| |
| |
| |
Hoofdstuk XXXIX.
Geen oogenblik was Frank dien dag tijd tot nadenken door Greta gelaten. Als in een roes was hij voortgegaan aan hare zijde, langs de plekjes die allerlei herinneringen - dierbare, zooals hij ze had genoemd en zij volgaarne had toegegeven - in het leven riepen; hij had haar in de oogen gezien; zich verzadigd aan die schoonheid; daarbij de liefste woordjes en de teederste betuigingen opgevangen van hare lippen, en in 't zalige bewustzijn verkeerd dat zij, als vroeger, weer de zijne wilde zijn. Hoe had hij hiernaar verlangd, hoe had hij alles aangewend om dit doel te bereiken; alles had hij overgehad voor één blik uit die oogen gelijk zij er nu weder schonk; die zoete hoop, waarvan telkens de bodem was ingeslagen, die hem dàn weer had verlaten, dàn weer was teruggekeerd, was nu, eer hij had kunnen denken of verwachten, werkelijkheid geworden! Kon het wel anders, kon hij zúlk een dag, in haar bijzijn doorgebracht, wel aan iets anders denken?.... ze waren als twee onbezorgde kinderen, uitgelaten, dol vroolijk, niet denkende aan den dag van morgen, en genietend, met hart en ziel, van hetgeen het oogenblik te genieten gaf. Verdwenen was de Greta, die in boudoir of salon kon schertsen of spottend lachen met aller- | |
| |
lei aanbidders om zich heen, en die hem door hare koelheid vaak bijna tot wanhoop had gebracht; - zij had hém thans immers weer lief?.... van het oogenblik af waarop hij van zijne wedergekeerde genegenheid had gesproken, was de roes aangevangen, en de begoocheling was gestegen, zoodat hij zelf niet meer wist hoe. - Toen het duister was geworden, keerden ze naar Parijs terug; hij vroeg geen toestemming om haar naar hare woning te vergezellen: dit sprak immers van zelf als van ouds. - Niniche wachtte de bevelen harer meesteres. Toen zij Greta's vraag of de Vicomte de Buissière er geweest was, ontkennend beantwoordde, meende Frank een trekje van teleurstelling op dat schoone gelaat te zien, maar
Greta's woorden stelden hem gerust: zij had het bevel achtergelaten, zei ze, als de Vicomte kwam hem te zeggen dat ze den dag buiten met den heer van Arichem doorbracht.
De trouwelooze Raoul, fluisterde ze zoodra zij alleen waren, - kon ze den smaad, dien hij haar aangedaan had, nog eenmaal wreken!.... Ja, alles was wèl anders geworden!....
Als in zich zelve sprak zij voort: - die tijd lag achter hen, toen ze in de Avenue de Clichy samen woonden, en hij kwam nooit terug. Een diepe zucht ontsnapte haar: - na dien tijd had zij geen geluk meer gekend. - Frank zag haar met deernis aan; het eene woord ontlokte het andere; eensklaps scheen ze geen geheimen meer voor hem te hebben, en een gesprek over het verleden knoopte zich als van zelf aan het heden vast. Het was een lang verhaal dat zij nu ten beste gaf: dat van hare eerste kennismaking met den Vicomte, en Franks hart popelde bij de herinnering, die zij hem niet spaarde, aan al de teederheid die hij voor haar had gehad, aan hare liefde voor hem en hun samenzijn nu reeds zoovele maanden lang. - Maar hij herademde weldra. - Raoul had haar nooit waarlijk liefgehad, vervolgde zij, - zij had zich in hem bedrogen: o, waarom mochten alle vrou
| |
| |
wen liefhebben, behalve die zooals zij eene was!.... Raoul had haar zelfs beleedigd: - waarom heb jij me ook verlaten? vroeg zij Frank, toen waren we gelukkig; en het eenmaal weggevloden geluk komt nooit terug. Zij deed hem een omstandig verhaal van de vreeselijke scène die ze samen gehad hadden naar aanleiding van een ontmoeting, die zij in den Musée du Louvre hadden gehad, toen ze Raoul met een dame had gezien, en hij haar niet eens met een knikje uit de oogen had verwaardigd. Hij was haar voorbijgegaan of hij haar niet kende! En toen zij hem dat verweten had, had hij onbewimpeld geantwoord dat zij allerbekoorlijkst was, maar dat zij toch wel gezien had dat hij een fatsoenlijke dame bij zich had. - O, zij haatte hem, zij verfoeide hem, zij wilde hem niet weerzien, zij was blij dat zij voor goed met hem gebroken had.
Frank hoorde haar in verrukking aan. Hij troostte haar en zij luisterde naar hem: - ja, h ij was de eenige ware vriend, dien zij ooit gehad had: nòg dacht zij met weemoed aan die dagen toen zij samen waren; en met haar kanten zakdoek scheen zij haar tranen terug te houden terwijl haar gansche lichaam trilde, en Frank haar medelijdend naderde en zijn arm om haar middel sloeg. Maar zij vroeg zoo dringend: - laat mij, morgen.... ga nu naar Oom. Te lang reeds heb je hem immers alleen gelaten?.... - Ja, Oom!.... Met moeite scheurde Frank zich los; hij schaamde zich: al dien tijd had hij niet aan zijnen Oom gedacht.
Zij had dus voor goed met Raoul gebroken, en zou nu weer de zijne zijn. - Dit was de juichtoon, die in Frank weerklonk, toen hij buiten kwam, en zijne haastige schreden richtte naar de woning van Oom. - Hoe dichter hij die naderde, hoe luider zijn geweten sprak. - Zou Oom hem gemist hebben?.... zou hij naar hem hebben gevraagd als hij uit zijn verdooving was ontwaakt? - En dat op een dag, die volgde na zulk een nacht, terwijl hij zich zoo vast
| |
| |
voorgenomen had.... Die gedachte wilde hij met geweld terugdringen: welk een beschuldiging hield zij in!.... Neen, neen: dat wat hij zich voorgenomen had zou immers vandaag toch niet uitvoerbaar geweest zijn: Oom had toch geen kracht genoeg gehad om die mededeeling aan te hooren.... hij kon immers niet helpen dat hij nog te Parijs vertoefde zoolang hij Oom nog niet van heengaan had kunnen spreken. En daarom had hij het antwoord op Eva's brief nog niet gegeven: daarom alléén!
Het was hem of hij voor Lucien zelfs excuses maken moest; door een schielijk en zenuwachtig vragen naar den zieke scheen hij zijn afwezigheid goed te willen maken, en Lucien zei gelukkig dat Mijnheer nagenoeg den ganschen dag in een al was 't dan ook onrustige, sluimering gelegen had. - Den volgenden dag herhaalden de benauwdheden zich, en ook den daaraanvolgenden was er nog geen denken aan een geregeld gesprek met Oom. Frank had Eva's brief nog niet beantwoord; hij wilde dit immers niet doen eer hij kon meededen dat hun terugkeer was bepaald. Hij droeg dien brief nog altijd bij zich: hij was hem telkens weder tot een levendig verwijt, al hadden ook Eva's woorden, die hem zoo diep in het hart hadden gegrepen, iets van den eersten indruk verloren. Het telegram van Amy deed hem ontstellen. - De gedachte dat Eva zou kunnen overkomen, of haar vader, of iemand die zijn afdwaling kon bespieden, beangstigde hem zóó dat het hem bijna een verruiming was te kunnen antwoorden dat Ooms toestand weer was verergerd, en de zieke volstrekt met hem alleen wilde zijn. - In zijn angst had hij dit laatste eer hij 't zelf wist er aan toegevoegd. - Hij rustte niet voor hij dit antwoord met eigen hand bezorgd had.
Hij was in de rue Grammont eindelijk weder toegelaten, na bij herhaling afgewezen te zijn. Niniche had hem verzekerd dat Madame ongesteld was; hoe had hij juist dàn
| |
| |
naar haar toe willen ijlen! maar de afwijzing was zoo stellig dat hij niet durfde. Hij kon Niniche alleen op het hart drukken dat zij hare meesteres duidelijk overbracht hoe groot zijn verlangen naar haar was. - Toen hij ten laatste weer toegelaten was, vond hij haar bleek; zij scheen zich in te spannen om vroolijk te zijn; ze zei dat ze niemand ontvangen had, en op dat ‘niemand’ legde zij allen nadruk, als om Frank het voorrecht nog te grooter te doen schijnen dat hij ten minste ontvangen werd. Hij was haar eenige ware vriend.... hoe zou hij haar van heengaan spreken? neep het hem in de keel, - nù, nu zij aan hem gehecht was gelijk nooit te voren!.... De gedachte dat hij haar thans zou moeten verlaten, dat de Vicomte misschien weer van de gelegenheid gebruik zou maken, bracht hem buiten zich zelf. Elke andere stem werd in de rue Grammont door zijn hartstocht gesmoord; als hij weder in de ziekenkamer van Oom gekomen was, en aan kalmer nadenken terug gegeven, verachtte hij zich zelf, en was aan de diepste smart ter prooi. -
Bij zijn terugkeer van een dier bezoeken vertelde Lucien hem dat Mijnheer lang met den doctor alleen was geweest, en dat deze zeker niet veel goeds had gezegd, want toen hij eindelijk vertrokken was, was Mijnheer kennelijk onder den indruk geweest. - Oom vroeg iets later of Frank t'huis was, Frank trad de kamer binnen, en Lucien kreeg den gewonen wenk om zich te verwijderen. Oom had moeite zijn aandoening zooveel te bedwingen dat hij spreken kon. - Jongen, klonk het als altijd al was de stem zwakker geworden dan zij in den laatsten tijd was geweest, - ik heb met den doctor gesproken, en beterschap ziet hij er niet in. Ik heb hem gevraagd ronduit met mij om te gaan, en ik weet dat hij dit nu ook heeft gedaan. - Mijn vraag of het nog lang duren kon, heeft hij bevestigd. - Zie je, jongen, als dat gebeurt, dan mag ik je toch al dien tijd niet
| |
| |
hier houden. Als 't op scheiden aankomt, is 't of al 's menschen ondeugden hem als in een spiegel worden voorgehouden, en zoo is 't of mij gezegd is: ge waart reeds te lang egoïst. - Ik wil dit niet langer zijn, jongen; ik heb het den doctor óók gezegd en hem gevraagd of een overbrengen naar Holland nu nog mogelijk was. Hij heeft gezegd dat wij er niet lang mee moesten wachten. Je ouders hebben er al zoo lang op aangedrongen; je kunt schrijven dat ik hun voorstel aanneem. Ik ga in Holland sterven.... Jongen, als ik aan je vrouwtje denk, hoe ik je van haar scheid, dan zou ik boos op mijzelven kunnen worden. Vergeef je egoïstischen Oom, en maak alles in orde, alles, spoedig, voegde hij er gejaagd bij, - opdat wij kunnen gaan.
Een diep medelijden maakte zich van Frank meester toen hij zijnen Oom zóó zag. Ieder woord kostte hem moeite en scheen een overwinning op zich zelven; daarbij zijn doodvonnis, dat hij, de levenslustige man, op dien beraden, kalmen toon uitsprak! - Ik bid je, voegde hij er aan toe, - handel nu, en spreek er met mij niet meer over. Breng alles in orde, schrijf naar huis, bepaal den dag, en zeg dat Lucien meegaat, want natuurlijk, buiten hem kan ik niet. - Oom viel in zijn kussens terug, en wenkte met de hand dat men hem alleen zou laten; Frank verliet vol medelijden de kamer en vond Lucien in de cour hoofdschuddend en met een zacht: - 't gaat niet met Mijnheer! Frank en hij deden tegelijk moeite om hunne aandoeningen voor elkander te verbergen. - Zoo was dan nu hun vertrek bepaald.... Nù juist Parijs verlaten, en zich den pas afgesneden zien om vooreerst weder te keeren!.... Terwijl deze gedachten zich aan Frank opdrongen besloot hij te beginnen met naar Greta te gaan. - Bij het verlaten van Ooms woning werd hem juist een brief uit Holland overhandigd. Hij was van Eva. - Hij liep hem vluchtig door, zag of alles wèl was en de kleine niet erger, en stak hem daarna schielijk bij zich. - Schenen ze niet
| |
| |
met gloeiende letteren geschreven die woorden van liefde en teederheid van Eva, en kòn hij er lang op staren op een oogenblik waarop hij gereed stond naar - Madame d'Aubigny te gaan?....
Hij werd bij haar toegelaten; en zij was juist zoo bijzonder lief en opgeruimd, dat het woord ‘heengaan’ hem niet over de lippen komen kon. Hij besloot nog niets te zeggen. Oom had immers alles aan hem overgelaten.... hij moest den dag bepalen, hij moest naar huis schrijven en alles in gereedheid brengen; en hoeveel was er niet nog te doen?.... Vandaag ten minste kon hij nog bij het oogenblik leven. Hij had den moed niet om iets anders te doen; zij had hem vergund op de sofa naast haar plaats te nemen, hij zag haar in de donkere oogen, zijn vingers speelden als van ouds met haar weelderige lokken, - hij mocht haar helpen zoeken, zei ze, in een modejournaal, waarvan eenige jaargangen en modeplaten in bevallige wanorde lagen verspreid. - Ze zocht een letter, vervolgde ze nadat hij den arm om haar middel geslagen had, en een trilling voer hem door de leden bij de aanraking met dien schoonen arm, dien zij telkens oplichtte om de bladen om te slaan. - Neen, de oogen nu in de boeken! plaagde zij terwijl ze zich uit zijn omarming los maakte, waarbij hare aandacht getrokken werd door den brief, dien hij zooeven haastig in zijn zak geborgen had. Haar vingers omvatten het papier, zij trok het naar boven, één snelle beweging van Frank en zij had het weer moeten loslaten en het was weer in zijn zak gegleden. Hij legde er de hand op als om te voelen of het zich wel weder veilig op de oude plaats bevond, maar zag haar niettemin niet zonder eenige vrees aan om te weten of zij het ook euvel opgenomen had. - Oogenschijnlijk kalm ging zij met bladeren in het journaal voort; hij trachtte zijn arm weer om haar middel te slaan.... - neen, wees nu toch een oogenblik attent,
| |
| |
vermaande zij, - hier.... ik weet iets beter.... neem dèzen jaargang; en ik neem intusschen dièn; en zoek nù eens met allen ernst. - Zij was van de sofa opgestaan, en had plaats genomen op een laag stoeltje bij het venster. - Neen, heusch, ik moet die letter hebben! en zij schoof het stoeltje nóg wat verder van hem af, en het scheen of het zoeken nu eerst recht begon.
Een doordringende kreet deed hem plotseling opzien. - Het boek, waarin zij schijnbaar had gebladerd, was op den grond gevallen, en in hare hand - Frank bracht met een beweging van schrik de zijne snel naar de plaats waar hij dien straks nog in veiligheid had gevoeld - hield zij.... den brief van Eva! - Geprikkeld door zijn eigenaardigen schrik, waarmee hij haar zooeven verhinderd had dien brief zelfs aan te raken, had zij dadelijk besloten hem nu zelfs te lezen. Onder het kort verslag dat Eva van haar doen en laten gegeven had - Frank had het bij zijn snel doorloopen van den brief ter nauwernood gezien - was ook vermeld dat Dora het ziekenhuis hersteld verlaten ging, en dat de oude Toontje gezegd had dat het tijd werd, als zij hare moeder nog levend wilde zien.
Die kreet van Greta werd onmiddellijk door wat er de gansche verklaring van gaf, gevolgd. - Moeder sterven!.... en je weet dat?.... je hebt het bericht gekregen, en je zegt het niet eens?.... Neen, het is je niet der moeite waard mij dit te zeggen.... Natuurlijk!.... Om 't even: denk van me wat je wilt; maar in ieder geval heb ik toch nog een hart, en ik heb m'n moeder nog lief!.... O arme, arme moeder, barstte zij in tranen uit, - dat je sterven gaat, en dat dit misschien is door het verdriet, dat ìk je aangedaan heb!....
Zij wierp het hoofd achterover, en hare stem beefde terwijl zij Frank de bitterste verwijten naar het hoofd slingerde. - Wie had haar mee naar Parijs getroond?.... Wie was de oorzaak dat zij was wat zij met recht heette: de
| |
| |
beruchte Madame d'Aubigny! - Ha, 't was een roem, waar hij mede zijn deel aan had!.... zonder hem ware er nooit een Madame d'Aubigny geweest!.... Braaf gehandeld, marimodèle, voegde zij hem spottend toe. - Ik ben ijdel geweest, koppig, ondeugend en lastig voor mijn ouders, al wat je maar wilt! - maar als ik geen kennis met mijnheer van Arichem had gemaakt, het zou nooit zóó ver met mij gekomen zijn!
Al wat ze van smaad in die woorden leggen kon, slingerde zij hem in het aangezicht. Zij schopte den brief, die nog altijd op den grond lag, in de richting waar hij stond: - dáár.... raap hem op!.... Het zou misschien jammer zijn als ik hem nog aanraakte.... als je je maar goed herinnert wie van me gemaakt heeft wat ik ben!....
De smart over haar moeder was bijna ondergegaan in hare vervoering tegenover Frank. Zij wierp het hoofd in den nek, en hare prachtige oogen schoten vuur terwijl zij hem aanstaarde. Zooals zij nu vóór Frank stond was zij begeerlijker dan ooit te voren. Zou hij, bijna van zijn overwinning zeker, bijna aan het doel en den mijlpaal gekomen, alles weer prijs moeten geven?.... Hij trachtte haar te bewegen naar hem te luisteren; het kostte moeite, maar zij hoorde hem toch aan toen hij haar meedeelde hoe hij op het punt van naar haar toe te gaan den brief slechts vluchtig ingezien had, en dit bericht hem zelfs geheel was ontgaan.
Hij meende zelfs dat zijn betoog niet zonder eenige vrucht gebleven was. - Daar ging de deur plotseling open, en op den drempel verscheen - de Vicomte de Buissière. - Frank hoorde Greta's zegepralenden uitroep niet; hij deed slechts snel en als bij instinct eenige schreden op den binnentredende toe, en trachtte hem het verder doordringen te beletten. Een oogenblik stonden beide mannen tegenover elkander, totdat Greta tusschenbeide trad, wat Frank als een daad van bondgenootschap beschouwde. - Val Madame
| |
| |
d'Aubigny niet lastig! klonk het bevelend tot den Vicomte; maar het antwoord dat hij ontving was slechts een spottende blik uit die half dichtgeknepen oogen met dat manuaal van die hand aan dien fraaien zwarten knevel, waardoor die Vicomte hem zoo ergeren kon. Zijn oogen schenen nu vragend naar Greta te dwalen, die met den herhaalden uitroep eindelijk! reeds in des Vicomtes armen lag. Frank staarde op het tweetal; één ondeelbaar oogenblik kon hij zijn oogen niet gelooven, maar lang behoefde hij niet in het onzekere te blijven. Als een klaterende stroom van eenen berg rolden Greta's woorden zegepralend en bijtend van hare lippen. - Den Vicomte had zij lief, en niemand dan hem! Onafgebroken had zij hem liefgehad, misschien meer dan ooit toen zij door een korte oneenigheid waren gescheiden. Het was haar alleen te doen geweest om de voldoening te smaken hem, Frank van Arichem, nóg eens aan hare voeten te zien, om het genot te hebben hem van zich te stooten.
|
|