| |
| |
| |
Hoofdstuk XXXVI.
Zoodra Marguérite met Amy het salon verlaten had, was Eva naar boven, naar hare kamer gegaan. Zij had de vroolijke kreten van Lucy, die met de bonne speelde, gehoord maar er geen acht op geslagen; zelfs niet op het onrustige gekreun van het kleintje, dat in het aangrenzende vertrek sluimerde na een onrustigen nacht - behoedzaam en met vermijding van alle gedruisch had zij hare kamer opgezocht; zij moest immers alleen zijn met die vreeselijkste aller gedachten: Frank is dan toch in de Opera geweest: wat kan hij voor reden hebben om dit voor mij te verzwijgen?.... En bovenal: waarom is Rein van Witsenburg niet hier geweest om te zeggen dat Frank wèl was, en dat hij hem heeft gezien?....
Eva sloot de oogen om niet te zien. Toch zag zij: een groot en hecht gebouw, dat van haar vertrouwen op Frank; en het was of het afbrokkelde en inéénstortte voor het niet te sluiten oog van haren geest. Zij dacht na: Frank was al zoo vreemd geweest toen hij den laatsten keer t'huis was; hij had niet op zijn gemak geschenen. Als zij onverwachts vóór hem had gestaan was hij opgeschrikt, en hij had zijn gedachten als moeten terugroepen uit een andere
| |
| |
sfeer. Hij was de laatste reizen al langer en langer weggebleven, zóó lang dat het iedereen opgevallen was. Waarlijk, Marguérite was de eenige niet die daarop had gezinspeeld, en haar ongeloovig had aangezien als zij verteld had dat er voor niets anders tijd overschoot dan voor het oppassen van zijnen oom. - Als Frank zei dat hij geen halfuur van zijn oom weg kon, waarom was hij dan in de Opera gezien?....
- En waarom had hij dit tegenover haar ontkend?.... Er was maar één antwoord mogelijk. - Maar neen.... dàt was Frank verdenken: háár besten Frank. Dat wilde zij niet; dat kon zij niet. Had' zij zich niet het harnas aangetrokken tegen ieder die zooiets tegenover Frank had' onderstaan?.... Neen, neen.... zij weet het immers: één woord, en hoe onbegrijpelijk alles ook schijne, hij zal het haar uitleggen! Ze vertrouwt hem, want ze heeft hem lief. Er is geen liefde zonder vertrouwen. En ze heeft hem het liefst van alle menschen op de geheele wereld. - En hij heeft ook haar lief! - Honderdmaal herhaalt zij die woorden: hij heeft haar lief. Zij herinnert zich hoe hij haar het eerst van liefde gesproken heeft, hoe zij aan die liefde heeft geloofd, hoe zij er nooit een oogenblik aan heeft getwijfeld. - Hoe gelukkig zijn ze sedert geweest: al dien tijd! Hij heeft haar op zijn handen gedragen; al haar wenschen heeft hij voorkomen; hun gansche leven te zamen is één hymne van liefde en huwelijksgeluk geweest!.... Toen is die ziekte van Oom tusschenbeide gekomen: Frank is naar Parijs gegaan.... maar niet omdat hij haar minder liefhad! - Omdat zijn goed, medelijdend hart ginds door iemand die hem als een tweede vader was, om hulp aangezocht werd. - Daar ligt het papier voor een brief aan Frank gereed: zal zij in dit oogenblik schrijven?.... Even aarzelt zij. Op eens neemt ze de pen op, en eer ze 't weet, zonder dat die pen een ommezien het papier heeft verlaten, zonder dat zij er bij behoeft te denken; zóó, als met één streek dier voerster
| |
| |
harer gedachten, staat ze daar: de uiting van het gevoel dat thans geheel hare ziel overmeestert. En in elk van die haastig-zenuwachtig neergeschreven woorden ligt niet alleen hare groote, innige liefde voor haren Frank, maar ook haar kwalijk verborgen angst onomwonden, - die angst dien zij heeft willen verbergen, gelijk zij het bestaan er van zich heeft willen ontveinzen, maar het een is al evenmin als het ander gelukt. Onwillekeurig heeft ze haar gansche hart uitgestort; en aan het einde van den brief ligt het gloeiendst, hijgendst verlangen: keer terug! Kom spoedig!.... Kom dadelijk!....
Zonder den brief over te lezen schelt zij den groom, en geeft hem dien ter bezorging. Dan, als hij straks weg is, komt plotseling de vraag bij haar op: - maar wat heb ik gedaan?.... Als Frank dien noodkreet van het onstuimigst verlangen naar hem leest.... als hij dan juist eens niet weg kàn.... in welke ongelegenheid breng ik hem dan misschien!.... In de grootste ongelegenheid; want wat andere is denkbaar dan dat hij na het lezen van dien brief niet zal weten hoe spoedig hij tot mij zal komen, zou kunnen wenschen in een telegrafische depèche veranderd te worden om toch maar dadelijk bij mij te zijn!
Maar aan den anderen kant: wat maakt dit alles uit?.... Er is nu geen andere gedachte meer, waarbij zij stil kan staan, daar zij zich mee bezig houden wil, dan Frank terug hebben, hem aan haar hart drukken, waarbij zij hem in de oogen zal zien om er in te lezen: - neen, men belastert mij: nu kunt ge er zeker van zijn, nu hebt ge het gezien! - Dan mag hij weer heengaan als het moet en als Oom hem noodig heeft, want dan is zijn vrouwtje gerust. - Egoïste als ze nog nooit geweest is, denkt ze er niet aan hoe ze misschien Ooms laatste levensdagen vergalt, hoe ze van Frank wellicht een afscheid verlangt dat hij niet nemen kan: als hij maar t'huis komt.... t'huis bij haar! - Ze heeft uitgerekend wanneer hij haar brief hebben kan, wan- | |
| |
neer hij vóór haar zal staan: nu weet ze dat dit weldra gebeuren zal, en dit bewustzijn maakt haar nu reeds zoo gelukkig dat ze op 't oogenblik aan niets anders denken kan.
Schoorvoetend is Amy de deur van Eva's kamer genaderd. - Zij heeft haar na Reins vertrek niet durven volgen, niet wetend hoe ze haar wellicht aantreffen zou. Welk een schok had zij gekregen!.... wat moest Eva wel gevoeld hebben, wie de zaak toch zooveel nader aanging dan haar!.... Maar aan den anderen kant: kon zij Eva dan aan haar lot overlaten? moest zij ten minste niet eens naar haar gaan zien?.... Kon het niet zijn dat Eva haar troost en opbeuring behoefde?.... Met kloppend hart tikt zij aan de deur; een zacht en gewoon ‘binnen’ klinkt, en Amy's oog rust vorschend en angstig op Eva's gelaat. - Wat is dat?.... Bleek ziet 't wel, bleeker nog dan gewoonlijk in de laatste dagen, maar toch ligt er zelfs een vredige, bijna blijde uitdrukking op! - Heeft Eva dan niets begrepen?.... Is het antwoord, dat zij Marguérite gegeven heeft, dat kalme antwoord dat Amy zoo versteld heeft doen staan, dan de eenvoudige uiting van hare niets kwaads vermoedende overtuiging geweest? - Of hield zij zich slechts goed?.... Het kost Amy moeite hare verbazing te verbergen; er heerscht eenige oogenblikken stilte, die voor haarzelve het pijnlijkst dreigt te worden, want zij kleurt reeds bij de gedachte dat zij het nu is die zal moeten spreken, en dat dit over het bezoek van Rein, den tweeden getuige zooals zij hem reeds genoemd heeft, zal moeten zijn. Dat bezoek aan haar beneden in het salon kan zij immers niet onvermeld laten! Aarzelend vangt zij aan: - Rein van Witsenburg is daareven hier geweest.... maar even slechts, want hij had het druk. Het groote werk nam al zijn tijd in beslag. - Nog altijd dezelfde houding van Eva! Heeft zij dan inderdaad niets gemerkt?.... Ja toch! want anders zou ze immers wel hebben gevraagd wat toch voor de hand ligt: waarom
| |
| |
heb je mij niet geroepen, en wat heeft Rein van Frank gezegd? - Geen woord van dit alles! Met bezorgdheid ziet Amy haar aan: Eva moet dus wèl wat gemerkt hebben!.... En toch die onverklaarbare kalmte.... Amy begrijpt er niets van.
Zij behoeft haar blos, haar aarzeling niet meer te verbergen: Eva let er nauwelijks op. Amy's komst heeft haar gedachtengang op zijn best even afgebroken: zij is nog steeds van hetzelfde denkbeeld vervuld: nu is Frank spoedig t'huis! - Bijna had zij zich verraden: - als Frank over drie dagen bij ons is.... het heeft haar reeds op de lippen gezweefd, maar zij heeft het nog niet uitgesproken. Haast heeft ze dan ook geen geduld. - De derde dag is eindelijk daar: ze denkt niet anders dan: straks.... straks!.... Straks staat hij vóór mij, mijn beste Frank!.... Het is of alles weer goed zal gaan als Frank er aanstonds weer is! - Want hij zal komen, ja hij zàl.... het is onmogelijk dat hij wegblijft na zùlk een beroep op zijn liefde! - Hier moet zij nog wat in orde brengen, dáár nog wat verschikken, aan dìt nog denken, dàt immers niet vergeten eer Frank komt. - Amy slaat haar gade: wat haar toch zoo bezig houdt? - wat haar toch zoo rusteloos en met een glimlach op 't gelaat doet ronddrentelen als had' ze 't vandaag bijzonder druk? - Wat haar toch zoo opgewekt stemt en van alles het beste doet denken, zelfs van het kleintje, dat Amy toch zóóveel beter niet vindt?....
Het werd middag, het werd avond, het werd het uur waarop de trein uit Parijs aankomt. Nog weinige oogenblikken! Eva's hart klopte sneller: alles aan haar beefde: ze had de grootste moeite gehad om het rijtuig niet naar het station te zenden, om Amy nòg geen deelgenoote te maken van het heerlijkst vooruitzicht dat haar wachtte. Ze luisterde of ze nog geen rijtuig hoorde, of ze Franks stap nog niet vernam. - Behalve hot tikken van de pendule,
| |
| |
die aantoonde dat met elke seconde het uur verder verstreek waarop Frank komen kon, - niets. Alles bleef stil om haar heen: stilte in huis, stilte op straat, nog stiller dáár dan gewoonlijk: geen spoor van Frank!.... - En geen brief zelfs.... geen brief toen twee uren waren voorbijgegaan, de tijd binnen welken de brieven toch altijd werden bezorgd! - Niet eens een telegram ten bewijze dat hij niet komen kon, om te zeggen dat hij het anders zeker gedaan had', want dat hij haar brief - dièn brief! - ontvangen had.... O, maar dat was te veel voor Eva's geslingerd hart!.... Al was de toestand van Oom ook nog zoo zorgelijk, Frank had toch licht een telegram kunnen zenden! - Zij kan zich nu niet langer goedhouden: dien angst, die foltering kan zij nu niet langer verbergen: gansch Holland wordt haar te eng: ze wil het ontvluchten en naar Frank snellen. Nu is hij immers ziek.... doodziek!.... de kracht om twee regels op het papier te zetten, ontbreekt hem: twee regels om háár te troosten!.... Zij kan niet meer geregeld denken; zij kan het met Amy niet meer pratende houden; zij zit daar als een wezenloos beeld: Amy moet dit toch wel zien! Zij denkt zelfs niet meer aan de kinderen; aan het jongste niet dat toch zorg baart, waar Amy telkens bij is, heen en weer loopend om de moeder berichten te brengen, waar deze in het laatste uur zelfs niet meer naar vraagt. - Ik ga, zegt ze eindelijk, - morgen naar Parijs. Ik ben veel te ongerust dat Frank ziek is! Hij laat niets van zich hooren....
Amy zag verschrikt, op. - Hoe?.... Eva naar Parijs?.... En wat zou zij er vinden?.... Met al de kracht, die in haar was, moest zij dat verhoeden! - Zij wist niet hoe het zoo kwam, maar eer zij ze had kunnen tegenhouden waren de afdoende woorden er uit: - Frank is niet ziek; maar wij zullen telegrafeeren. - Was het kind van weleer een machthebbende matrone geworden, welker uitspraken golden als orakeltaal?.... Eva zweeg. Het was de zekerheid, welke
| |
| |
plotseling bij haar opkwam en tegelijk haar met een scherpen dolksteek doorvlijmde: - Amy wil niet dat ik naar Parijs ga. Wat weet ze, dat ze dat niet wil?.... - Hoe graag had ze in Amy's hart gelezen; maar wat kan ze vragen dat de fierheid haar niet belet: de fierheid en haar liefde voor Frank. - Gedoogen deze beiden dat ze zelfs tot zijn zuster één woord zou spreken, of één syllabe aanhooren, die hem.... in verdenking brengen kan? - Vreeselijk woord.... vlied zelfs uit hare gedachten! Neen, zeker zal ze niets uitspreken dat bij Amy tot zooiets aanleiding kan geven.... bij Amy.... stil!.... die in den laatsten tijd Franks naam bijna niet meer heeft genoemd, die opzettelijk, naar Eva heel goed heeft begrepen, van hem heeft gezwegen, die, als ze hem nog noemde, dit deed om zich alles behalve vergoelijkend uit te laten over zijn telkens en telkens verblijven te Parijs. Nu, de laatste dagen, is zijn naam in het geheel niet meer door Amy genoemd. - Wat beteekende dit?.... Wat beteekende het dat alle menschen eigenlijk in den laatsten tijd van Frank zwegen, allen die vroeger tot vervelens - en.... erger - toe het over dat verblijf te Parijs hadden gehad?.... De eenigen met wie zij nog als vroeger over Frank sprak waren Papa en Mama van Arichem geweest. - O, en hoe gaarne deed zij dit! - Die arme Frank.... dat de ziekte van Oom hem nu toch zóó gekluisterd hield!.... Zie, dat alleen deed haar goed als zij het aanhoorde: al dat zwijgen neep haar de keel dicht.
Daar kwam eindelijk het antwoord van Frank op het telegram dat Amy gesteld had: Eva zelve had er de kracht niet toe gehad. In haar brief had zij al haar verlangen naar Frank uitgestort: zij kon niet meer doen nu dat vruchteloos was geweest. - Amy las: ‘niet ziek maar Ooms toestand zeer verergerd. Kan niet gemist worden. Kom niet over, zieke liefst met mij alleen.’ - ‘Frank’ stond er onder.
Het was of de koelheid van den telegrammenstijl nog
| |
| |
koeler werd door dit korte ‘Frank.’ - Al had' er maar één woord van liefde voor haar in dat telegram gestaan, één woord ten bewijze dat Frank deelde in hare droefheid, dat hij haar brief ontvangen had, dat het hem speet dat hij niet t'huis kon komen of op dien brief antwoorden, - Eva had zich kunnen troosten. Nu was het de genadeslag, die haar werd toegebracht. - Als zij zoo'n brief van hèm ontvangen had, en ze ware waar ook geweest, ze ware hoe ook gebonden, niets had' haar tegengehouden, niets, zelfs de ziekte van haar kinderen niet! om naar hem toe te ijlen. Had hij haar dan niet meer lief?.... Neen, dit was onmogelijk! De blijdschap in dat eerste oogenblik toen hij t'huisgekomen was, toen hij haar weergezien had, dìe kon niet geveinsd geweest zijn. Toen had zij het immers weer ervaren: zij was de zijne, en hij was van haar; en de scheiding had voor haar slechts den band nauwer toegehaald toen zij gevoeld had wat ze in hem miste. - Maar waarom schreef hij dan niet?.... één brief voor haar: twee woorden, of vier slechts: in der haast: gekrabbeld, maar voor háár toch leesbaar: - ik heb je lief!? -
Nòg had zij zich goedhouden: Amy noch iemand had nog een enkelen traan gezien. - Maar welk een inspanning, welk een bovenmenschelijke kracht schier, toen haar vader daar onverwachts vóór haar stond, toen hij het er alweder uitgebroken had naar zij wel wist, om haar op dit ongewone uur op te zoeken, en - te komen troosten, zooals zij maar al te goed begreep. Toen zij medelijden las op zijn gelaat, en hij haar vol teederheid op het voorhoofd kuste, en vroeg hoe zij het maakte. - Zóó gaat het toch niet, zei hij, - komt Frank nu nòg niet t'huis? Dat is immers een allertreurigst leven voor zijn vrouw!.... Waarom dien zieken Oom dan niet naar Holland getransporteerd, als hij Franks hulp niet ontberen kan? - Als ìk eens naar Parijs overvloog om daar iets van op te werpen?....
| |
| |
De heer Keijnbergh had in dat telegram van Frank eene goede aanleiding gevonden om eens met Eva te gaan spreken. - Hoe lang betrekkelijk was Frank nu al weg geweest: uit Eva's mond had hij geen klacht gehoord, maar als hij dat smalle bleeke gezichtje had aangezien, had hem dat genoeg gezegd. Met hoeveel welgevallen had hij menigmaal dat jonge huishoudentje gadegeslagen toen ze pas getrouwd waren: hij had geaarzeld Frank zijn kind af te staan, maar die aarzeling was onnoodig gebleken: op zijn handen had Frank zijn vrouwtje gedragen! - Daarop was Oom ziek geworden: Frank had naar Parijs gemoeten: de heer Reijnbergh had hierin berust. - Had die Oom geen rechten?.... had de practische zin van den bankier het zelfs niet ‘niet onraadzaam’ gevonden dat Frank nù zijn Oom niet geheel aan zijn lot overliet?.... Eva tobde nogal met het jongste kind: Frank was zulk een eentonig leven niet gewend, en die uitstapjes naar Parijs waren misschien geen ondienstige afleiding. - De man was de ballon captif van zijn omgeving; en het tehuis ontleende immers zijn bekoorlijkheid aan de vrijheid het te verlaten, en het genoegen het weer terug te vinden? - Daarop waren die bezoeken aan Oom talrijker geworden: Frank had langer achtereen te Parijs vertoefd: langzamerhand waren de menschen er het hunne van gaan denken, en den heer Reijnbergh, die zag en hoorde wat een ander niet merkte, kon dit niet ontgaan. - Later hadden de menschen over Frank gezwegen: dit was in het oog van den heer Reijnbergh nog beteekenisvoller geweest. Te midden van de meest omvattende bezigheden was dit hem zelden een oogenblik uit de gedachten. Hij betrapte er zich op dat hij vaak met de pen in de hand vóór zijn schrijftafel gezeten, starend kon opzien naar dat portret daar boven, waar zijn blik dien van zijn Martha zocht. Vreemd dat hij dan altijd aan dien avond dacht, waarop hij in den droom haar waarschuwende stem had gehoord. Het drong zich telkens
| |
| |
aan hem op dat dit werkelijk eene waarschuwing was geweest, maar dat hij die in den wind geslagen had. - Had hij zijn kind dan lichtvaardig weggeschonken?.... Op nieuw en sterker beschuldigde die stem hem dat hij dat kind, om 't een kort verdriet en een kortere teleurstelling te besparen, door zwakheid, hij wist niet aan welk leed misschien, overgegeven had. - O, hij had het niet vermocht zich in dit alles in te denken, het ‘te laat’ wellicht, het ‘niet meer te veranderen’ onder de oogen te zien; hij had naar de afleiding van den arbeid als gegrepen als die gedachten gelijk dreigende spooksels vóór hem hadden gestaan. - Toen hij gehoord had dat Frank wéér niet t'huiskwam, had hij niet langer lijdelijk kunnen neerzitten, maar hij was naar zijn kind geijld: - Evalief, dat is toch zóó niet goed! - Als ik eens naar Parijs overvloog, en ik sprak eens met Frank?....
Dus.... ook Papa dacht dat Frank wel had kùnnen terugkomen, maar - het niet deed?.... Zij hoorde haar vader een gedachte uitspreken, die zij in het binnenste van haar hart had willen begraven: dàt was het wat zij zoozeer had gevreesd! - Zij bad, zij smeekte: - om 's hemels wil, Papa, doe het niet! Ik heb mij immers nooit tegenover iemand over Franks afwezigheid beklaagd! Wat zou hij wel moeten denken? - Het zou zijn alsof wij niet wisten dat hij geen minuut langer weg zal blijven dan noodig is!.... Denk eens na, Papa, wat was hij voor ons te Trouville.... dat is hij nù voor zijnen oom! Gelooft gij dan niet dat ik Frank ook honderd en honderdmaal liever bij mij had?.... maar als 't nu eenmaal niet anders kàn?.... Mogen wij dan Franks taak ginds nog moeielijker maken?....
De heer Reijnbergh drukte een kus op het voorhoofd van zijn kind, en zweeg. - Peinzend legde hij zijnen weg huiswaarts af. Dat kind had hem nog nooit zoo groot toegeschenen als nu.
|
|