Dicht-kundige ziele-zangen, op-gesongen door verscheyde zangh-lievers(1681)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Den eersten Psalm op dese voet gestelt op deselve voys. I. Die met Godloose luy niet om en gaet, Die noyt bewilligh in haer boosen Raet, Die by de spotteren sigh niet wil voegen, Maar scheyt in Godes Wet al sijn vernoegen, Ia dagh en nacht oock maeckt sijn werck daer van Die is voorwaer een seer geluckigh Man. II. Die Man sal sijn gelijck een sappigh hout, Dat van een stromend water werd bedouwt, Dat op sijn tijt noyt feylde vrucht te draegen, Wiens blad en loof oock na geen buyen vragen, Ia wat hy oyt sal nemen by der handt, Daer wert geluck gepaert met goet verstant. III. Maer anders gaet het met een Godloos man, Die voor de wind als kaff stuyft uyt de wan, Die noyt en sal bestaen in Gods gerichten, Maer sal met smaet en schande moeten swighten, Oock word hy daer de vroomen koomene t’saam Gereeckent voor een man van geenen naam. IV. Want God die kent der vroomen luyden wegh, Hy weeght haer pad, hy kent haer overlegh Voor heylig en voor goed, want al haer treden Die houden vast aen recht en billigheden, Maer der Godloosen weegen vol verdriet, Die eyndigen in een rampsaligh niet. P.V.S. Vorige Volgende