Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijToon: Psal. 18, 32, 45.I.
De Bruid.
Och dat gy, gy my waard' gelijk een Broeder,
En zuigende de borsten mijner moeder,
Ik zou u kussen vond ik u op straat,
Ook zouden zy my, my verachten niet,
Ik zou u leiden, ik, ik zou u leiden,
In mijn Moeders huis, gy zout my leren,
Van speceryen wijn ik u geven zou,
Te drinken, en van mijn Granaten zap.
I I.
Zijn slinkerhand, zijn slinkerhand zy onder
Mijn hoofd, en rechter my omhelze,
'k Bezweer u Dochters van Jerusalem,
Dat gy de liefste niet eer op en wekt,
Noch wakker maakt, tot dat dezelve luste.
| |
[pagina 135]
| |
De Dochters van Jerusalem.
Wie is zy die daar op komt uit het woeste,
En lieffelijk, en lieffelijk daar leund,
En lieffelijk haar op haar Liefsten leund.
I I I.
De Bruid.
Ik heb u onder d'Appel-boom, ik hebbe
U opgewekt, daar heeft u uwe Moeder,
Met smerten voortgebracht, daar heeft zy u,
Die u gebaart heeft voortgebracht met smert,
Set my gelijk en zegel op u herte,
Op uwe arm gelijk, gelijk een zegel,
Want sterk, sterk is de liefde als de dood,
Den iever is hart, hart gelijk als het graf.
I V.
Vier-kolen, zijn vier-kolen, hare kolen.
En vlammen, vlammen van den Heere, Heere,
Veel wateren en zouden deze liefd'
Dees liefde niet uit-blussen kunnen, ja
De stromen zouden haar, niet verdrinken,
Al gave iemant voor, voor deze liefde
't Goed van zijn huis, al het goed van zijn huis,
Men zou hem, hem verachten t'eenemaal.
V.
Wy hebben eene kleine Suster,
Die noch, die noch geen borsten heeft, geen borsten
Wat zullen wy vry onze Suster doen,
Tot dien dag als men van haar spreken zal,
Zoo zy een muer is zullen wy van zilver,
Van zilver een paleis op haar gaan bouwen,
Zoo zy een deur is zullen wy rondom,
Met Ceder planken haar bezetten gaan.
V I.
De Bruid.
Ik ben een muer, mijn borsten zijn als torens,
Doen was ik in zijn oogen zijn oogen,
| |
[pagina 136]
| |
Als eene die vind vrede, Salomon
Te Baalhamon eenen Wijngaard hadde,
En onzen Wijngaard gaf hy aan de Hoeders,
Elk voor de vrucht bragt duizend zilverlingen:
Mijn Wijngaard dien ik hebbe die is voor
Mijn aangezicht', is voor mijn aangezicht.
V I I.
O Salomon de Duizend zilverlingen
Die zijn voor u de duizend, maar twee honderd
Zijn voor de Hoeders van dezelve vrucht,
De Bruidegom.
O gy bewoonder van de Hoven al,
De metgezellen merken op u stemmen,
De Bruid.
Doet my die horen, komst haast, haast mijn Liefste,
En weest gelijk een Rhee of als een Welp,
Der Herten op het specery gebergt.
EINDE.
|
|