Aanhangsel, of tweede deel, van de dicht-kundige ziele-zangen, op-gesongen door Philippus van Sorgen en verscheide andere zangh-lievers(1688)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio 173] [fol. 173] Weergadelooze Liefde. Stemme: Mon Confesseur est rude, &c. 1. Raar voorwerp van mijn Liefde, Mijn waarde Sulaamith, Mijn Bloet-schat, mijn Geliefde, Die mijne Ziel bezit; Hoe, wilt gy voor mijn zuchten, En smeken altijd vluchten, Ach Ziel-lief, hoe is dit? 2. Hoe, wierd gy noit bewogen, Door ‘t geen ik heb gele’en, Tot Liefd’, en mededogen, Daar ‘k leed om u alleen, Zint my mijn Moeder baarde, Tot dat ik van der Aarde Moest scheuden, met gesteen. 3. Kom zie dog eens te rugge, Hoe ik het vinnig slaan, Der Beuls, op hoofd en rugge, Om u heb, uitgestaan; En hoe de qualster-kladden, Mijn droevig aanzicht hadden, Bedekt en overla’en. 4. Gy waart als doen vol schulden, Die ‘k voor u heb geboet, Nog heb ik moeten dulden Dat my mijn dierbaar bloet Wierd afgetapt; mijn leven Heb ik voor u gegeven; Raakt zulx niet uw gemoed? 5. Kom gaan wy met ons beyen, [Folio 174] [fol. 174] Op ‘t kneeklig Galgen-veld; Laat daar uw’ oogen weyen, Ziet daar een Kruis gestelt, Waar aan der Beulen vuisten, My, uwenthalven, kruisten, Met een verwoed geweld. 6. Daar wierd ik op gebonden, Genagelt en gehecht. (Ik yz’ nog voor die wonden!) En zoo om hoog gerecht, In ‘t oog van groote Scharen, Van Volk’ren die daar waren Beschouwers van dat Recht. 7. Dit heb ik moeten lijden, Eer ik voor u voldeed; En eer ik u bevrijden Kon van ‘t aanstaande leet, Dat gy ten eeuw’ge dagen, Zoud hebben moeten dragen; Toont dat gy zullx wel weet. 8. Ey wilt u Lief bedaren, Gun’ my uw’ liefde, daar Ik u om smeeke; waren, U Zinnen mywaarts. Maar Wilt gy my nog versmaden, Ziet dat mijn ongenaden, Uw ook niet wedervaar’. A.G. Uit Vorige Volgende