Poëzij(1809)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 229] [p. 229] Aan mijn vaderland. Ontvang, mijn vaderland! dees nederige bloemen, Voor u door mij vergaârd met onbedreven hand; Al durf ik mij niet stout op geur en schoon beroemen, Zij groeiden toch in Nederland. Gij zult aan eigen vrucht gewis de voorkeur geven, En zien op 's dichters hart, dat u dit tuiltjen biedt... Een ander moge hem in kunst te boven streven, In liefde voor zijn Neêrland niet. [pagina 230] [p. 230] Die liefde zij zijn roem! Wie lauwren wil behalen, Bestijg met vastren tred de steile gloriebaan! Wie op den hoogsten top van Pindus wenscht te pralen, Heff' hooger - stouter toonen aan! Waar Feniksdichtren zijn, - waar Feithen, Bilderdijken Zich bakren in den gloed van Phebus majesteit, Waar Helmers, Kinker, Loots, van Hall en Tollens prijken, Is 't mededingen ijdelheid. Voor mij, 't is mij genoeg, zoo ik een hart mogt roeren, Dat, even als mijn hart, voor liefde en vriendschap brandt, Zich door geen' vreemden tooi, hoe blinkend, laat vervoeren, Maar de eer bedoelt van 't vaderland. Geen zedeloos tafreel heeft mijnen zang ontluisterd, Mijn toon is niet besmet door wulpsch en dartel vier, Geen vleitaal, die den roem van Flaccus zelfs verduistert, Bezoedelde ooit mijn vrije lier. [pagina 231] [p. 231] Wie ook door logenzang de heilge dichtkunst honen, De waarheid gloeit in mij, mijn citer ruischt voor haar: Zoo edler nageslacht moest blozen om mijn toonen... Wee mij dan, dat ik dichter waar! Ik zocht geen' Aristarch een lofspraak af te bedlen, Noch vleide ik onbeschaamd om der Mecenen gunst, Het Nederlandsche hart te roeren, te veredlen, Dit was het doel van mijne kunst. Heb ik dit doel bereikt? Gij moogt hier 't vonnis strijken, Mijn vaderland! waar steeds de Dichtkunst heerlijk blonk; Moet ik in kracht en zwier voor trotscher Barden wijken... Beslis, of 't speeltuig Neêrlandsch klonk! Vorige