Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |||||
□ Het desultorisch bewustzijnHet desultorische is een stilistisch bevrijdingsaspect. Al spoedig blijkt hoezeer G.K. van het Reve zich van zijn desultorische mogelijkheden bewust is. Nog vóór hij expliciet over het schrijven zelf zal schrijven, uit dit bewustzijn zich reeds op de tiende bladzijde van zijn reisbrievenbundel. In het brieffragment Edinburgh, zondagavond lezen we zelfs een schematische benadering van het doel dat hij met deze (en straks andere) brief stelt. ‘Met inspanning van al mijn krachten wil ik, ondanks mijn nog beneveld hoofd, proberen mijn ervaringen van het laatste etmaal op schrift te stellen,
De tweedeling heb ik bewust aangebracht. De cijfers staan vanzelfsprekend niet in de tekst. Van het Reve plaatst het belerende doel van zijn teksten voorop. Hier verovert hij definitief zijn plaats in de rij van de moraliserende auteurs uit de wereldliteratuur. Zo gaat zijn voorkeur naar IbsenGa naar eindnoot(25), AlbeeGa naar eindnoot(26), FlaubertGa naar eindnoot(27) ondermeer. In de sfeer van het moraliserende liggen typisch homoseksuele aspecten zoals de rechtvaardiging en het proselitisme.Ga naar eindnoot(28) Anderzijds, door het tegenstellend voegwoord ‘maar’ geaffirmeerd, zien we Van het Reve's bekommernis in de | |||||
[pagina 143]
| |||||
allereerste plaats uitgaan naar het schrijverschap óm het schrijverschap. Het op schrift stellen mag dan in de eerste plaats tot lering strekken, het accent ligt op de fixatie van de ervaringen opdat het desultorische (‘flarden heugenis’) zinvol zou blijven. Ik ontdek ook hier weer karaktertrekken van de angelist die uiteraard een dualist is en voortdurend tegendelen tegenover elkaar steltGa naar eindnoot(29). Het dualisme dat hier parten speelt is het rationele (van de schriftuur) tegenover het irrationele (van het denken). Kortom, het gevecht tussen vorm en inhoud. In dit citaat vind ik dan ook twee reviaanse topics terug, die alle schrifturen sinds 1963 blijvend zullen bepalen: in thematisch vlak zullen ‘heugenis’ (d.i. het verleden: de herinnering) en in structureel vlak de analytische benadering ervan, de kapitale bouwstoffen vormen. Inherent aan het analytische aspect is dat de brieven een open vorm zullen zijn; tot een synthese komt het, uiterlijk dan toch, niet. Het analytische aspect ligt dan ook volkomen in de homomytische sfeer van de ontijdelijkheid: brieven kunnen in feite eindeloos voortgezet worden en dan kom je tot de open structuur van Op Weg Naar Het Einde, of zoals zo typisch is voor de Brief uit Edinburgh, hij kan zonder conclusie, zonder orgelpunt, zonder synthese eindigen.Ga naar eindnoot(30) Alleen eindigt hij materieel, maar geestelijk staat geen eindpunt achter de slotzin. Verder doordenkend op de homomythische ontijdelijkheid, is het duratief aspect van De Taal Der Liefde en ik denk hierbij aan de laatste drie hoofdstukken, opnieuw vanuit de andere homomythe, het angelisme, te verklaren. | |||||
[pagina 144]
| |||||
Verwerpt de homoseksueel de fundamentele beginselen van de gewone esthetiek, G.K. van het Reve gaat hier zelfs nog een stap verder door zijn Nieuwe Esthetiek die een patroon dreigde te worden, te verwerpenGa naar eindnoot(31). Daarom brengt hij de briefvorm, die hem de keel begon uit te hangen, in verbinding met het autobiografische genre. In Lieve Jongens verlaat hij het epistolaire genre volledig, om integrale autobiografie te plegen.
Het desultorische bewustzijn heeft, zoals je merkt, verstrekkende gevolgen. We staan een flink eind verwijderd van de bewuste en rationeel geplande roman- en verhaalstructuur, denk hierbij aan De Avonden en zelfs Werther Nieland. Méér, het rationele dat Van het Reve niet zo erg ligt zat gevangen in de fictie en haar wetten. Het irrationele in Werther Nieland was voornamelijk het gevolg van uiterlijke omstandigheden; de inhoud van het boek dicteerde het irrationalisme ervan. Hier, in de brieven, staan we voor een stijl of vorm geworden irrationalisme. Het synchronische wonder is gebeurd: manifest uitspreken van de homoseksualiteit en irrationeel geordende (ordeloze) structuur overlappen mekaar. Wie was het/de eerst(e): het ei of de kip? Heeft geen belang, het kakelt lustig in Reve's Schrijfhok. Het kiekeboespelletje, eigen aan de fictie, van de derde persoon of de eerste persoon die zich als een ‘hij’ gedraagt, wordt hier definitief geruild tegen het autochtone ‘ik’. Er grijpt hier zelfs een totale umwertung plaats: waar de derde persoon (of de eerste als een derde gedacht) in de fic- | |||||
[pagina 145]
| |||||
tieve periode door het autochtone ‘ik’ van de auteur werd gevoed, wordt het ikpersonage dat G.K. van het Reve is thans door niet steeds zichtbare en fictieve romaneske kenmerken gevoed. Ik bedoel: zoals Frits van Egters, wat ik heb aangetoond, niet met G.K. van het Reve mag verward worden zo mag het zich G.K. van het Reve noemende hoofdpersonage niet steeds (veelal ook niet) verward worden met de G.K. van het Reve die je op straat ontmoet. Maar later meer. De reviaanse Verrijzenis bezit zelfs een eigen ironische toets: toen hij zich van de binding met zijn communistische milieu bevrijdde, schreef hij zich naar de gebonden vorm van de fictie toe. Nu hij zich aan het katholicisme bindt, deze door dogma's en lithurgische rituelen hoogst gebonden doctrine, krijgt zijn schriftuur meer dan ooit een bevrijdend karakter in een meer dan ooit bevrijde vorm! |
|