geschakeerd weergeven, als je ze daarmee duidelijker en overzichtelijker maakt.’Ga naar eindnoot(85) Uitgerekend in het overdrijven van de dingen ligt Van het Reve's hyperbolisch gekleurde kunstenaarschap. Met de ‘ander’ als platform, als spiegel, lukt het aardig. Schakelt hij zoals in Lieve Jongens het briefcontact uit, dan wordt het voor de lezer al moeilijker om achter de literaire vorm de menselijke authenticiteit te ontdekken. |
|