| |
| |
| |
Hoofdstuk XXXV.
Frank was weer naar Parijs gegaan. - Wie er hem gezien had, het was de heer J. Zwart Asz. geweest. - Mijnheer Zwart zag altijd alles en iedereen, en hij gaf er, t'huis gekomen, gemeenlijk in juffrouw Daals' achterkamer een getrouw verslag van. Hij mocht wel eens praten als de zaken goed gingen. - Dit was nu al de derde keer dat hij, na zijn groote veiling, te Parijs was geweest, en omdat de zaken zoo goed gegaan waren had hij altijd wat meegebracht voor de meisjes; en als een tweede Mefisto, had juffrouw Daals die de Faust eens gezien had, er bij gedacht, ook de moeder niet vergeten. - Want dit had ze heel goed gemerkt, dat hij zoo'n klein beetje zinnigheid in Dien had. - Of Dien die zinnigheid deelde?.... nou, als je de bankpapiertjes aanzag, die mijnheer Zwart meebracht, zou je 't daarom wel zeggen. - Mijnheer Zwart was nog zoo kwaad niet als hij in de achterkamer zat te vertellen: dan hoorde je heel wat van de groote wereld, waarmee hij omging. Ja, ze werd er niet beter op die groote wereld! Er waren heeren die drie maanden van het jaar te Parijs doorbrachten, en hier hun vrouw en kinderen hadden! Mijnheer van Arichem was er tegenwoordig óók weer. - Woonde, had je wel mogen zeg- | |
| |
gen met den deurwaarder van de belastingen, verbeterde mijnheer Zwart, want volgens dien was wonen de plaats waar je het langst van het jaar verblijf hield. En dit scheelde nu niet zoo heel veel met Mijnheer van Arichem. - Enfin, 't was toch makkelijk als je zoo'n oom had!....
Mijnheer Zwart was als een trechter, door welken de berichten over Frank van Arichem het eerst uit Parijs overkwamen. - Juffrouw Daals, men weet het, debiteerde gaarne een praatje in den winkel achter de toonbank; en zoo geschiedde het dat het gemompel omtrent van Arichems afwezigheid, dat al eenigen tijd in de lucht gehangen en gegonsd had, vastigheid en gedaante kreeg. - ‘Woonde’, dat was vooral een mooi woord! Aan dat ‘wonen’ toch kon men van alles vastknoopen: wáár woonde hij?.... met wien woonde hij?.... neen, met wie? - En 't antwoord had geklonken, alsof het rijmen moest: met Madame d'Aubigny. - Je zoudt het nooit gelooven, maar Madame d'Aubigny was Greta Harders. Zóó liet zij zich noemen ten minste. Dat scheen zoo de mode te zijn. En Greta was een heele groote en voorname dame in Parijs geworden. Mijnheer Zwart Asz. had het alles haarfijn verteld. Hij deed er zaken, moest je denken, en kwam in aanraking met iedereen. - Juffrouw Daals had er met rijken en armen over gesproken, met voornamen en ook met geringeren: - ja mensch, het was een ding!
Ook Mevrouw van Duin had van een en ander hooren reppen, en zij, die niet vergeten was dat Amy en Eva haar zoo pertinent hadden tegengesproken toen ze van die Opera had verteld, had natuurlijk dadelijk gedacht: - daar heb je 't nu al!.... Ik heb Eva wel gewaarschuwd! - Van de Griffie, met welke zij voortdurend een strijd op leven en dood voerde, maar die toch één goede zijde had: als er een nieuwtje in de stad was, was men dáár het eerst op de hoogte, - van de Griffie was verder een bericht tot haar gekomen dat
| |
| |
van Duin met een lang gezicht binnengebracht had, en waarvan hij om Marguérite voor te bereiden gezegd had dat het hem zoo hinderde, en dat zij toch niet schrikken moest.
- Ach wat.... daarvan schrikken? Dat deed zij zoo gauw niet. - Man, wat ben je toch bête, dat je dàt niet al lang begrepen hebt!.... Je bent wèl goed om Mevrouw van Arichem nog te beklagen!.... 't is haar eigen schuld. Ik heb haar genoeg gewaarschuwd. - Dat komt er van als je je man alleen naar Parijs laat gaan. 't Zou met jou niet gebeuren, dat verzeker ik je!
Toevallig was Marguérites broer, die Frank in de Opera gezien had, juist van zijne reis teruggekomen. Dat Marguérite er nu reikhalzend naar uitzag dat hij haar eens van zijn uitstapje kwam vertellen, wie zal het betwijfelen? - Nadat zij hem allerliefst ontvangen had, was zij één gehoor. Intusschen overstelpte zij hem met vragen. - Waren er veel Hollanders te Parijs?.... - Heb je er nog ontmoet?.... Heb je Frank van Arichem gesproken?.... Dien heb je toch gezien in de Opera!.... dat schreef je me. - Was hij alleen?.... Vertel me dáár eens alles van!
Marguérite hoorde de bevestiging van wat het papier al meegedeeld had: ze hadden Frank van Arichem gezien, zijn reiscompagnon en hijzelf, en Rein van Witsenburg die óók met hen was. O, Rein van Witsenburg was allervriendelijkst geweest; hij had hun, onervarenen, menigen dienst bewezen, en heel wat laten zien.
Marguérites broer kende zijn zuster. Hij was zoo voorzichtig er niet bij te voegen wat hij straks onder vier oogen aan van Duin vertelde: dat van Arichem niet alleen was geweest: dat ze een bekende en fameuze schoonheid bij hem hadden gezien. - Marguérite was al heel tevreden met dit antwoord, en dacht een oogenblik na. - Rein van Witsenburg er óók bij.... en die Eva, die haar in haar gezicht tegengesproken had, die Amy, die zoo bits gevraagd
| |
| |
had of ze dan dacht dat haar broer voor pleizier te Parijs was.... ze moesten het nu maar eens aan Rein van Witsenburg vragen wie gelijk had gehad!.... Morgen aan den dag ging zij haar opzoeken. Zij had het nog wel uit goedheid gedaan: zij had Eva willen waarschuwen! - Zou Eva nu heusch gelooven dat haar man den heelen dag bij dien zieken Oom zat?.... Als ze er erg in hadden die Eva en Amy, dan hadden ze zich toch deksels goed gehouden dien keer toen zij het er over hadden gehad!....
Den anderen namiddag, zoo vroeg dat ze haar zeker t'huis zou vinden, schelde Marguérite bij Eva aan. - Het kwam er nu wel niet op aan, maar wie gelijk had, hàd gelijk. - Zij praatte allerliefst, vroeg belangstellend naar Frank en naar zijnen Oom, maar zei: - ik had toch gelijk hè?.... je man zal het je nu wel verteld hebben: hij wàs dien avond in de Opera. Ik heb er mijn broer nog naar gevraagd. Rein van Witsenburg was er ook.
Marguérite had scherp op Eva en Amy gelet, om de uitwerking van hare woorden gade te slaan. Het was of Eva ontstelde, maar voor een oogenblik slechts. - Ja, Frank heeft geen tijd om al wat hij doet zoo precies te schrijven; maar ik ben altijd blij als hij wat uitspanning of afleiding zoekt. Ik raad hem dat altijd aan, want dat eentonige leven bij zijnen Oom kan toch niet goed zijn op den duur. - Amy had gedaan of zij er overheen wilde praten, maar dit was haar niet al te best gelukt.
Amy had op de pijnbank gezeten. Zij had het tot aan de voordeur met Marguérite pratende gehouden, maar zij had haar niet kunnen uitstaan, 't allerminst toen ze met zoo'n valsch-lachend gezicht afscheid genomen had. Goddank dat ze eindelijk weg was!.... Amy zag er tegen op in het salon terug te keeren: als Eva eens op haar gezicht las wat er nu in haar hart omging!.... Als zij de inspraak van dat hart gevolgd ware, zij had' Eva in haar armen gesloten om
| |
| |
haar te beschermen tegen zij wist nog niet welk gevaar. - Toen zij in het salon terugkeerde, was het haar een ware verlichting dat Eva dit al verlaten had. - Arme, arme Eva!.... Met een bezwaard hart viel Amy op den stoel neder, dien Eva zoo straks ledig gelaten had.
Zij had argwaan gekregen toen Frank dat affiche zoo driftig uit kleine Lucys handen had gerukt. - Als hij in de Opera geweest was, waar zij nu niet meer aan twijfelde, want Rein van Witsenburg had hem immers óók gezien? - waarom wilde hij dat dan niet weten?.... waarom hield hij het voor zijn vrouw verborgen?.... voor zijn vrouw, die zoo over de eentonigheid van zijn leven ginds tobde, en die zoo blij zou geweest zijn als hij wat afleiding had gehad. - Zij had al gevonden dat Frank nooit meer t'huis was; ze had medelijden met Eva gehad en niet geweten hoe zij haar opbeuren zou, maar zij had werkelijk geloofd dat Franks tegenwoordigheid bij zijn Oom noodzakelijk was. Nu was het eensklaps of het haar gezegd werd: Frank heeft een andere reden waarom hij te Parijs vertoeft. - Wat was dat voor een reden? - Wat was er dat hem dáár zoo aantrok, en dat hij voor zijn vrouw en voor haar wilde verbergen?.... En toch had hij het niet gekund!.... Neen Frank, ge hebt het niet gekund. Ge hebt niet gerekend op uwe verwarring toen uw kind dat affiche in handen nam; gij hebt niet gerekend op de kwaadsprekendheid, die nimmer slaapt. - Het was Amy nu of zij mee moest jokken, of zij mee moest doen om datgene verborgen te houden wat Eva, als het haar kenbaar werd.... neen, langer doordenken kon ze niet.
Amy was innig dankbaar dat Eva het salon verlaten had. Natuurlijk, als Eva nog niets begrepen had, dan moest zij nu ook wel tot de overtuiging gekomen zijn dat Frank iets voor haar verborgen gehouden had. - Wat zou zij antwoorden als Eva straks vroeg: - waarom zou hij dat heb- | |
| |
ben gedaan? - Ach waarom was zij toch geen kind meer? - waarom was zij nu eensklaps zoo oud en zoo wijs geworden dat ze alles doorzag? - En waarom was ze toch nog altijd zooveel kind - en vrouw - zoodat zij niets vermocht! Het was of het haar toegeroepen werd: er dreigde Eva gevaar: Eva èn Frank. En dat gevaar moest afgewend worden! - Maar welk gevaar dan?.... welk? Het moest zoo spoedig mogelijk afgewend worden, en zij kende hot nog niet eens! - O, dat er gevaar school misschien in het niet dadelijk afwenden er van!.... Ha, een lichtpunt! Rein had hem immers gezien!.... Rein, de eerlijke, de trouwe Rein: waarom nam zij dien dan niet tot bondgenoot?.... waarom vertelde zij hem dan alles niet, en vroeg hèm wat zij moest doen?
Amy wist niet wat dat zien van van Arichem te Parijs Rein al een hoofdbreken had gekost. - O, hij had hem niet willen zien! hij had het oogenblik verwenscht waarin hij de jongelui, die hij toevallig ontmoet had, mee naar de Opera had genoodigd; voor zaken was hij naar Parijs gegaan; had hij er maar niet anders dan zaken gedaan! Hij had op nieuw de zekerheid gekregen dat hij geen man was voor de wereld: altijd zag hij wat als hij zich daarin begaf, dat hem zijn rust ontroofde. Nu Frank van Arichem weer met.... die ellendige wereld had hem óók al ingefluisterd met wie Frank gezeten had. - O gruwel, o ergernis! - Frank, die zulk een engel van een vrouw had, en twee zulke lieve kinderen, en zóó alle eer en plicht vergat!.... De arme Rein had niet geweten wat hij doen zou: moest hij Frank opzoeken en trachten hem zoo gauw mogelijk tot zijn plicht terug te brengen? - Als hij de inspraak van zijn hart opvolgde, hij hadde dit onmiddellijk gedaan.
- Maar kon hij dit? - Hoe zou hij het doen? - Hij kon toch niet met die boodschap tot hem gaan! Ja, als hij Frank toevallig gesproken had!.... Hij kon zelfs niet langer
| |
| |
te Parijs blijven: hij was er slechts voor een paar dagen en voor de dringende en hoogst belangrijke aangelegenheid die op het oogenblik al zijn tijd en krachten in Holland in beslag nam, en moest zoo gauw mogelijk terug. - Maar hij bleef over die ontmoeting peinzen. Hij ontweek, t'huisgekomen, Eva en Amy zelfs uit vrees dat ze naar Frank zouden vragen; ja, dat ze hem maar zouden noemen.... Alsof hij daar op den duur voor zorgen kon!....
Het was ook hem niet ontgaan dat de menschen over Frank praatten. - Ja, mooi was 't niet pleizier te hebben in de schande van een ander en die te verbreiden; maar of men onwaarheid sprak....? Wie wist welk een omvang het praatje nog aannam.... dan had Eva misschien zijn steun nog wel noodig nu ze zoo alleen was. - Dit deed hem ten laatste besluiten. Hij brak er een uur uit en bracht een bezoek bij Mevrouw van Arichem.
Hij vermoedde weinig dat Amy juist zoozeer aan hem dacht, ja reikhalzend naar hem verlangde op het oogenblik waarop hij zich ten huize van Eva liet aandienen. - De kleine groom liet hem bij Amy in het salon. Zij zag bleek, 't gesprek vlotte niet: Rein bracht dit een en ander natuurlijk onmiddellijk met het engagement van zijn broer in verband. - Nog meer dan Rein zelf scheen zij met haar houding verlegen; in een oogenblik van diepe stilte bekroop Rein de vrees dat Eva nu ook nog binnen zou komen: dan ware het spel kompleet geweest. - Hij had reeds spijt van zijn bezoek: ware hij maar liever bij zijn groote werk gebleven: vandaag ten minste nog.... Daar richtte Amy op eens de door tranen benevelde oogen naar hem op, en vroeg waarom hij na zijn tehuiskomst nog niet bij Eva en haar was geweest, en waarom hij zelfs niet eens was komen vertellen dat hij Frank in de Opera had gezien. Hij voelde dat hij verschoot van kleur. Eer hij een passend antwoord had gevonden, zei ze: - O, ik begrijp heel goed dat je ons met
| |
| |
opzet ontweken hebt! - Maar zeg me alles: de zaak is te ernstig om mij te sparen. - Zeg me, als je 't weet, waarom Frank zoo lang wegblijft. Ontzie me niet; ik ben geen kind meer.
Rein wist niet wat hij hoorde. Als er ooit een oogenblik had' kunnen komen waarin hij de waarheid minder lief had, het ware dit geweest. Een jong onschuldig wezen als Amy zeggen wat hij nu eigenlijk antwoorden moest, hij vermocht 't met. Toch kon hij Amy niet bedriegen. Neen, dit vóór alles niet: hij ware medeplichtig geworden aan wat hij verafschuwde en betreurde indien hij dit hadde gedaan. - Het is niet goed voor Frank dat hij langer te Parijs blijft, zei hij. - Vraag mij naar geen bijzonderheden. Laat het ons voldoende zijn dat wij hem zien terug te brengen. - O, als ik het maar had gekund: geloof mij dat ik het al lang had gedaan!
Hoe voorzichtig dit ook geantwoord ware, het was toch voor Amy te veel. Zij verborg haar hoofd in hare handen, en snikkend barstte zij uit: - O, help my dan, help mij! Laat ons hem samen terugbrengen! zie, ik wist dat ook reeds: eerst heb ik het vermoed; nu heb ik het begrepen. O Eva, arme, arme lieve zuster!....
Rein had Amy's hand, die zij moedeloos op de leuning van haar stoel liet rusten, wel willen grijpen, en die krachtig in de zijne drukken om een verbond met haar te sluiten en te beloven dat hij uit zou voeren al wat zij maar beval. Maar hij durfde niet; want wat zou hij kunnen doen? - Dat groote werk hield hem immers geketend, en maakte het hem onmogelijk thans naar Parijs te gaan, wat hij nù, op Amy's uitdrukkelijk verzoek, wèl had durven onderstaan. - Amy, zei hij, en zijn welluidende stem klonk bijna teeder, - ik dank je voor je vertrouwen. - Laat ons ernstig overleggen, ernstig en bedaard.
- Ja bedaard, hernam zij. Onze eerste zorg moet zijn
| |
| |
dat wij alles voor Eva stilhouden. Ik vrees dat ze al iets gemerkt heeft. - En Amy vertelde van Marguérites bezoek van zooeven, - en, voegde zij er bij, - Eva mòet toch wel denken: waarom zou Frank dat bezoek aan de Opera zoo pertinent hebben ontkend?.... Beloof je me dat als Eva al iets mocht gemerkt hebben, jij haar zeggen zult dat er niets is.... niets!.... O Rein, je bent immers zoo knap en zoo verstandig!....
Bij al zijn ernst kwam er toch even een glimlach op Reins gelaat: het deed hem goed dat Amy zulk een vertrouwen in hem stelde. - Wat kunnen wij doen? vroeg zij, - ik ben tot alles bereid.
- Doe je best, zei Rein, - dat insinuaties, als waar je me daar juist van vertelde, Eva zoo min mogelijk bereiken. - Wat mij betreft ik zou naar Parijs kunnen gaan, ik zou Frank kunnen zeggen welke ellende hij bezig is te stichten, hoe diep ongelukkig hij zijn vrouw maakt; ik zou hem kunnen bidden en smeeken om terug te keeren, hem vertellen hoe ik zijn zuster aangetroffen heb, wat voor de deur staat als hij mij geen gehoor leent: wat zijn vrouw dàn zou lijden, nog meer dan zijn lieve trouwe zuster al geleden heeft! - Maar ik kan niet weg, viel hij op eens zichzelf verdrietig in de rede. - Ik zal alles doen wat in mijn vermogen is om mijn werk met reuzenschreden te doen vorderen, maar nù kan ik niet weg. Als mijn werk zoo ver is, ja dan!.... Reken op al wat vriendschap vermag!
Amy gevoelde zich weer sterk: nu Rein zijn hulp maar toezegde, was het haar of alles nog wel terechtkomen zou. - Zij stak hem de hand toe, drukte de zijne, en hief het hoofdje vol vertrouwen tot hem op. - Doe dit dan, zei ze, - zoodra het je maar mogelijk is, en blijf me met je raad voorlichten; je weet niet hoe dankbaar ik je zal zijn!
|
|