Aanhangsel, of tweede deel, van de dicht-kundige ziele-zangen, op-gesongen door Philippus van Sorgen en verscheide andere zangh-lievers(1688)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio 170] [fol. 170] Zamen-zang, van Iesus, En een nog Wereld-gesint Christen. Stemme: De Mey die komt by ons, &c. Iesus. 1. Met re’en begaafde Dier // Hoor hier Waar vlucht en ylt gy zoo anxtvallig heen? Wat is het dat u dwingt// En dringt, Hoe zijt gy dus ontbloot van Geest en re’en? Kent gy uw Herder niet // Dat gy dus voor my vliedt? Heb ik u niet (mijn Schaapken teer) Van jongs op gevoed’t En krachtig gehoed’t? Wat wilje doch meer? Christen. 2. ‘t Is zoo; maar Iesus, ach! Wat mag ‘t My baten dat gy op-zicht op my neemt? Ik word van elk gesmaad // Gehaat En uit de gunst van yder een vervreemt. Ik zie dat Ampt op Ampt // Verby my heenen schampt, Ik ben in aenzien, staat, nog Eer, Elk kijkt van ter zy’, En schimp-lacht op my, Dat smert my te zeer. [Folio 171] [fol. 171] Iesus. 3. Om dat u elk veracht? Verwacht Gy van de Wereld meer heil als van my? Is ‘t daarom dat gy vlied? Och ziet Dog wat gy doet; bedaar u zelven vry. Die d’Werld voor my verkiest // De Werld en my verliest; Die ietwat, wat het zy op Aard’ Staat, Hoogheid, Vrouw, Kind, Meer als my bemint, Is mijnder niet waard. Christen. 4. Men ziet uw’ Schapen Kooy // Ten prooy Gestelt, voor ’s Wolfs- en Wilde Zwijn-gebroed; Zy schudden bars den kop // Daar op En kijken ‘t aan met een vergrunde moed. Haar Herders worden lauw // Lafhertig, loom en flauw, Haar’ wakend’ Honden staan verstomt, Verlegen, verzuft, Het Wild haar verbluft Dat los op haar komt. 5. Wie is ‘t die daar houd stal // Daar ‘t al Vernielt word? immers elk die plaats verlaat; Daar ‘t rijtend’ wreed gediert // Omzwiert En dat de muil daar tegen sparren gaat? Die daar in blijvend’ is // Genaakt ‘t verderf gewis; Ik zieck veel liever heil en rust; ‘t Aanstaande gevaar Omvlied’ ik; want daar In heb ik geen lust. Iesus. 6. Is dan mijn Arm verkort? Hoe word [Folio 172] [fol. 172] Dus aan mijn macht getwijffelt rechte voort? Wel meent gy dat ik slaap // Mijn Schaap, En niet en weet wat my te doen behoort? Ik zal eens met mijn Staf // Wraakzuchtig komen af, Dan als de Wolf en ‘t rijtende Vee, Het minst my verwagt, Maar luyeren zacht, In dertelle Vre’e. 7. Mijn lieve Schaapje vlied // Dan niet, Weest nucht’ren, waakt, zijt vlijtig in ‘t gebed. Ik houd’ een toom en band // Ter hand, Daar ik die Beesten vast houw’ in bezet, Zy kunnen niet meer quaat // Als ik haar toe en laat, Al zijnse vinnig, snel en vlug, Dan als z’op u gaan, En vallen u aan, Ik rukze te rugg’. 8. Wel aan dan grijpt dog moed // Gy moet Niet vlugten; neen, ‘t is nu geen vluchtens tijd; Maar stel u sterk te weer // ‘t Geweer Van uw Geloov’ ter hand neemt; valt den strijd Vry lastig, hard en zwaar // Ik zal u, in ‘t gevaar, Bewaren door mijn kracht; al ‘t wôen, Van ‘t razend’ Gediert, Zal u, hoe het tiert, Geen hinder aandoen. A.G. Uit Vorige Volgende