| |
Hertstogtige Wenschingen, Om van de Wereld en sijn eygen verdurvenheyt te mogen verlost, en met Iesus vereenigt te worden.
Op de Wijse: Nadien de Godlijckheyt.
1. Hoe wort mijn herte Heer
Door soo veel list besprongen:
Hoe komt die Helsche slang
En maakt mijn Ziel soo bang?
2. En mijn gants snoode hert,
Hoe maakt het my verwert,
Dat ik niet door kan breken
Dan komt dien Ziel-verleyder
| |
| |
Mogt in sijn net doen gaan.
4. Ach Iesu! ô mijn Heer,
5. U bid ik, ô mijn Heer,
6. Kom woont dog in mijn hert,
Eer dat het sterft van smert,
Soekt het; ja ‘t is u deel,
Iaagt gy die vreemde Heeren
Met al haar magt daar uyt,
8. O Wereld, snoode vlees,
Hebt gy dan niet beschout
9. Heeft het u wel een traan
| |
| |
Kostend’ u soo veel sugten,
Sou den doot ontvlugten,)
Zijt gy soo rijk als Iesus?
12. Denkje dat ik niet ken
Ben door veel bloet verlost.
Heeft het te seer gesmert,
En ‘t heeft u boven maten
Eer ik wierd vry gemaakt.
14. Meent gy ô Wereld nu,
Die kies ik tot mijn deel!
| |
| |
15. Weest my dog niet meer aan
Om u ten dienst te staan:
Want dog: wat sal ‘t u baten,
16. Hebt gy dan dienst van doen,
Die hier u vreugt genieten:
Gy zijt haar Hooft gestelt
‘t Kan haar niet verdrieten,
Die kan ik niet verlaten:
Uw’ dienst is regte vryheyt:
Wat slaafschen dienst ooit gaf,
Niet meer als enkel draf.
Gy zijt al mijn begeeren:
20. Als ik u Geestes gloet
En in mijn Ziel niet smaken,
| |
| |
Ei weest versoent met my.
21. Agt gy my dan niet weert,
Dat gy mijn saak aanveert,
Doet het dan om die liefde
22. Waar in ik soo vermoort
Lag door mijn bloet gesmoort,
Door sulken bitt’ren doot.
‘t Moet voor u open staan?
24. Vaar wel o snoode vlees,
Gy oorsaak van mijn vrees,
Dat ’s voor u wreed verkragten:
25. Daar Iesu, daar ’s mijn hert
U kiest het tot sijn deel.
26. Daar is het heel end’ al,
| |
| |
Laat het geen vreemde Heeren:
Laat het nooit van u keeren,
A.V.V. In Deventer, den 18. Febr. 1676.
|
|