Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd□ Slaande waanzinDe Verrezen Schrijver zelf even aan het woord: ‘(...) maar wat er staat is krankzinnig, dat is nog nooit bewezen of vertoond, dat is waanzin. Slaande waanzin.’Ga naar eindnoot(49). Ik schreef reeds hoe onze schrijver zich van de bestaande vormnormen losmaakte. Hoe hij in het desultorische de vormeloosheid tot norm verheft. In zijn Brief in een fles gevonden zal hij een proeve van cohesie uitwerken en de losgeslagen feiten en werkelijkheden door de ALLES-IS-EEN-idee opnieuw pogen te bundelenGa naar eindnoot(50). Toch wil ik eerst nog een opduikende idee onder woorden brengen: de toenadering tot het katholicisme die in een bekering resulteert, is in feite een uitgesproken bekering tot de Vorm. Lithurgie en dogma's zijn het cement. De traditie sterkt deze kerkelijk formele band. Staan we hier voor een vorm van ironie | |
[pagina 155]
| |
in de n-de macht? Is het niet zo dat Van het Reve, die de esthetische ironie en het desultorische in zijn werk loodst als symbolen van allesbevrijdende normenloosheid, door zijn toetreding tot het katholiek normenstelsel zichzelf tot ironie wordt? Ik geloof in dit laatste, en dit explosief psychisch gebeuren van bevrijding en binding kan slechts vanuit het hier meer dan eens beschreven angelistische dualisme, verklaard worden. Socialist en kapitalist, anarchist en burger, onvolwassene en volwassene, blasfemist en gelovige, al deze binaire tegenstellingen lost hij in zichzelf op door zelf het onderwerp van de ironie te worden. Van hieruit is ook de titel Op Weg Naar Het Einde beter te verklaren. Het scheppen van een ingewikkelde lees- en leefsituatie puncht hemzelf in het nomandsland van het zelf. Er lijkt wel een nieuwe Freud nodig om dit alles te formuleren. Dooddoenertjes als burgerlijk anarchist noch zijn zelfgeformuleerde zelfbeschrijvingen (o.m. ‘burger-schrijver’) zijn toereikende verhelderingen. Slechts als hulpmiddel om een schrijffenomeen te kennen, bezitten zij enige waarde. Ik denk hier even aan de discriminatoire beschrijving van de Indische schrijver op het PEN-congres, Khushwant Singh: ‘Daarbij komt, dat ik mijn gekleurde broeders al het heil dat maar denkbaar is toewens, en me altijd tegen elk onrecht, hen aangedaan, zal blijven verzetten, maar dat het mij tevens de grootste moeite kost, zo niet onmogelijk is, mij voor te stellen dat zij er gevoelens en | |
[pagina 156]
| |
gedachten op na zouden kunnen houden die enige overweging waard zouden zijn.’ Crescendo ontploffen dan predikaten als ‘deze tulbanddrager’ en ‘die slangenbezweerder’. De Indiase schrijver kwam op voor de liefde ‘maar niet voor homoseksualiteit, want dat is geen liefde, aangezien homoseksuelen geen liefde kunnen ervaren.’ De denkfout in dit geval is dat Van het Reve vanuit een particulier geval algemeen geldende conclusies trekt: één gekleurde broeder wordt ‘gekleurde broeders’Ga naar eindnoot(51). Hier moet de psychologie wel te kort schieten of sterk generaliseren, doordat Van het Reve alle tegenstrijdigheden, zelfs de verwerpelijkste zoals in het voorbeeld boven, in zichzelf oplost door ze te vernietigen. Op andere plaatsen wordt hij zelf het smeltpunt waarin deze tegenstrijdigheden verijlen. De schrijver op zijn eigen woorden vattend, kan je zeggen dat zijn schrifturen voortaan vol slaande waanzin zullen zitten. Ook hier weer de ironische kronkel: er is de enorme luciditeit waarmee de waanzin wordt verwoord. Luciditeit die bestaat uit de haast maniakale trouw aan het realisme waarmee hij details oproept (A. Robbe-Grillet) en ofschoon geen theosofie dan toch een mystiek-filosofische inslag (H. Miller) die hij langs talloze schitterende metaforen en formuleringen smeedt. Eén iets, al loop ik enigszins vooruit, staat dan toch al als een paal boven water vast (wat een leuk cliché!): het desultorische schrijverschap van G.K. van het Reve kan nergens uit zijn verband gelichte incriminatoire teksten of tekstgedeelten verdragen noch dulden. Eén uit zijn context | |
[pagina 157]
| |
gelicht passage uit Nader Tot UGa naar eindnoot(52) en zelfs één uit zijn verband gerukte alinea zoals in Brief aan mijn bankGa naar eindnoot(53) bewijzen wel dat Algra's en Van Dissen misschien goede volksdemagogen, maar in elk geval slechte lezers zijn. Bij G.K. van het Reve is verscheidenheid eenheid. De versplintering is zijn typische totaliteit. Helemaal nieuw is dat nou ook niet. James Joyce is de literaire wegbereider. De écriture automatique van de surrealist is er de verst doorgetrokken lijn van. Maar het specifiek reviaanse van deze versplintering ligt in de breuk met de Hollandse prozatraditie, die gegroeid is uit de homoseksuele psyche van de schrijver. Zijn originaliteit is noch aan het oosterse denken, noch aan het marxistische dialectisme schatplichtig. Vindt hij in de statische zekerheid van het katholicisme nieuwe schrijfimpulsen, dan doet hij dit door een dinamische hineininterpretatie ervan. Geloof heeft hij in elk geval broodnodig want hij wil ten allen koste het geloof in zijn eigen schrijverschap herstellen en bevestigen. Goed halfweg zijn eerste reisbrief lees je: ‘Welk eindoordeel ik ook over de International Writers Conference zal overhouden...’Ga naar eindnoot(54) Typisch is nu dat door het open einde van zijn brief (van de briefvorm in het algemeen) hij nergens, ook niet in de allerlaatste regel, tot een eindoordeel zal komen. Door het desultorische en de epistolaire vorm kan hij de tegenstellingen rustig laten sudderen. Op het geschrevene komt het aan. De synthese is de tekst als tekst. Tot een katholieke geloofsbelijdenis zal het overigens nergens komen, wél | |
[pagina 158]
| |
tot een geloofsbelijdenis als schrijvend agens. Daar zitten katholieke vormen ingekapseld. |
|