Aanhangsel, of tweede deel, van de dicht-kundige ziele-zangen, op-gesongen door Philippus van Sorgen en verscheide andere zangh-lievers(1688)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Liefde-verdriet. Stemme: I. Mousquettier. Of, Wat voert de Lieve Morgen-stont, &c. D. Lodenst. I. Lied. 1. Hoe driftig is der Liefde gloed, Wie weet wat wonderen hy doet, Als die eens plaats grijpt in ‘t gemoed; Hy laat nooit hert nog ziel in rust, Maar noopt ons aangesteken lust, Zoo lang, tot die word uitgebluscht. 2. Ist dan wel wonder dat ik my, Door dese zoete herts-tocht vry Benart vind; en dat ‘k, hoe ik ly’, Niet kan of wil genezen zijn, Als door een schitt’rend’ ooge-schijn Van Hem, om wien ik leed’ in pijn? 3. O Godd’lijk voorwerp mijner Liefd’! Gy weet hoe my die Lijding grieft; Ei lieft my weer zoo ‘t u belieft. Ontsteek met uwe Weder-min De Liefde daar ik ziel en zin Verwert en ingewikkelt vin’. 4. O Herte-lief, mijn ’s Ziele Vrind! Hoe toont gy u dus ongezint Tot my, die u zoo heftig mint? Hoe houd ‘t gy u dus wijd en verd’, [Folio 154] [fol. 154] Van haar, die u met ziel en hert, Hoe lang hoe meerder lievend’ werd’? 5. De Zeen, of Vlo’en, zoo brak als zoet, Die kunnen d’aangesteken gloed, Niet lesschen binnen mijn gemoed. De Liefd’ uw’s Huys my gansch verteert; Gy weet hoe zeer mijn’ ziel begeert Te zijn met uwe Liefd’ vereert; 6. Wel aan dan zoete Iesu kom, Ai kom, mijn Lief, mijn Bruidegom, Ik liev’ u, lieft my wederom. Kom Heere Christe daal tot my, En haal, in liefd’, mijn ziel tot dy, Op dat ik Eeuwig by u zy. 7. Ik zal dog niet laten gaan, Maar wil u hangen achter aan, Ia houden u zoo lange staan, Tot dat gy my uw Zegen jont, En met de kusjens uwer mond Mijn Min-ziek hertje maakt gezont. A.G. Vorige Volgende