Gedichten(1815)–Hajo Albert Spandaw– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 193] [p. 193] Het hulkje der liefde. Aan mijne gade. Dierbare! op de reis van 't leven Mijn getrouwe togtgenoot! Die me in 't moeilijk voorwaarts streven Steeds uw' raad en bijstand boodt! Lieve! in voorspoed en gevaren, Voert ge nu reeds zes paar jaren Welgemoed en rustig meê In het hulkje van de liefde, Dat de vlotte golven kliefde Van de onzek're huw'lijkszee. [pagina 194] [p. 194] Vrouwen, zegt men, zijn niet moedig, Sidd'ren bij 't geringst gevaar; Doch ge leerdet mij al spoedig, Dat die uitspraak laster waar: Niet slechts onder 't spelevaren Op de gladgekemde baren, Roeijend met de ranke boot; Ook bij 't huilen, koken, woeden Van de stormen, van de vloeden, Waart ge een trouwe reisgenoot. Zagen we, onder 't woest geklater Van 't geweldig golfgeklots, Nu 't verderf in 't peilloos water, Dan den dood op klip of rots; Gierde en kraakte want en steven, Konden wij geen zeil meer reven, Brak de branding 't ankertouw; Moest het scheepje schokken, sling'ren, Slipte 't roer mij uit de ving'ren... Gij, ge bleeft onwrikbaar trouw. [pagina 195] [p. 195] Ja! uw trouw is mij gebleken, Meest in 't barnen van den nood: Ach! ik was voor lang bezweken, Zoo ge mij geen' bijstand boodt. Blijf het moedig met mij wagen! En... God! is 't uw welbehagen, Haar, die mij uw liefde gaf, Van mijn' zijde weg te rukken... Brijzel dan mijn' hulk aan stukken! Red er slechts mijn kind'ren af! Vorige