Poëzij(1809)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] Dichteren-loon. Wat, dichtren, hijgt uw borst? Wat is uw gloriedorst? Wat kan uw hart beroeren? Wat wilt gij uwen naam Naar 't nageslagt doen voeren Op vleuglen van de faam? Ach! wat is roem en eer? Een plantje, zwak en teêr, Het zal geen vruchten dragen; En zoo 't een vruchtje al gaf, Er kwam een wesp aan knagen, En 't viel van 't steeltjen af. [pagina 71] [p. 71] Wat zwoegt gij, dwazen, thans Om eer en roem en glans? Verachting kunt gij vinden; Een teedre najaarsbloem, Ten prooi aan gure winden, Is 't beeld van dichtren roem. Der Barden Godlijk lied Heeft d' ouden luister niet, Hij is voor lang verdwenen; De distel van den hoon Groeit op uw graf, Mecenen! Zie daar der dichtren loon. Men jaagt naar zingenot, Het goud is slechts de God Der eeuw, zoo diep verbasterd; Zij kent er anders geen', Verdienste wordt belasterd Door hoog en laag gemeen. [pagina 72] [p. 72] De baatzucht zit ten troon; Het edele en het schoon Zijn laffe beuzelingen. 't Geen winst noch voordeel biedt - Het zielverheffend zingen... Ach! dit waardeert men niet. Zoek, dichter, dan geen loon! Verguizing, smaad en hoon... Ja, dit kunt gij verwerven; Gij kruipt door 't leven heen... En mooglijk na uw sterven Sticht men u eerttofeên. Werp, werp uw speeltuig neêr, Zoo ge ijdlen roem en eer Verachtlijk zoekt te bedlen; Maar is 't alleen uw doel, U zelven te veredlen Door Goddelijk gevoel, [pagina 73] [p. 73] Aan zoete melodij Eene edle vriendenrij Of teedre gaê te boeijen, Zing dan met stouten zwier, Doe zilvren toonen vloeijen Van uw gewijde lier! Zoo de echte dichtrengloed Uw borst ontvlamt, zoo 't bloed Met sneller vaart mag bruisen, En ge u dan edler voelt,... Laat dan van 't speeltuig ruischen De stroom, die in u woelt! Dat edler zelfsgevoel Zij uw verheven doel, Als de aandrift u doet gloeijen! Aan 't zoete van uw' toon Eéne edle ziel te boeijen, Dit is een edel loon. [pagina 74] [p. 74] Zoo zingt ook filomeel Met liefelijkst gekweel, Als hem de Maan beluistert; Hij vindt zijn heil, zijn loon, Als hij zijn gaaiken kluistert Aan 't teedre van zijn' toon. Voor mij dat zelfsgevoel! Voor mij, voor mij dat doel! Voor mij die zegeningen! Voor mij, voor mij dat loon! o Laat mij edel zingen, Al zing ik minder schoon! Voor mij, voor mij dat heil! 't Is voor geen schatten veil, En voor geen' glans der aarde; Hoe schittrend alles blinkt, Dit heil behoudt zijn waarde, Als roem en grootheid zinkt. Vorige Volgende