Poëzij
(1809)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |
Het hoogfeest der liefde. | |
[pagina 124]
| |
Felices olim, Veneri cum fertur aperte | |
[pagina 125]
| |
[pagina 126]
| |
Oreaden en Najaden
Knielen voor zijn outer neêr,
Charitinnen en Godinnen
Eeren hem als opperheer;
Ook Athene moet erkennen,
Dat hij 't hoofd der Goden is;
Hij ontvlamt den kuischen boezem
Van de roemrijke Artemis;
Zelfs aan Zeus ontzinkt de donder,
Als de knaap slechts vriendlijk lacht,
En de woeste onstuimige Ares
Buigt voor zijne ontembre magt.
Juicht nu knapen, juicht nu meisjes!
Juicht en zingt en springt in 't rond!
Eros, die uw harten wondde,
Eros is nu zelf gewond.
Bergen, dalen, bosschen, meeren,
Alles huldigt zijn gebied;
| |
[pagina 127]
| |
Hij doet aller borst ontgloeijen,
Maar zijn borst ontgloeide niet.
Millioenen, millioenen
Heeft zijn pijltjen 't hart gewond,
Welks verheven - zoete smarten
Hij nog nimmer ondervond;
Millioenen, millioenen
Bukken voor zijn heerschappij,
Hij ziet Goden voor zich knielen,
Maar hij zelf bleef altijd vrij.
Juicht nu knapen, juicht nu meisjes!
Juicht en zingt en springt in 't rond!
Eros, die uw harten wondde,
Eros is nu zelf gewond.
Psyche was een Konings dochter,
Schoon als Amathusia,
Lieflijk als de Charitinnen,
Rein en kuisch als Delia.
| |
[pagina 128]
| |
Zij genoot Hygea's gunsten,
Zij was Hebe's troetelkind,
Van de Muzen, van de Horen,
Werd zij teederlijk bemind.
Zwierde zij door beemd en velden,
Dan had Flora pracht noch schoon,
En natuur had minder luister,
Spreidde zij heur' glans ten toon.
Alle wezens, die haar zagen,
Onderwierp zij aan heur magt,
Elk verzengde 't vuur der liefde,
Elk verteerde in ijdle klagt.
Nog had in haar' schoonen boezem
Liefde geene zucht gebaard,
En geen sterfelijke op aarde
Was ook hare liefde waard.
Juicht nu knapen, juicht nu meisjes,
Juicht en zingt en springt in 't rond!
Eros, die uw harten wondde,
Eros is nu zelf gewond.
| |
[pagina 129]
| |
Psyche is aan een bron gezeten,
Die met stiller golfjes vliet,
Nu zij aan het schoone meisje
't Helder vlak ten spiegel biedt.
Zie, daar zweeft met Goden luister
Aphrodite, jeugdig schoon!
Zie, ze zijgt op de aarde neder
Met haar' snelgewiekten zoon!
Rustig klopt nog Psyche's boezem,
Schoon zij de Edlen nadren ziet;
Hoe! kent zij dan boog en koker,
d' Onweêrstaanbren gordel niet?
Ziet zij dan de kroon niet schittren?
Niet het wapprend goudgewaad?
Ja! zij voelt iets, beeft... wil vlieden,
Ach! onnozle! 't is te laat.
Aphrodite, steeds meêdoogend,
Had aan Eros streng verboôn,
Om de lieve niet te schaden,
Want zij was zoo Godlijk schoon.
| |
[pagina 130]
| |
Doch de boog was reeds gespannen,
Ach! de vuurge God der min
Mikt op Psyche's schoonen boezem...
En het pijltjen vliegt er in.
Diep, helaas! zeer diep getroffen,
Ziet ze nu der Goden magt,
En gevoelt het wreedste lijden...
Bitter schreit zij... Eros lacht.
Cypris, op haar' zoon verbolgen,
En geroerd door 's meisjes smart,
Scheurt den pijl uit Psyche's boezem
En... drukt hem in Eros hart.
't Bloed der schoone Konings dochter
Mengt zich nu met Eros bloed,
En in 't hart van Psyche en Eros
Brandt een nooit gekende gloed.
Juicht nu knapen, juicht nu meisjes!
Juicht en zingt en springt in 't rond!
Eros, die uw harten wondde,
Eros is nu zelf gewond.
| |
[pagina 131]
| |
Hoor! nu juichen bron en stroomen,
't Iö klinkt thans overal,
Echo antwoordt: Iö! Iö!
Iö juichen weide en dal.
Zie, hoe bosch en velden groenen,
Bloem bij bloem den kelk ontsluit,
Horen, Gratiën en Nimfen
Zwieren om de jonge bruid.
Zie, de dartle Minnegoodjes
Vlechten het geliefde paar
Bloemfestoenen, geurge rozen
En een' krans van mirt in 't haar.
Eros voelt nu in zijn' boezem
Liefde's onbegrijplijk zoet;
Morgen bluscht hij in uwe armen,
Psyche! zijn' onbluschbren gloed.
Juicht nu knapen, juicht nu meisjes!
Juicht en zingt en springt en zwiert!
| |
[pagina 132]
| |
Laat nu 't schatrend Iö hooren,
Daar de Liefde hoogtijd viert!
Morgen zal het hoogtijd wezen,
Als de jonge lente ontwaakt,
En in ieders vollen boezem
't Vuur der hoogste liefde blaakt.
Morgen zal het hoogtijd wezen,
Zie, hoe Eros smachtend wacht,
Zie de bruid van schaamte blozen,
Zie, hoe Aphrodite lacht.
Morgen zal het hoogtijd wezen!
Hymeneus! toef toch niet!
Kom reeds, als met rozen vingren
Eos bloem en plant begiet!
Breng uw' heilgen fakkel mede!
Licht en leid den God der min,
Leid de bruid van uwen broeder
Broederlijk ter bruidzale in!
De echtkoets ademt balsemgeuren,
Cypris heeft haar zacht bereid,
| |
[pagina 133]
| |
En een bed van rozenbladen
Voor het minnend paar gespreid.
Juicht nu knapen, juicht nu meisjes!
Juicht en zingt en springt en zwiert!
Laat nu 't schatrend Iö hooren,
Daar de Liefde hoogtijd viert!
Wie zou zich aan 't feest onttrekken?
Aphrodite, Godlijk schoon,
Noodigt allen, vriendlijk lagchend,
Op het hoogfeest van heur' zoon.
Alle Goden en Godinnen
Zijn genood door Cythereê,
Alle Charitinnen komen,
Alle Nimfen komen meê.
Juicht nu knapen, juicht nu meisjes!
Juicht en zingt en springt en zwiert!
| |
[pagina 134]
| |
Laat nu 't schatrend Iö hooren,
Daar de Liefde hoogtijd viert!
Lieve maagden, herderinnen!
Zijt voor Eros niet bevreesd!
Morgen is hij niet gewapend,
Morgen viert hij 't liefdefeest.
Morgen draagt hij boog noch koker,
Morgen heeft hij geen gebied,
Zelfs Selene en haar gespelen
Vrezen morgen Eros niet.
Juicht nu knapen, juicht nu meisjes!
Juicht en zingt en springt en zwiert!
Laat nu 't schatrend Iö hooren,
Daar de Liefde hoogtijd viert!
Wie, wie kan het feest beschrijven?
't Hoogfeest van den God der min!
| |
[pagina 135]
| |
Al wat leven heeft ontvangen,
Aarde en Hemel deelt er in.
Aarde en Hemel zullen zingen
Feestgezang op hoogen toon,
U ter eere, zoon van Cypris!
Jonge bruid, zoo Godlijk schoon!
Alle Goden en Godinnen
Dalen in hun feesttooi neêr,
U ter eere, aanvallige Eros!
Godlijk meisjen! u ter eer.
Prachtig - schoon zal Flora wezen,
Eeuwge lente zweeft om haar,
Bloemenrijk zal zij verschijnen,
U ter eere, Godlijk paar!
Roos, Narcis en Hyacinthen
Wasemen hun geuren uit,
U ter eere, God der liefde!
U ter eere, schoone bruid!
Juicht nu knapen, juicht nu meisjes!
Juicht en zingt en springt en zwiert!
| |
[pagina 136]
| |
Laat nu 't schatrend Iö hooren,
Daar de Liefde hoogtijd viert!
Spoed u, Foibos! drijf uw rossen!
Rust niet lang, verkort den nacht!
Denk, dat Cypris zoon verlangend
Op de komst van Eos wacht!
Morgen zal het hoogtijd wezen,
Blusch op andren tijd uw' gloed!
Eros en de schoone Psyche
Smaken morgen 't minnezoet.
Wie, wie kan het feest beschrijven?
't Hoogfeest van den God der min!
Al wat leven heeft ontvangen,
Aarde en Hemel deelt er in.
Wie, wie kan het feest beschrijven?
Knapen! meisjes! komt en ziet!
Liefde viert het feest der liefde...
Schooner hoogtijd is er niet.
| |
[pagina 137]
| |
Juicht nu knapen, juicht nu meisjes!
Juicht en zingt en springt en zwiert!
Laat nu 't schatrend Iö hooren,
Daar de Liefde hoogtijd viert!
Tooit u knapen, tooit u meisjes!
Siert, bekranst uw jeugdig hoofd!
Spoedt u, ziet ge niet dat Foibos
Reeds zijn gloênden fakkel dooft?
Ja, hij vleit zich reeds ter ruste,
Maar hij zal, op Eros beê,
Spoedig op het feest verschijnen,
En de blonde Thetis meê.
En Seleen', die wacht en zorgen
Mindre lichten overlaat,
Schoeit zich reeds met zilvren brozen,
Tooit zich reeds in praalgewaad.
't Blonde haar, gesnoerd in vlechten,
Golft om hals en schouder heen,
't Kleed, uit lelien geweven,
Wappert langs haar blanke leên.
| |
[pagina 138]
| |
Eos wordt in gloeijend purper
En in schittrend goud getooid:
Alles gloeit van goud en purper,
Zulk een uchtend rees er nooit!
Tooit u knapen, tooit u meisjes!
Schoeit uw' voet, bekranst uw haar;
Heel natuur zal 't hoogfeest vieren
Van het schoon en Godlijk paar!
Morgen klinkt het: Iö Péan!
Morgen zingt ge en springt en zwiert,
Morgen juichen aarde en Hemel,
Als de Liefde hoogtijd viert.
|
|