Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijStemme: Van 16. Psalm.1. Heer Jesu, Leven, Licht, ja eenig Al.
Is dan Uw hert voor my gantsch toegesloten?
Mijn Ziel doolt om, en doet vast val op val,
Ik leef als van Uw aangesicht verstoten:
Nogtans zijt gy alleen myn Heil, en Vrede,
O Bron van Troost, en Zee van Zaligheden.
2. Mijn Jesus kom, ey kom doorsoek mijn Hert,
Terwijl 'k alleen sit hier in 't groene lommer
Van 't dicht geboomt, vry, eensaam, niet verwert
Door eigen sorg, die 't hert beset met kommer:
De sachte koelt' lokt U met 't lieflijk zuisen,
Den storm van 's schepsels drift doet U verhuisen.
3. Ontledig dog, ontledig dog 't gemoed
Van al wat my belet eens recht te sterven,
| |
[pagina 105]
| |
Aan eigen, kracht, en wijsheid, die my doet
Uw suiver licht, bestuur, en sterkte derven,
Op dat ik nu ook niet en kom te krenken
Mijn zwakke Ziel, door sonder Geest te denken.
4. Gy, die gekrookte rietjes niet verbreekt,
Maar ondersteund op dat zy niet bezwijken,
Die 't sogend' Lammeken steeds draagt, en queekt,
En aan een Wees doet Uw ontferming blijken,
Die 't rookend' vlaswiek nimmer uit sult blussen,
d'Amechtige sterkt Gy met liefde kussen
5. Kom Goede Herder, wiens beproefde sorg
Verdiend dat men u sig geheel vertrouwe,
Gy set Uw Woord, Uw Eed, Uw Hert tot borg
Neem, neem my Jesu, ´t sal my noit berouwen:
Mijn Son, mijn Schild, mijn Koning, komt verpletten
´t Geen over my U wil ´t gebied beletten.
6. Het rommelen van ´s Vaders ingewand
En hield niet op sig over hem t´erbermen,
Die, tegens al ´t vermanen aangekant,
Ontvluchte ´s Vaders Huis, en liefden ermen:
Ontleer mijn Ziel dog eens dit droevig dwalen
Ach! Jesu kom, kom, kom my wederhalen.
7. Hebt Gy van eeuwigheid op my gesien,
Op my gesien met 't oog van vrye liefde!
Belet my dan steeds van U af te vlien,
Mijn Jesus, die de hardste rotzen kliefde,
Gy die versachten kunt de steene herten,
Die uw geduchte Hoogheid derven terten.
8. Hebt Gy nooit Zegel op mijn Hert gedrukt?
En zijn daar noit geen lett'ren in geschreven
Door uwe hand? en is 't my noit gelukt
Aan uw verbond mijn woord, en hert te geven?
Al was 't dan als een blinde, die verduisterd
Verlangt naar 't licht, door onmacht als gekluistert.
9. Sie neder van uw hoog verheven Troon
O milden gever van Uw goede gaven;
| |
[pagina 106]
| |
Mijn kragt verteerd, 'k ben uwen Naam tot hoon,
Ach! wild mijn dorre Ziele doch eens laven,
Verquik mijn Geest, en laat my niet versmachten
In 't ongeloof, maar op U blijven wachten.
10 Gy zyt dog enkel goedig groote God,
Fontein van Liefde, afgrond van Genade,
Voor hen dien Gy het geeft op Uw gebod
Sig in Uw volheid Heer te komen baden:
Gy overwind 't hertnekkig wederstreven,
En doet het Hert in vreed' en vryheid leven.
11. Mijn Algenoegsaam, Groot en Heftig Heer,
Almachtig, Heerlyk, Eeuwig, vol van waarheid,
Alwetend', Wys, Rechtveerdig, die u eer
En Majesteit in onbesmette klaarheid
Volstandig liefd', uw Hoogheid komt de Wetten
Als de Oppermacht aan al uw schepsels zetten.
12. Hebt Gy behagen om een sondig niet
Een maad, een worm uit grond'loos mededogen
U t'onderwerpen? Hebt Gy geen verdriet
In 't zaligen? en werd Gy niet bewogen
Door iets in 't schepsel? Ja die sig onttrekken,
Door ongeloof Uw grimmigheid verwekken.
13. Wel aan dan Liefde sonder end, en maat,
Verhef uw glorie, hebt Gy lust tot wond'ren
Hier ben ik Heer, volbreng U vryen Raad,
Vertoon Uw kracht in voor U af te zonderen
Mijn gantsche Hert, trek, trek my doch naar boven
Doe my U kennen, vreesen, lieven, loven.
14. Gelukkig volk dat gy Jehovah kiest
Tot Syn besitting, eeuwiglijk verslonden
In d'Oceaan der Liefde, daar verliest
Sig ieder hert dat Jesu komt doorwonden,
Daar leeft de Ziel, gesuiverd, en bevredigt
Door 't Bloed des Lams, en van haar zelfs ontledigt.
15. Ach! scheids-muur, droev'ge scheids-muur die my scheid
| |
[pagina 107]
| |
Van Jesu af, mijn God, ach! kom dog nader,
Maakt my eenvoudig, teer in al 't beleid
Des Herte, mijn verstrooide Ziel vergader,
Dat zoo uw Macht en goedheid eens beklijve
Op dit gemoed, dat ik steeds by U blijve.
16. Ach! schepsel, schepsel door een iedele waan
Hebt gy mijn Ziel al lang genoeg bedroogen,
Gy hebt mijn al te schandelijk verraan:
Weg satan, weg bedrieger, 't is geloogen
Al wat gy inblaast, ach! wie sal my setten
Op effe baan, en vryen uit u netten.
17. Ach! eigen ik, ach! eigen sin, en lust,
Ach! eigen wijsheid, sterkte, werk, en leven,
Ach! eigen eer, en agting, snoode rust
In 't eigen, ach! wat hebt gy my gedreven
In mijn verderf, ik hoop het sal u rouwe
Door d'overwinning van het zaat der Vrouwe.
18. Mijn gruw'lijk, naar, en duister ongeloof,
'k Heb lang genoeg geseten in uw boeijen,
Ach! waar ik voor uw Helsche reden doof
Hoe soud' mijn ziel door kragt van waarheid groeijen,
Hoe soud' ik Jesus dierbaarheid erkennen,
Hem nemen aan, en steeds aan Hem gewennen.
19. Ach! Jesus lief, 't is by my buiten raad,
Maar Gy hebt dierb're balssem in uw Wonden,
Doorsoek, en sie het innigst' van mijn quaad,
Ach! kom mijn Hert, en nieren dog doorgronden,
Verbreekt, bouw op, verwond, en heel my weder,
Gy zyt alleen bekwaam, getrouw, en teder.
20. Almachtig Koning, grijpt my by der hand,
En maak een eind' van al mijn dwasen wandel
Door eigen geest, en dempt aan allen kant
Mijn eigen leven, op dat al mijn handel
In waarheid zy, in liefde, en geloove,
Ontfonkt door 't Hemels vuur, verlicht van boven.
21. Verneder my, verneder my 't gemoed,
| |
[pagina 108]
| |
En leert my als een Kintje aan U kleven,
Sagtmoedig, stil, zeer buigsaam, klein en goed,
Dat zig aan Uw beleid wil overgeven,
Dat zig wil dragen naar zijn kleine krachten,
En d'yd'le eer blymoedig kan verachten.
22. Op dat ik, Jesu, hange aan Uw borst,
En door Uw kracht voorspoedig op mag wassen,
Gy zyt myn wortel, foey my dat ik dorst,
U myn Fontein verlaten, doe my passen
Op Uw geleid', en 't wenken van Uw oogen,
Naar Uwen raad en wil alleen gebogen.
23. Op dat een Ziel die 't alles heeft verbeurd,
Soo trouloos, dwaas, soo schuldig, en onmachtig,
Die 't lieflijk jok onbandig heeft verscheurd,
Nog werd in u, en uwe sterkte krachtig,
Om als een Held al juichend' 't padt te loopen,
Gy geeft haar nieuwe kracht die op U hoopen.
24. Ach! Heer de schaamt bedekt mijn aangesicht,
Ik monster, ik onsaal'ge, soud' ik komen
Tot Gods gemeinschap, onbedachtsaam wicht
Soud' u, u, u Gods liefde overstromen,
En zal ik sien in wien ik heb gesteken,
En wild Gy Heer door liefd' mijn Hert verbreken.
25. Verheve Koning doe zoo 't U behaagt:
Wilt Gy een armen worm dan overstelpen
Met vrye gunst, daar Gy niet in en saagt
't Geen U ô Heer bewoog om hem te helpen!
En hebt Gy lust Uw schepsels te beschamen
O God der liefde! Halelujah!Amen.
F.V.B. |
|