Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijStemme: Helaas myn suchten zyn om niet.1. Ach my: dat ik soo langen tijd
Een doode Ziel moet in mijn boesem dragen?
En soo verslijten al mijn dagen,
In donkerheid en ongevoeligheid!
Waar blijft gy nu mijn eenig al,
Mijn Borgt in dit mijn droevig ongeval
Met uwe hulp? of heeft in sugt en klagen
U hert vermaak,
Kan 't u behagen,
Dat ik van u raak?
2. Mijn Jesu, ach! mijn heil, mijn rots,
Mijn eer, mijn schild, mijn hoog vertrek, mijn Koning?
Aanschout dog van 't Huis uwer woning,
Hoe dat mijn ziele van den vyand trots
Gejaagd, gepijnigd word en hoe
Mijn Ziele hijgt en is door 't drijven moe!
Door 't drijven van de wreede Tijgers dieren,
| |
[pagina 143]
| |
Die gins en weer,
Mijn Ziel doen zwieren,
En benauwen seer.
8. Hoord doch u Duif die in de kloof
Der Rotze sit, haar nood en droevig suchten,
Doet al haar drijvers heenen vluchten,
En laat u duif niet blijven in de groef.
O! Koning voer haar Ziele uit,
Wild haar de heerschers geven noit ten buit,
Maar jaagd, verslindse doch, en doetse zwichten,
Dood al haar macht,
En laat haar schigten
Wesen sonder kracht.
3. Aanschoud ô Jesu! haar geweld,
Ontwaak ô Held in uwe mogentheden!
Trekt sterkte aan en wild vertreden,
Rechtveerdig God die u beminde queld:
Laat doch 't geroep, 't geween 't gesugt
In droevigheden schett'ren door de lucht,
Van die u minnen, en haar nood en pijnen
Voor uwen Throon
Eenmaal verschijnen,
O Gods eigen Soon!
5. En laat mijn Ziel in stilligheid,
En in u als het algenoegsaam rusten!
En demp mijn togten, driften, lusten,
Door het gewigt van uwe billikheid!
En segt mijn Ziel ik heb geen wil,
In Jesus wil en wijsheid ben ik stil:
En denkt wat Jesus doet hy is u Koning,
U hert zijn huis,
U Ziel zijn woning,
Dan is soet zijn kruis.
6. Is Jesus dan mijn al in al,
En wat ik wensch is Jesus mijn begeeren,
Mijn rots, mijn hoop, wat kan mijn deeren?
| |
[pagina 144]
| |
Vaar wel, vaar wel, vaar wel dan Schepsels al
Waar toe dan doch mijn vrees mijn sorg?
Waat toe niet stil te zijn in soo een borg?
Waar toe in noot soo wankelbaar vertrouwen
Op hoop gesteld,
Op zand te bouwen,
En straks neergeveld?
7. Is Jesus d'algenoegsaamheid
Niet groot genoeg, ô Ziel! om in te sinken,
En al u droefheid te doen slinken?
In hem, in hem mijn schat verborgen leid,
Hy is wat my ooit lust voortaan,
O dat na hem mijn sugt en togten gaan!
Na hem by wien de volle volheid is,
Die nimmer end:
Hy kan niet misschen,
Die sich tot hem wend.
8. Soo vlied ik dan mijn heil tot u,
En dorst en hijg na die genadestroomen!
Laat uit u volheid tot my komen
De minste blik van uwe gunste nu!
O Koning! geef dat ik niet agt,
Dan u alleen mijn Hooft, mijn Geest, mijn kragt!
Laat Schepsels min nooit in mijn hert vernachten,
Doet uwen wil,
Mijn steeds betrachten,
Houd de mijne stil.
EYNDE. |
|