Gerard Kornelis van het Reve en De groene anjelier
(1973)–Hedwig Speliers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
filologenspeurwerk (de Oude School) en het abyssale academisme van de moderne literatuurgeleerde vloeit de gouden stroom van de intuïtie. Door de zelfcorrectie, uiteraard het domein van de rede, kan ik mijn koers wijzigen. Maar hoevele factoren beïnvloeden een leesavontuur en welke subjectieve aangelegenheid is het beminnen of het negeren van een boek! Ik neem nu Werther Nieland. Zoals uit ‘experiment één’ blijkt kan je eigen kritische ondertoon afwijzend klinken, op grond van het net gelezen materiaal. Het ontbreken van of de breuk met het ordenend principe dat van De Avonden zo'n honkvaste en gestructureerde prozabrok maakte, kan voldoende zijn voor een negatieve benadering. Je kan er een verbrokkelend schrijftalent in zien. Een onmacht. Het verstand vindt altijd wel argumenten om de persoonlijke voorkeur of afkeer te motiveren. Deze motivatie bepaalt het subjectieve lot van de literatuurstudie. Je kan gewoon afwijzend staan omdat de auteur, in casu G.K. van het Reve je plots alhoewel door een rationele stijl gesteund, in het irrationele stoot. Je tekent ‘negatief’ in de kantlijn en het kritische broodje is gebakken. Het kan gewoon aan je smaak liggen. Van Willem Elsschot tot Mensje van Keulen, er zullen altijd voldoende ‘Hollanders’ op Gods aardkloot klitten om dàt hét van hét te vinden. Al stijgt de baklucht huisjes-groot uit deze schrifturen op, als je van verteldozen houdt hou je van Elsschot en Mensje met al wat daar tussen ligt. | |
[pagina 94]
| |
Nu ontsnapt, in Werther Nieland al, maar voor niet lang, G.K. van het Reve aan het fatsoenlijk vakwerk wat onze Nederlandse literatuur gewoonlijk is. Dàt zie je dan plots, zoals uit ‘experiment twee’ blijkt, op een avond dat de alkohol vleugels aanbindt en het gouden erts van de intuïtie schitteren doet. Subjectief uiteraard, want nu kijk ik op Werther Nieland met de nodige recul en in de ban van zijn werk sinds 1963, zijn Grote Boeken. Zo zou, ook met de nodige recul, de tekst onder ‘experiment twee’ gelezen moeten worden want daarin drop ik, alhoewel in het eerste hoofdstuk aangestipt, twee begrippen om het reviaanse schrijfmechanisme sinds 1963 te verklaren, namelijk desultorisch schrijfprocédé en esthetische ironie. Mijn aandachtige Lezer(es) merkt hier wel op dat de begripsvorming inmiddels een transformatie onderging. In feite gaat het om het typisch homoseksueel aspect van het ironisch esthetismeGa naar eindnoot(106). Gemakshalve en om het doen passen op wat zo vaak als de reviaanse ironie wordt aangeduid, heb ik de term op gevaar af de betekenis ervan aan te tasten, omgeturnd tot esthetische ironie. Ik loop inderdaad erg vooruit op mijn stof en alleen de sinds 1963 opdoemende, en als selfdefense bedoelde reviaanse ‘Alles-Is-Eén’-gedachte toegepast op myn eigen in wildweststijl geschreven Reve Boek, kan mij redding brengen. En vanzelfsprekend ook het begrip van wie dit leest. Ik bedoel, begrip voor een Lezend Lotgenoot die de platgetreden paadjes van de Nederlandse Essayistiek met | |
[pagina 95]
| |
alle mogelijke menselijke, dit is creatieve middelen, wil verlaten. |
|