Poëzij
(1809)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij
[pagina 217]
| |
[pagina 218]
| |
Laten wij eerbiedig nadren:
't Outer brandt van heilig vuur,
Heilig vuur brande in onze adren!
Heilig, heilig zij dit uur!
Ja! er brandt iets in onze adren,
Dat steeds hooger - hooger streeft,
Dat ons de Engelen doet nadren,
En ons hart iets Godlijks geeft.
't Is de vriendschap, feestgenooten,
Die ons aller borst bezielt:
Naauwer nog den kring gesloten,
Broeders! knie aan knie geknield!
't Is de gloed, die 't al doet zwichten,
't Is de heilge liefdevlam,
Die uit 't heilig Licht der Lichten,
Broeders! haren oorsprong nam.
Niets ontheilge dezen tempel,
Niets verwekk' hier storenis!
| |
[pagina 219]
| |
Hij bezoedelt zijnen drempel,
Die niet rein, niet heilig is.
Niets, niets moet ons thans bevlekken!
Zuiver, zuiver nadren wij,
Schaamrood zal de wang bedekken,
Zoo het hart niet zuiver zij.
Wat den stervling ooit mag boeijen...
Alles zwicht voor de edle vlam,
Broeders! die ons hart doet gloeijen,
Die uit God haar' oorsprong nam.
Eros moog triomfen vieren;
Drift, ontstoken door natuur,
Woele en bruis' door bloed en spieren,
Brand' met onuitbluschbaar vuur;
Reiner is de broederliefde,
Die ons nooit tot dier verneêrt,
Nooit met wellust - angels griefde,
Nooit door eigen vlam verteert.
| |
[pagina 220]
| |
Drift, die man en vrouw doet hijgen,
Is slechts zinlijk aardsch genot:
Liefde blinkt, als driften zwijgen,
't Heerlijkst voor den troon van God.
Zie, daar drijft aan 's hemels transen
De altijd reine en zuivre maan;
Zie de starren blinkend glanzen,
Vlekkeloos ten reije gaan:
Liefde mag nog zuivrer schijnen,
Zij - zij is de reinheid zelv',
't Blinkend licht moet voor haar kwijnen
Van de maan en 't stargewelf.
Nevlen doen haar' glans niet zwichten,
Vleklooze onschuld is haar beeld,
Zij is 't, die de hemellichten
Glans en reinheid mededeelt.
Broeders, laat ons zuiver wezen!
Zweren wij hier voor 't altaar,
| |
[pagina 221]
| |
Voor het oog des nooit Volprezen',
Reine vriendschap aan elkaar!
Voor het oog des nooit Volprezen'
Zweren wij den duren eed,
Dat wij broeders zullen wezen...
Wee hem, die dien eed vergeet!
Huwlijksmin maak' harten dronken,
Heilig zij de band van 't bloed;
Edler kunt gij ons ontvonken,
Broederliefde door uw' gloed, -
Gloed, die allen gloed doet tanen,
Die zijn' luister heerlijk toont
Boven zonne- en starrebanen,
Waar de hoogste Liefde troont.
Daar gevoelen Englenkoren,
Cherubijnen ook den gloed,
Broeders! die ons hart doet gloren,
Broeders! die ons gloeijen doet.
| |
[pagina 222]
| |
Zie, de zon schiet gouden stralen,
Gloeijende aan d' azuren trans;
Zie Orion fonklend pralen,
Sirius in zonneglans;
Liefde schiet nog vuurger stralen,
Dooft den gloed aan 't blaauw azuur,
Mag met edler luister pralen,
En is meer dan zonnevuur;
Nimmer, nimmer uit te blusschen,
Schenkt zij aan de zon haar' gloed;
Zij is 't, die de Siriussen,
Die de Orions pralen doet.
Broeders, laat ons heilig wezen!
Zweren wij hier voor 't altaar,
Voor het oog des nooit Volprezen',
Heilge vriendschap aan elkaar!
Voor het oog des nooit Volprezen'
Zweren wij den duren eed,
Dat wij broeders zullen wezen...
Wee hem, die dien eed vergeet!
| |
[pagina 223]
| |
Ja! laat ons eerbiedig nadren!
't Outer brandt van heilig vuur,
Heilig vuur brande in onze adren!
Heilig, heilig zij dit uur!
Broeders, laat ons nederknielen,
Hand in hand en knie aan knie!
En 't gevoel van onze zielen
Zij de reinste harmonie!
Harmonie moet in ons wonen,
't Speeltuig ruische harmonij,
Heldre, zuivre hemeltoonen,
Harmonij en melodij!
Geesten, die daar boven troonen,
Zingen, broederliefde! uw' lof;
Zij vermengen hunne toonen
Met die van den zoon van stof.
Heilig! heilig! heilig! zingen
Serafs voor des Heilgen troon;
| |
[pagina 224]
| |
Heilig! staamren stervelingen...
En de Heilge hoort dien toon.
Broeders, laat ons staamrend zingen!
De eeuwge Liefde hoort ons lied...
Staamren mogen stervelingen,
God versmaadt hun liefde niet.
Liefde! liefde! vlam van boven!
Reine vonk van reinen gloed!
Nimmer, nimmer uit te dooven,
Flonker steeds in ons gemoed!
Louter ons en maak ons heilig,
Meer uw' zaalgen invloed waard'!
Dan zijn wij voor 't onregt veilig,
Voor 't gejoel der vloekende aard;
Hoe de noodlots stormen woeden,
Hoe de smart de ziel vermast,
En van weedom vaak doet bloeden,
Wij, wij staan onwrikbaar vast.
Tweedragt moge de aard beroeren,
Liefde, die ons hart ontgloeit,
| |
[pagina 225]
| |
Zal den band steeds sterker snoeren,
Die ons aan elkander boeit.
Heilige ons, wil ons volmaken
Reine, zuivre broedermin!
Laat ons steeds van liefde blaken,
Schenk ons één gevoel en zin!
Schenk ons zachte en edle harten,
Steeds tot hulp en troost bereid,
Bloedend bij der broedren smarten,
Zalig bij hun zaligheid;
Stille deugd, verborgen waarde,
Nimmer roem, die schatrend klinkt,
Nimmer ijdlen glans der aarde,
Die 't gemeen in de oogen blinkt!
Dan, dan voelen we in onze adren
Iets, dat hooger - hooger streeft,
Dat ons de Engelen doet nadren
En ons hart iets Godlijks geeft.
Dan zal ons geen smaad bejeegnen,
Liefde voert in ons 't gebied...
Liefde weet alleen te zeegnen,
Haten - vloeken kan zij niet.
| |
[pagina 226]
| |
Hen, die 't duurste aan ons ontrukken,
De bewerkers onzer smart,
Zullen wij vergevend drukken
Aan ons gloeijend broederhart.
Broeders! broeders! laat ons pogen!
o! Voltooijing volgt gewis!
Houden wij steeds Hem voor oogen,
Die zelf liefde en reinheid is!
Sluiten wij den kring nog naauwer!
't Vuur, dat brandt in ons gemoed,
Worde door den tijd niet flaauwer...
Neme toe in edlen gloed!
Moge in zuivrer flikkring blaken,
Die haar' glans alom verspreidt!
Moge ons reiner - beter maken,
Loutere ons tot heiligheid!
Laat ons vaster, vaster knoopen
d' Edlen band, die ons verbindt,
Dien geen menschenmagt kan sloopen,
Dien de dood zelfs niet verslindt!
| |
[pagina 227]
| |
Ja, wij mogen vast vertrouwen,
Dat het geen de tijd vernielt
De eeuwigheid weêr op zal bouwen,
Beter - heerlijker bezield;
Dat we eens storeloos genieten
Zaligheden zonder tal, -
Dat al 't zaalge uit liefde vlieten,
En tot liefde vloeijen zal.
Laat ons dan het outer nadren!
Zie, het brandt van heilig vuur...
Heilig vuur brandt in onze adren,
Heilig heilig is dit uur.
Laat de wierook plegtig branden!
Plengen wij den offerwijn!
Broeders! ja! onze offeranden
Zullen God behaaglijk zijn.
Voor het oog des Albehoeders
Zweren wij den duren eed:
‘Eeuwig - eeuwig zijn wij broeders!’
Wee hem, die dien eed vergeet!
| |
[pagina 228]
| |
Dat wij dan eerbiedig knielen!
Broederliefde zij ons doel...
En 't gevoel van onze zielen
Zij een Goddelijk gevoel!
|
|