Aanhangsel, of tweede deel, van de dicht-kundige ziele-zangen, op-gesongen door Philippus van Sorgen en verscheide andere zangh-lievers(1688)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende ’s Mensch ydel gewoel. Stemme: Anacreon, Anacreon de Dichter, &c. 1. Hoe woelt den Mensch om goed by goed te schrapen, Wat vlijt, wat moeit’ en arbeid vangt hy aan? Hy geeft zich zelfs des nachts geen rust tot slapen, Nog ’s daags tot rust; nooit heeft hy eens gedaan. Geen moey’lijkheid, hoe lastig en hoe smert’lijk, Hoe vol gevaar [Folio 155] [fol. 155] Ontziet hy, als hy maar Met al zijn ommeslag, Een weinig winnen mag. 2. Wat is de winst van al zijn rust’loos pogen? Hy wint wat wind, dat Goed hiet by den mensch? Goed, dat zijn hert, zoo weinig als zijn oogen, Vervullen kan; vermits zijn grage wensch Altijd na meer en meer is happig ziende; Hoe meer hy heeft, Hoe min vernoegt hy leeft, Om dat hy zoekt dat meer Te meerd’ren meer en meer. 3. Dus doet dien Mensch niet als gedurig wroeten, En kruypt gelijk een blinde Mol in d’Aard’; Hy poogt zijn Aardsche lust met ‘t Aardsch te boeten, En onderwijlen hy nooit Hemelwaart Zijn herte heft; de plaats der wisse Goed’ren. Zijn’ oogen staag, Zien nergens als om laag; Dies kan zijn loon niet zijn Dan smert en ziele pijn. 4. Na lang verloop van ’s Tijds gelegentheden, Door hgem besteed ‘t in ‘t nutt’loos Aardsch gewoel, Zoo leit de ziel daar vol behoeff’lijkheden, Ontbloot van Deucht, van kennis en gevoell’ Van Gods genaad, en Geest, en van Geloov’, en Van raad en daad, In die beroemde Staat; Ai denk eens wat dan ‘t Goed Dien mensch voor nutte doet. 5. ‘t Verlicht niet, maar ‘t veroordeelt zijn bezitter, Hy vind het heil daar in niet dat hy zocht; De zoete voorsmaak valt hem wrang en bitter, De winsten die hy deed, hem schaade wrogt Hoe moet de ziel benauwt zijn en verslagen, In ’s Doods gevaar, [Folio 156] [fol. 156] Dan als de goed’ren, daar Zijn hert stond op gezet, Verzwinden van zijn Bed. A.G. Vorige Volgende