Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijOp de Wijse: Van den 66. Psalm.1. Hoe werd mijn Ziel soo seer besprongen
Van mijn vyanden boos en quaad?
Ik word van haar tot zond' gedwongen:
Soo dat het mijn aan 't herte gaat.
Hoe komt de Duyvel door zijn lagen
My altijd 't goede af te raan?
Ach Heer! ik kan zijn list niet dragen;
Noch zijne boosheid tegen staan.
2. Daarom, ô Heer! wilt my versterken,
En helpen door u sterke hand:
Op dat ik tegens Duyvels werken
Mach hebben goeden onderstand.
De wereld vol van vuyligheden,
Komt nu ook met haar boos fenijn
Bespringen al mijn zwakke leden:
Op dat ik ook mocht werelds zijn.
3. Zy toond my al haar soet vermaken;
| |
[pagina 76]
| |
Of zy my daar toe krijgen mocht,
Dat ik mijn Heere ging versaken,
En dienen al dat aardsch gedrocht.
Wilt my, ô Heer doch krachten geven,
Om haar te konnen wederstaan:
Op dat ik steets in u mach leven,
En ven de losse Wereld gaan.
4. Mijn eigen Vleesch wil ook niet rusten;
Maar komt my met haar gantsche macht
Bespringen met veel loose lusten:
Alsoo word ik tot sond' gebracht.
Ik heb ô Heer! door haare streken
Wel meenigmaal voor u misdaan,
En ben by na van u geweken,
En een verkeerden weg gegaan.
5. Ik ben seer vol van zware wonden,
Waar door mijn Ziel lijd groote smert:
Dat zijn mijn snoode vuile sonden,
Die my seer drukken aan het hert.
Maar ik wil my tot Christum wenden,
Die my alleen genesen moet:
Hy is 't die al de zwaar ellenden,
Van onse ziele wijken doet.
6. Op hem alleen wil ik dan leunen;
Hy is mijn burcht en sterke wal,
Hy sal mijn zwakheid ondersteunen,
Hy is 't die 't al versoenen sal.
O groote God! weest my genadig;
Dat ik in Christo nacht en dag
Mijn eeuwig Heil en troost gestadig,
En al mijn vreugde soeken mach.
7. Wilt my om zijnent wil vergeven
Mijn sonden die ik heb begaan,
Op dat ik mach op nieuw gaan leven,
En altijd u ten dienste staan
Als dan mijn Ziel van 't vleesch sal scheiden,
| |
[pagina 77]
| |
Neemt my ook op in uwen Throon:
Op dat ik my daar mach verblijden,
En alsoo eeuwig by U woon.
R. IMMENS. In 's Hertogenbosch, den 22. Mey 1670. |
|