Aanhangsel, of tweede deel, van de dicht-kundige ziele-zangen, op-gesongen door Philippus van Sorgen en verscheide andere zangh-lievers(1688)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio 147] [fol. 147] Den Alles Vermogende Door ‘t Geloove. Dan als Gods Geest mijn ziel bewerkt, Die duiz’lig leit daar heenen; En met zijn kracht haar zwakheid sterkt, Ia recht we ‘er op de beenen; Dan acht ik quelling, leet, verdriet, Of een’ge wanspoed min als niet. 2. Al schiet den Satan tegens my Zijn doodelijkste flitzen; En komt de Helsche Raserny En ’s Werldsch op my aanhitzen; Hoe fel en vinnig datze wo’en Ik lachg’ met al hunn’ razend doen. 3. De Naam mijns Gods is my een Borcht, Zijn’ vleug’len my bedekken, Waar heen ik tijdig, onbezorcht, In tijd van nood, vertrekke, [Folio 148] [fol. 148] Daar blijv’ ik wis en veilig staan, Tot dat de stormen overgaan, 4. ‘t Geloov’, het wapen van mijn ziel, Dat neem’ ik dan ter handen; Schoon al de Wereld op my viel, Ik maak haar macht te schanden; Ik vell’ en breng het al ten val, Want door ‘t Geloov’ vermag ik ‘t al. 5. Gebeurt het dat der Slangen zaat My prikkelt in de hielen; Dat uiterlijcke leet en quaad Doet voordeel aen mijn ziele. Ia ‘t argste dat my yemand doet Bevordert my het grootste goed. 6. Indien men my mijn goed ontneemt, Mijn Huizen en mijn Erven, En (met een woord) van all’s vervreemt; Ia doet m’als Balling zwerven, Ik kreun’ des niet; ik weet wel dat My God bewaart een Eeuw’ge schat. 7. Ontrooft men my mijn Naam en Eer, En word mijn faam bezwaddert Door lastering, ‘t quelt niet zeer, Hoe vuil men my bekladdert, Neen, want mijn roem, mijn lof en Eer En zoek ik niet als by den Heer. 8. Of zoo ‘t geweld nog hooger klimt, En doel-oogt na mijn leven Zoo dat het schuymbekt brult en grimt, En bars komt tegenstreven; Wat’s dat? wanneer zy ‘t Lichaam knot Dan voert het mijne ziel by God. 9. Zy neemt van my het Tijd’lijk af, Om ‘t Eeuwig my te geven; Haar strengheid valt my zwaar nog straf; ‘k Wil daar niet tegenstreven; [Folio 149] [fol. 149] Zy rukt mijn ziel uit al haar nood, En doet my leven door de Dood. 10. O God in my de kracht verwekt Van uwe Geestes werkking; Mijn Ziel tot dees aanmerking treckt In mijn Geloofs versterkking, Op dat ik, wat my hier ontmoet’, Nooit flauw: maar houde lust en moedt. A.G. Vorige Volgende