Aanhangsel, of tweede deel, van de dicht-kundige ziele-zangen, op-gesongen door Philippus van Sorgen en verscheide andere zangh-lievers(1688)–Philippus van Sorgen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio 129] [fol. 129] Een Sugt tot Iesum. Stemme: Van den 79. Psalm. 1. O Soete Iesu, wanneer sal het wesen, Dat gy mijn kranke Ziele sult genesen? Onder ‘t bedroefde pack der sonden smoren? O Iesu, sal die gy hebt utverkoren, Sal Heer, mijn eysig hert Nogh langer soo verwert, In dese wildernissen, Sonder bewegt te zijn In ongevoel’ge pijn U lieflijck aenschijn missen 2. O soete Iesu! hebben dan u wonden Haer kragt verloren, datse niet mijn sonden Afwassen konnen, og hebt gy beslooten My voor altijt uyt uwe gunst te stooten Ah! Iesu, ah! mijn Ziel Schijnt in een tuymel-wiel Te wesen heel verdronken: Och roept s’in grooten nood: Ik leg geheelijk dood In dijn singen versonken. 3. Wel soete Iesu, heeft u Geest sijn kragten Verlooren, die my te verquikken plagten? Of heeft u gunst, die gy my liet bekomen Haar woonplaats uyt mijn Ziele weg-genomen? Wat is het dan, ô Heer, Dat nog mijn Ziel soo seer Wert van u weg gedreven? Of is dit u besluyt? Of is u goetheyt uyt? Of hebt gy my begeven? [Folio 130] [fol. 130] 4. O neen, die Ziel-verquickende Fonteyne, Uw’ wondens kragt sal nimmermeer verdwijnen, Nog u besluyt, ô Iesu, sal niet falen; Of schoon u Schaapkens quamen af te dwalen: Schoon dat het aardsche dal Verandert wierd, en al Wierden de bergen kragtig Met grooter magt beroert En in het hert gevoert Der Zeën, ô Heer Almachtig! 5. Maar ‘t is ‘t gedrogt, en tovermagt der Hellen Dat t’samen spand om my ter neer te vellen, Daarom, ô Iesu, laat uw’ ingewanden Door uwe teere liefde tot my branden: Want sonder uwe kragt Kan ik die groote magt. Van alle mijn vyanden In ‘t minst niet tegenstaan, Soo hevig komen s’aan, Noch al haar wreede tanden! 6. Op, op mijn Ziel, waar toe dit droevig klagen: Waar toe in klagt versleten gantsche dagen: Siet hier, siet hier u Heylands ermen open, Tragt maar (al konje niet) daar in te loopen: Waar toe soo lang gedraalt: U schult is al betaalt: U Heyland heeft geleden, Neem aan wat Iesu geeft: ‘t Is lieflijk wat hy heeft: Hy heeft voor u gebeden. 7. O Iesu lief, wanneer sal ik hier boven Met duysend Eng’len u gestadig loven; Als my in steed’ van dit mijn droevig schreyen, Dat eeuwig Halelujah sal verblyen! Ach Iesu, Iesu lief, Komt heymlijk als een dief: [Folio 131] [fol. 131] Steelt gy vry heel mijn herte! ‘t Komt u ô Iesu toe, ‘t Is nu van ‘t heygen moe, Ontbint gy ‘t van sijn smerte. A.V.V. In ’s Hertogenbosch, den 21. Oct. 1675. Vorige Volgende