Dichtkundige ziele-zangen
(ca. 1720)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Wijse: Psalm 79.I.
KOmt Oceaan van ongemeene goetheid,
Komt Eind'loos diep van ongesmaakte soetheid,
Komt opend U verzegelde Fonteine,
Doorwatert een Amechtige Woestijne:
O Zee zoo water-rijk,
Vloed over Dam en Dijk,
Van onze hooge harten:
Ach God gedoog het niet,
Wy doen ons zelfs verdriet,
En meenen u te tarten.
I I.
O levend' water dat den dorst kond stillen,
Der gener die alleen maar drinken willen:
Stroomd klare Vliet, gy schijnt byna bevrooren,
En dompel ons tot over hooft en ooren,
In JESUS dierbaar Bloed,
Dien kostelijken Vloed,
Daar duisende Melaatsen,
Haar plagen wierden quijt,
Wy gaan ons nu ter tijd,
Aan die Bethesda plaatsen.
I I I.
O volle stroom, en groot getal van toevers,
Op Sions heil, die leggen op U Oevers
En gapen vast naar water, als de Vissen
In 't gulle sand, daar zy haar hooft-stof missen;
Komt op uw Oever staan,
| |
[pagina 23]
| |
Soo vol als de Jordaan,
Doen Josua dien kloofde,
Wy waren straks gedrenkt,
Indien gy maar eens wenkt,
Of zoo wy maar geloofden.
I V.
O schrickelijk, ô heilloos ongeloove,
Word van dien Vloed om uwent wil verschooven?
O Heer geef ons Lantarens om te soeken
Naar dit gedrogt in winkelen en hoeken,
Maakt dit het ons zoo bang,
Wy willen desen Slang,
In duisend stukken kerven,
Wy kunnen langer niet,
Het water van Uw' vliet,
Ontbeeren, of wy sterven.
V.
Wy graven vast, aan alle kanten grebben
Als eens d'Egyptenaars, Ach zal dit ebben
Zijn zonder tijd? het is altijd van vloeyen,
Ey doet op nieuw de dorre stammen groeyen:
En dragen vrugt op vrugt,
Kom heeld de Watersugt,
Van u versmachte kind'ren,
Of legt haar aan de Borst,
En laafd haar fellen dorst,
Uw' volheid zal niet mind'ren.
|
|