Aanhangsel, of tweede deel, van de dicht-kundige ziele-zangen, op-gesongen door Philippus van Sorgen en verscheide andere zangh-lievers(1688)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Volmaakte Eedeldom. Stemme: O Mazarin voicy triste Nouvelle, &c. 1. Ik loov’ en danke God, zeid eens een Heiden, Dat hy my reed’lijk mensch geschapen heeft; Een Wijsgeer van ‘t gering Grauw afgescheiden, En dat hy, door Geboort’ my ‘t recht nog geeft Aan ‘t dierbaer Borger-recht Der Stad Areen. Trok daer uit d’Heiden slecht Zoo grote re’en // Tot dankbaarhe’en. [Folio 152] [fol. 152] 2. Wat oorsaak heb ik dan mijn God te loven, Die my geen Heiden maar een Christen schiep; Die uit duisternis nog daar en boven Tot ‘t heerlijk licht zijn ‘s Evangelys riep, En die my door zijn Woord En Geest verlicht; Ia sterkt nog voort en voort, Mijn ziels gezicht // Met hemelsch licht? 3. Met Wijsheid komt hy mijn verstant bestralen, Die niet slechts Wereldsch maar recht Hemelsch is, En laat my voedzel voor die Wijsheid halen, Uit zijn Ziel-lichtende Getuigenis; Terwijl Wijsgeer morst En wroet in d’Aard’; En naspeurt, zoekt en vorscht Der dingen aart // Van klein een waard’. 4. Nog doet hy door ‘tGeloov’ my sien op huiden, Dat ‘k van een plaats niet slechts Geboorling // ben, Voort-teelder van Geleerd’ en Groote Luiden: Maar dat ik tot die Stad Behoorling // ben Van Gode zelfs gebouwt; Daar straat en trans, Zijn overkleed met gout En alleshands // Met Paarlen glans. 5. Ik ben een Huis-genoot in ‘t Huis des Heeren, Een Mede-borger van het Sion Gods (Al schoon ik hier moet sukk’len en verkeeren) Daar op zoo ben ik moedig groots en trots. O! daar op draag’ ik roem, En acht’ gering Al ‘t Wereldsch: want ik noem My zonderling // Een Hemeling/ 6. Hoe lang, ô Heilig God, en Hemelsch Koning! Zal ik nog Vreemdeling in Mézech zijn? Wanneer zult gy my in uw zaal’ge Woning Eens stellen vry van alle ramp en pijn, [Folio 153] [fol. 153] Dat my hier drukt op Aard’? Wilt, Vader, my Op-nemen Hemelwaarts. Op dat ik by // U Eeuwig zy. A.G. Vorige Volgende