Dicht-kundige ziele-zangen, op-gesongen door verscheyde zangh-lievers
(1681)–Philippus van Sorgen– AuteursrechtvrijToon: Psal. 32, 45, 18.
I.
De Bruyt.
Och dat gy, gy my waert gelijck een Broeder,
En suygende de borsten mijner Moeder,
Ick sou u kussen vont ick u op straet,
Oock souden sy my, my verachten niet,
Ick sou u leyden, ick, ick sou u leyden,
In mijn moeders huys, gy sout my leeren,
Van specery wijn ick u geven sou,
Te drincken, en van mijn Granaten sap.
II.
Sijn slincker-hant, sijn slincker-hant sy onder
Mijn hooft, en sijne rechter my om-helse,
‘k Besweer u Dochters van Ierusalem,
Dat gy de liefde niet eer op en weckt,
Noch wacker maeckt, tot dat de selve luste
| |
[pagina 135]
| |
De Dochters van Ierusalem.
Wie is sy die daer op komy uyt het woeste,
En lieffelijck, en lieffelijck daer leunt,
En lieffelijck, op haer Liefsten leunt.
III.
De Bruyt.
Ick heb u onder d’Appel-boom, ick hebbe
U op geweckt daer heeft u uwe Moeder,
Met smerten voor-gebracht daer heeft sy u,
Die u gebaert heeft voort gebracht met smert,
Set my gelijck een segel op u herte,
Op uwen arm gelijck, gelijck een segel,
Want sterck, sterck is de liefde als de dood,
Den yver is hart, hart gelijck als ‘t graf.
IV.
Vier kolen, sijn vier kolen hare kolen,
En vlammen, vlammen van den Heere, Heere,
Veel wateren en souden dese liefd’,
Dees liefde niet uyt-blussen kunnen, ja
De stroomen souden haer, haer niet verdrincken,
Al gave yemant voor, voor dese liefde
‘t Goet van sijn huys al al het goet van sijn huys,
Men sou hem, hem verachten tenemael.
V.
Wy hebben eene kleyne, kleyne Suster,
Die noch, die noch geen borsten heeft, geen borsten
Wat sullen wy wy ons Suster doen,
Ten dien dach als men van haer spreken sal,
Soo sy een muer is sullen wy van silver,
Van silver een paleys op haer gaen bouwen,
Soo sy een deur is sullen wy rondom,
Met ceder plancken haer besetten gaen.
VI.
De Bruyt.
Ick ben een muer, mijn borsten sijn als torens,
Doen was ick in sijn oogen,
| |
[pagina 136]
| |
Als eene die vint vrede, Salomon
Te Baalhamon eenen Wijngaert hadde,
En desen Wijngaert gaff hy aen de Hoeders,
Elck voor de vrugt bracht duysent silverlingen;
Mijn Wijngaert die ick hebbe die is voor
Mijn aensicht, is voor mijn aengesicht.
VII.
O Salomon de Duysent silverlingen
Die sijn voor u de duysent, maer twe hondert
Sijn voor de Hoeders van de selve vrucht,
De Bruydegom.
O gy bewoonster van de Hooven, al
De metgesellen mercken op u stemme,
De Bruyt.
Doet mijn die hooren, komt haest haest mijn Liefste,
En weest gelijck een Rhee off als een welp,
Der herten op het specery geberght.
Eynde. |
|