| |
| |
| |
Hoofdstuk XLI.
Welk een t'huiskomen was dat voor de arme Dora geweest!... - Wat was er toch gebeurd?.... Nu, nu al de bezoekers weg waren, was het of zij eerst geregeld na kon denken: die dronken man: wat had hij toch met zijn woorden bedoeld?.... zij had gebeefd van schrik toen hij daar zoo op eens uitgevallen was; zij had zich half dood geschaamd; en waarom had hij toch tegenover Mijnheer Arenberg met gebalde vuisten gestaan?.... Wat had hij bedoeld toen hij zei dat haar zuster geen schuld had, en moeder had toch gezegd dat Greta heel véél kwaad had gedaan?.... Een onbestemde angst was over haar gekomen toen die lieve Mevrouw van Arichem wankelend naar haar rijtuig was gegaan: als ze dien man maar niet weer tegenkwam!.... en meer dood dan levend had hare moeder daar gezeten, met de oude Toontje, die geprobeerd had een woord uit haar te krijgen, zonder dat dit haar was gelukt. O welk een schande!.... zoo iets bij hen aan huis!.... Hoe schaamde zij zich voor Mevrouw van Arichem!.... Zij was nu niet eens in staat geweest haar nog eens goed te bedanken, en nu zou ze 't zeker nooit meer kunnen doen, want welke dame zou terugkomen waar zij zooiets ondervonden had! - | |
| |
Wat was er dan toch met Greta? - Na haar verdwijnen hadden ze t'huis geen gelukkig oogenblik meer gekend: geen woord behalve hetgeen hij noodzakelijk te zeggen had, was schier meer over haars vaders lippen gekomen; het scheen of hij haar, zijn andere kind, óók niet meer liefhad, zoo stug was hij; en haar moeder.... o, ze zag het wel! die teerde weg door al het verdriet. - Toen moeder ingesluimerd was, heel lang na dat vreeselijk oogenblik, liep zij met kloppend hart de oude Toontje achterna, en met lippen bleek van vrees vroeg ze wat er toch was. - Wat had die man toch bedoeld?.... wat had Mijnheer Arenberg toch gedaan? wat was er met - Greta?.... Zij kon die vraag nu niet langer vóór zich houden. - Toontje zag haar medelijdend aan; toen kwam op dien
eigenaardigen, duidelijken toon van menschen uit haar stand, die onder hun gelijken zijn en niemand ontzien, in eens met een paar woorden de gansche waarheid onomwonden voor de kleine Dora aan het licht. - Nu je toch iets bent gaan begrijpen, moet je alles maar weten ook, schaap! Je bent nu geen kind meer. Maar Mijnheer Arenberg, zie je, dié heeft geen schuld. Die dronken kerel heeft hem voor Mijnheer van Arichem aangezien, want die heeft je zuster.... het eerst meegetroond en ongelukkig gemaakt. - Dora stond als aan den grond genageld. - Wat?.... Hoe?.... Mijnheer van Arichem?.... en die goede lieve Mevrouw?.... Zij voelde eensklaps wat haar eigen zuster, wat zij allen nu eigenlijk in haar oog tegen hare weldoenster hadden misdreven. Zij bracht de hand voor de oogen: aan die goede Mevrouw was zij haar herstel, het geluk dat zij weer loopen kon, alles in één woord verplicht.... neen, bij dat vreeselijk bewustzijn kon zij niet langer doordenken. Dat die goede Mevrouw zoo'n schrikkelijk verdriet had - want dat had zij op haar bleeke gezicht en in haar vriendelijke oogen wel gelezen - en dat dat door haar zuster kwam! Zij drong bij Toontje aan om nòg meer te weten; hoe meer deze vertelde, hoe dieper
| |
| |
zij zich schaamde on hoe ongelukkiger zij werd. - Greta, hoe was 't mogelijk.... en Frits had je zoo lief: je zou met hem zoo gelukkig geweest zijn!.... Zij zag nòg zijn ongelukkige gezicht zooals hij haar aankeek toen zij hem bij zijn moeder had gezien: o, toen had hij geschreid, en zij had gevoeld dat dat alleen om haar zuster was. Dat gezicht van Frits had zij van dat oogenblik af nooit meer vergeten! - Háre tranen vlooiden nu ook weer, en ze werden Toontje te machtig: - kind, dat kun jij immers alles niet helpen; trek 't je nu zóó niet aan!.... Je zult je weer ziek maken. Ga wat uitvoeren, en laat me eens zien hoe mooi je nu weer loopt. - Kom.... en zij noemde een paar huiselijke bezigheden op, die Dora zou kunnen verrichten, en maakte zich gereed om eens naar vrouw Harders te gaan zien, wie dit misschien wel den genadeslag zou kunnen geven.
Want het was wezenlijk bedroefd slecht met de arme vrouw gesteld. - Als Harders 's morgens de woning ver liet, kon zij hem nastaren als met de vraag op de lippen: zul je me nog vinden als je van avond t'huis komt.... zal ik dan nog onder de levenden zijn?.... Zij wist het: Hardors kon 't niet voor zijn Directie verantwoorden als hij t'huis bleef, en daarom bleef hij aan zijn werk. - Als hij dan weg was, had de arme vrouw altijd het liefst Toontje in hare nabijheid: diè begreep wat het was waarover ze niet durfde spreken, al vervulde 't haar hart en hare ziel: haar kind, dat.... stil!.... vrouw Harders had de vreeselijke woorden gefluisterd, alsof zij bang was dat zij ze zelve zou verstaan.... Om dat kind kon ze geen afscheid van de wereld nemen, en de Heer zou haar toch weldra oproepen.... o, dat ze dat kind nog eens had' kunnen zien en vermanen zich te verootmoedigen voor den Heer!.... Toontje deed dan wat in haar vermogen was om haar te troosten: stond er niet in den Bijbel dat de boetvaardige Magdalena genade had ontvangen voor straf, en dat de moordenaar aan het kruis zelfs
| |
| |
nog was bekeerd?.... Altijd weer schudde vrouw Harders dan het hoofd: - zij wist immers niet of de Heer het hart van háár kind breken zou. Elk natuurlijk mensch, tenzij het den Heere geliefde zijn oogen te openen, en zijn hart te breken, en hem uit dien staat te trekken, stond te vergaan en voor eeuwig ter helle te varen.
Toontje had de arme vrouw dan altijd vol medelijden aangestaard. Eens, zij was 's avonds laat van de zieke naar haar huisje teruggekeerd, had zij den slaap maar niet kunnen vatten. Vroeg was zij den anderen morgen weer opgestaan: zij wist niet welke geheimzinnige drang haar weer terug, naar vrouw Harders dreef. Toen Harders de deur achter zich dichtgetrokken had, keek zij zorgvuldig rond.... en fluisterend, alsof niemand haar hooren mocht, boog ze zich over de bedstede, en zei: - je zult je kind nog zien.... - Met inspanning van alle krachten richtte vrouw Harders zich overeind: - wat?.... was er tijding van Greta!?.... Was ze hier!?.... Zacht vermaande Toontje haar kalm te blijven: - meer weet ik niet; ik weet alleen dat je je kind zult zien; en dàt is zeker.
Met een zucht van teleurstelling viel vrouw Harders in hare kussens terug. Ze had gedacht dat Toontje tijding had, dat ze haar kind misschien al gesproken had: ze had de zwakke oogen al opengesperd: stond Greta misschien al op den drempel?.... Toontje wist niets!.... 't Was weer een van die zondige visioenen, zooals de oude zich soms verbeeldde te hebben, maar waarmee de Christen zich niet inlaten mocht!
Het kwam Toontje voor of hare woorden de zieke niettemin wat meer kalmte gaven. Zij zag dat ze ingesluimerd was, en onhoorbaar deed ze wat ze te doen had om het vertrek wat knapjes te maken. Juist was ze hiermede gereed toen dominee Stinstra, die dezen morgen zijn eerste bezoek aan zijn ernstigste patiente bracht, met zijn welbekenden groet binnentrad. Dora had als gewoonlijk zwijgend
| |
| |
in haar hoekje plaats genomen, de klok slechts was een tijdlang alleen aan het woord geweest met haar eentonig tik-tak, de komst van den dominee had de stilte afgebroken en Toontje had haastig een stoel voor hem naast de bedstede gezet. - Hij beschouwde de zieke aandachtig door zijn brilleglazen heen, schudde het hoofd met de lange, nu grijze haren, en wachtte tot de sluimerende ontwaakte. Er kwam eindelijk wat beweging in de bedstede: de vrouw sloeg de thans nog mattere oogen op: 't was of ze zich nu al bijzonder zwak en afgetobd gevoelde; en de dominee deed een gebed, want hij begreep maar al te goed dat het geen tijd meer was om met de zieke te spreken. Hij zag op zijn horloge, en vroeg of men ook wist wanneer Harders t'huis kwam. - Hij was niet rijden, zei Toontje, hij had maar poetsdag: de mogelijkheid bestond dus dat hij weldra terugkeeren zou. Allen zwegen weer. Nog eens trad Toontje op de bedstede toe: - ja ja, je zult haar zien!.... Fluisterend had zij dit gezegd, maar toch luide genoeg zonder dat de zware ademhaling van den dominee het voor vrouw Harders verloren deed gaan. - Het werd Toontje angstig te moede: zij begreep dat de dominee op Harders wachtte, maar zij wilde wel dat hij nu maar heenging en dat ze maar onder zich waren, want het werd haar gezegd dat er iets gebeuren moest. - Daar werd de voordeur met een ruk geopend: de leeraar wendde zijn gelaat naar de smalle gang: in plaats van Harders, dien hij dacht te zullen zien, was het een dame, een rijzige gestalte in het zwart gehuld, met een voile voor het gelaat, in wie hij een zijner aanzienlijke volgelingen meende te herkennen. Hij stond op en groette statig. - Er was Dora een schok door de leden gegaan, gelijk altijd na die verschrikkelijke tehuiskomst als er onverwachts iemand binnentrad; Toontje alleen had niets verbaasd opgezien. De zieke had het hoofd omgewend naar den kant, van welken zij beweging had gehoord; en door merg en been van allen
| |
| |
ging de kreet, met welken de binnentredende vóór vrouw Harders' bedstede nederstortte: - moeder!
Dit alles was in een bijna ondeelbaar oogenblik geschied; allen hadden nòg eens hun oogen werktuiglijk naar de deur gewend, die op nieuw woest geopend werd, en daar stond met een uitdagenden blik en tot hare verdediging gereed als haar hier in huis op nieuw smaadheid werd aangedaan, Greta's beschermer: Frits.
Frits was sedert kort in de stad zijner voormalige inwoning gestationneerd. Toevallig had hij, als Harders, zijn vrijen dag, en daar er niets was dat hem t'huis aantrok, slenterde hij, nadat zijn werk afgeloopen was, aan het station rond, maar verlangend dat hij morgen weer rijden moest. Hij had ginds in de loods Harders nog bezig gezien, maar ze bemoeiden zich niet meer met elkander sedert hij de zekerheid gekregen had, bij zijn bezoek aan Harders' vrouw, dat die ouders geen hand uitgestoken hadden om hun kind te redden. - Er was een trein aangekomen, hij had eens gekeken wie uitgestapt waren: dat was nog eens een afleiding geweest. Wat elke trein toch een menschen aanbracht!.... Te midden van al het gedrang en gewoel had hij achter zich een stem gehoord, die hem plotseling had doen opschrikken en onwillekeurig omzien. - God in den Hemel!.... Was 't mogelijk?.... hij was bijna neergestort: de dichte voile van haar die daar een paar woorden tot den portier gesproken had, was voor hem doorschijnend geweest: dat was Greta!.... De schrik was hem om het hart geslagen; duizelend had hij daar tusschen die wemelende menschenmassa gestaan; op eens schenen zijn gedachten terug te keeren: eer hij het wist had hij zich een weg gebaand door die massa heen, den doorgang door, de trappen af.... Ginds, heel in de verte reeds, schreed zij met snelle stappen voort: terstond had hij haar weer in het oog gekregen, en geen seconde er meer uit verloren. Hij verhaastte zijne schreden al viel het hem
| |
| |
moeielijk haar te volgen zoo bonsde zijn hart, en zag haar den weg naar de welbekende buurt inslaan. Eén doel had hij slechts voor oogen: háár na! - Hoe grenzenloos groot was zijne liefde eens geweest, wat had hij om haar en om die liefde geleden, Mijnheer van Witsenburg had eens zijn hoop den bodem ingeslagen, maar toch had daar later weer een sprankje van gegloord in het diepst van zijn hart.... O, dat hij toen zijn voornemen maar volvoerd had' en naar Parijs ware gegaan: daar was zij dan nu berouwvol wedergekeerd!.... De arme jongen volgde haar: straat in, straat uit: geen tijd, geen ruimte, niets scheidde hem nu meer van haar! en nagenoeg gelijk met haar, in dezelfde ondeelbare spanne tijds, stond hij buiten adem, maar met haar op den drempel van haar ouders woning, om van haar terugkeer de eerste getuige te zijn.
Welk een tafereel dáár, in vrouw Harders woning, om de sponde van een stervende heen!.... Het scheen maar geen dag te worden, het was zoo duister dien morgen dat men slechts flauwe omtrekken van personen kon zien: maar voor vrouw Harders was geen licht noodig om haar kind te herkennen. Met de hand woelde zij in Greta's mooie haren zoodra deze haar hoed weggeworpen had, haar bevende vingers gleden langs iederen trek van dat nog niet vergeten gelaat, haar lippen bewogen zacht, en de starende oogen zochten om het aanschijn van hun kind nog eens vóór zich te zien. Vol tranen hief zij ze daarop ten Hemel, en een - ik dank U, o God! kwam over hare vale lippen. - Genade voor mijn kind!.... Het scheen als wilde zij de armen nog uitbreiden; stuiptrekkend bewogen de handen zich; maar het waren de laatste pogingen eener scheidende van de wereld: de armen vielen machteloos neer; nog een zucht, een snik, en ze had den adem uitgeblazen. Hartstochtelijk wierp Greta zich op hare borst, de handen en het gelaat harer moeder met kussen bedekkend, en met een snijdenden
| |
| |
kreet: dood! - Lang nog lag ze zoo, geknield vóór de bedstede, overgegeven aan de bitterste smart, en die slanke bevallige gestalte schokte en zwoegde onder 't snerpendst leed. Eindelijk rees ze op; ze scheen met één blik allen die rondom stonden te willen meten; toen stond ze daar in hare volle lengte en als zich bezinnend na een pijnlijken droom. Het was of zij weten wilde wie van die daar om haar heen waren zij vroeger had gekend, en of ze zich in een volgend oogenblik daaromtrent had vergewist. Een wijle bleven die donkere oogen, de oogen van Harders, op den leeraar gericht; toen, terwijl zij hem als met dien blik wilde doorboren en tegelijk hem dwong haar aan te zien, vroeg ze: - dominee Stinstra? - en 't was als stelde zij zichzelve voor toen ze er op liet volgen: madame d'Aubigny. - Ha, klonk haar rauwe kreet, - weet gij wie madame d'Aubigny is?.... Gansch Parijs zal het u zeggen: ze is te koop, voor geld, voor een woord, voor een blik, voor allen, voor iedereen! Ze is ellendig, ze is verloren, verdoemd, verdorven en het verderf naderend met iederen dag! - Maar weet ge nu ook wie een madame d'Aubigny van Greta Harders heeft gemaakt?.... Als gij, schijnheilige man, Greta Harders niet laag en valschelijk hadt beschuldigd, als gij haar niet uit haar ouders huis hadt verjaagd toen zij nog niets had gedaan - niets, verstaat gij, van alles waarvan gij haar tòen hebt beticht! - er had nooit een madame d'Aubigny bestaan! Toen mocht zij niet spreken, de mond werd haar toegesnoerd als zij wat tot hare verdediging wilde zeggen, door u en door dien anderen man, dien zij vader noemde, maar die geen vader was!
Haar blik had zonder ophouden vurige pijlen op den leeraar geschoten als wilde zij hem vernietigen. - Zij had op niemand buiten hem gelet: ook niet op Dora, die met smeekende oogen en opgeheven handen tot in haar nabijheid genaderd was: ook niet op hem die den drempel overschre- | |
| |
den had, en nu achter haar stond. Nu zij eindelijk die vurige oogen van den dominee afwendde, ontmoette zij de zijne.
Het waren die van Harders. Langzaam trad hij haar voorbij, op de bedstede toe. Hij aanschouwde wat hij verwacht had, wat hem niet vreemd viel: hij nam de pet eerbiedig van het hoofd, vouwde de handen en richtte den blik naar boven. Eenige oogenblikken bleef hij in die houding staan. Daarop wendde hij zich om; met één oogopslag overzag hij alles; bliksemstralen schoten die donkere oogen toen hij ze op zijn kind liet rusten: ze had het gewaagd in zijn huis te komen: zij! Van de plek waaraan hij onbeweeglijk scheen gebonden, was het of hij thans op zijn beurt zijn kind met de oogen doorboorde. Een wijle tartte zij dien blik, daarop sloeg zij den haren neer, en er kwam beweging in haar drieste, opgeheven gestalte. Toen, als ineenkrimpend, sluipend bijna, met afgewend gelaat, deed ze langzaam een paar schreden naar de deur, en sneller, vluchtend schier in het volgend oogenblik, overschreed zij den drempel voor de laatste maal. - De eens weerhouden vloek had niet welsprekender over Harders' lippen kunnen komen: wie voelde niet dat hij thàns zijn kind voor goed gevloekt had, nu zijn vrouw er niet meer was, die eens dat vreeselijke woord van zijn lippen weerhouden had?
Toen Greta de woning verlaten had, was de dominee de eerste wiens tong scheen ontboeid. Maar toch scheen de oude welbespraaktheid nog niet teruggekeerd. Hij drukte Harders de hand, en slechts een enkel woord kwam op den gewonen zalvenden toon over zijn lippen met de zuchtende betuiging: de hand des Heeren Heeren was zwaar op u! Toen verliet hij het vertrek, en Toontje nam de meer doode dan levende Dora zwijgend mee, naar het voorkamertje, waar ze de luiken sloot, zoodat slechts een sprankje licht naar binnen viel, genoeg om zich niet tegen eenig voorwerp te stoeten. Dora was de eenige die nog een blik geworpen had
| |
| |
naar de plek waar Frits zooeven gestaan had: ze was ledig. - Toen Harders zich alleen wist, sloot hij de deur, en nogmaals op de bedstede toetredend en daar thans bij nederknielend, staarde hij lang en onafgebroken op de vaalbleeke trekken, maar geen traan gaf hem ontspanning. Hij stond eindelijk op, zette zich aan de tafel op zijn gewone plaats, en op de ellebogen leunend met de handen onder het hoofd, staarde hij nòg naar de doode, alsof een magnetische kracht zijn blikken hield geboeid. Toen wendde hij het hoofd, naar de plek waar zijn verloren kind had gestaan, en eensklaps was de uitdrukking op dat gelaat veranderd. Wrevel lag er op.... dáár die plek.... dáár de bedstede met slechts het zielloos overschot van de vrouw die hij liefgehad had.... aan zijn andere kind dacht hij niet: hij scheen het vergeten. Met gloeiend kloppend hoofd en brandende oogen staarde hij voor zich heen. Toen maakte zijn hand de welbekende beweging alsof hij de stoomkruk opende, en de stevige vierkante tafel trilde onder zijn forschen ruk: - alleen dan, als God het wil!....
En buiten, in dezelfde straat waar de gesloten blinden van een doode spraken, had zich aan het einde een troepje kinderen vergaard. - Hun middelpunt was een fraai straatorgel, van de grootste soort, nog niet daar in de buurt gezien. Het speelde een tintelende wals, en de jeugd kon haar voetjes niet stil houden, ze danste in een kring om den orgelman heen. - Er waren ook volwassenen, die het hoofd naar buiten staken, elkander aanzagen, en geen weerstand konden bieden aan de aanstekelijke uitnoodiging door die opwekkende tonen gedaan. - De zon was door de wolken gebroken: ze bescheen het groepje, Harders' gesloten blinden, en zijn groene deur. Hier het leven; dáár den dood: het oude en tevens eeuwig nieuwe.... alleen dan, zoolang God het wil!....
|
|