| |
| |
| |
Hoofdstuk XXXIV.
Eva had al uitgezien: iemand anders van de familie moest Oom nu eens oppassen; Frank was er de aangewezen persoon niet langer voor.... Hetzelfde had Papa ook al gezegd: zij zag nu van dag tot dag uit; maar er was een andere brief gekomen: - Oom veel erger: hij heeft een flauwte gehad: op 't oogenblik kan ik niet weg. - Welk een teleurstelling! De brief was zoo kort geweest; hij scheen geheel onder den indruk van Ooms toestand geschreven. - Die arme Oom!.... maar toch ook die arme Frank: daar was hij nu op nieuw aan het ziekbed gekluisterd, en hij had geschreven dat hij zich zoo eenzaam en verlaten had gevoeld! - Als zij hem niet met iederen dag had' gewacht, zij was naar hem toegesneld, en zij had' de zorg voor de kinderen aan Amy en Mama overgelaten.
Maar eindelijk: daar was hij nu! Al haar verdriet was vergeten toen zij in zijne armen viel en dat dierbare gelaat met kussen overdekte. - Zij had nu beter opgepast, zei ze, de kinderen waren in een andere kamer; ze zei nu niet meer dat ze wel luisteren kon en naar de kinderen kijken tegelijk: hij had immers gewild dat ze hem alleen haar aandacht zou schenken, en alles wat hij wilde, wilde zij immers ook!....
| |
| |
O, zij had hem zoo innig lief! Als zij maar een schijntje van hem zag was zij al gelukkig! En nu, nu moest die arme Frank daar telkens en telkens zoo naar Parijs, en met zulk een zelfopoffering leende hij zich daartoe!....
Als zij geweten had wat er toen in Frank omging!.... Als zij geweten had hoe hij tegen dien terugkeer had opgezien, hoe hij dien van dag tot dag verschoven had, ook toen zijn oom weer wat beter was en hem zoo dringend niet meer behoefde! Opgezien omdat het was alsof hij niet naar huis kón komen, of ieder plekje dat hij op weg daarheen voorbij zou snellen een verwijt zou uitspreken dat hij niet hooren kon. - Als Eva geweten had wat hij uitgestaan had al dien tijd, dien de trein noodig had om hem naar Holland te voeren: al dien langen tijd, en tòch zooveel te kort! Maar hij had gemoeten; dringende omstandigheden behalve de onmogelijkheid om nu langer weg te blijven, om Eva en de kinderen niet ten minste voor eenige dagen te gaan zien, hadden hem gedrongen; en daar was hij nu! - daar stond hij vóór zijn vrouw, wier aanblik hij schier vreesde, voor wie hij zich schaamde zelfs, en die hij in het eigen oogenblik van 't weerzien weer had willen ontvlieden. - Zóó had zijn Eva hem ontvangen; niets kwaads had zij vermoed; een vloed van blijde woorden was over hare mooie lippen gekomen: hij had ook niet meer behoeven te vreezen dat hare schoonheid aan het tanen was: de vreugde van het weerzien reeds scheen haar haar oude lieve gezichtje te hebben hergeven. O, wat had deze gedachte hem benauwd en geprangd!.... Hoe zwak was hij geweest, hoe verachtelijk zwak; hoe zwak en nietswaardig was hij eigenlijk nog! want hij kon zich nòg niet van.... die andere losscheuren, zooals hij nu toch duizend- en duizendmaal had gewild. Was dat dan mogelijk?.... was zijn liefde voor Eva - want die koesterde hij toch! - dan bestaanbaar met....? Hij huiverde voor het antwoord. Ieder inkeeren tot zich zelf was
| |
| |
een aanklacht. Hij leed zooals hij nog nooit geleden had. Als de strengste rechter in die oogenblikken vóór hem had gestaan, en hij had één blik geworpen in dat geslingerde hart, hij had uitgeroepen: - neen, ik laat af te straffen: gij boet reeds genoeg! - Maar dan kon hij weer alleen zijn met die lokkende gedachten, met die dringende zoete stem. Dan vergat hij weer alles om zich heen om die te laten spreken; zij was de eenige die hem weer voor een oogenblik zijn smart en onrust deed vergeten: des luisterde hij dan naar haar alleen. -
Als hij dan uit die mijmering ontwaakte, verachtte hij zich zelf. Wat was hij anders dan een meineedige? - Hij mocht dat beeld immers niet dulden naast dat reine, dat liefelijke beeld zijner Eva! - O, waarom kon hij het niet ontvluchten zooals hij dien avond in den Hippodrome gevlucht was, toen hij voortgesneld was omdat zijn grootste, zijn gevaarlijkste vijand hem op de hielen zat?....
Hij kon 't niet. Wat hij veeleer kon, wat hij moest zelfs, het was er naar dorsten en verlangen dat beeld van Greta telkens weer vóór zich te doen verrijzen, zich plagen en afmatten door naijverige gedachten: wat zou zij nu te Parijs doen?.... wien zou zij ontvangen?.... met wien zou zij wellicht weer naar den Hippodrome of ergens anders heen gaan?.... wie zouden haar daar zien en bewonderen?.... Koortsachtig vuur kon in hem gloeien; hij kon zich opwinden: gejaagd kon hij de armen naar dat beeld uitbreiden om het te omvatten: met alle kracht kon hij haken naar háár bijzijn, en dat daardoor zoo begeerlijk Parijs....
- Weg, weg toch, gevloekt verlangen! - Dan zocht hij Eva's nabijheid weder op; hij vlood weg van de plek waar zulk een visioen hem had gekluisterd; in Eva's nabijheid hoopte hij dan de rust en de kalmte te hervinden en hij spande zich in met bovenmenschelijke pogingen schier om die te zoeken.... Helaas, iedere blik, ieder woord van zijn
| |
| |
Eva scheen weer een nieuw verwijt: 't was als riep het hem tusschen de andere klanken toe: valsch zijt ge en slecht! - Nog grooter verachting van zich zelf maakte zich dan van hem meester: lichtgeraakt en prikkelbaar kon hij het in zijn omgeving zoeken wat toch uit hem zelven voortkwam, en die omgeving, met Eva zelfs! moest vaak de meest onverdiende verwijten hooren terwijl hij kon verlangen om die weer te verlaten.... voor Greta en voor Parijs.
Zóó ging het voort, dag aan dag, totdat de tijd weer dáár was, dien hij voor een hernieuwd bezoek aan zijnen oom had vastgesteld, - Oom verlangde alweer naar hem: hij had beloofd dat hij komen zou: Oom kon hem niet missen.... alsof Eva hem dan missen kon!.... Och, maar die arme Oom: de gedachte aan hem deed Eva zwijgen al zag ze haar Frank met de grootste bezorgdheid gaan. - Neen, hij was de oude niet.... wat zou hem toch deren?.... het was niet te loochenen dat hem iets deerde.... als hij in zijn kamer zat durfde zij nauwelijks naar hem toegaan: het was al geweest of hij schrikte als zij onverwachts vóór hem had gestaan: of hij zijn gedachten van heinde en ver had moeten verzamelen; - de kleinste kleinigheid kon hem zenuwachtig maken, en zij had soms niet geweten hoe zij de kinderen stil zou houden.... zij had wel eens gevreesd of die misschien blij zouden zijn als Papa maar weer heengegaan was. - Eindelijk had ze 't niet meer kunnen uithouden: zij had haar hart bij Amy uitgestort; ze had het op Franks gezondheid geworpen, en ze hadden daarover gepraat toen hij op eens binnengekomen was en zeker gemerkt had dat ze het over hem hadden, want zoo onhandig mogelijk - o, hoe verweet zij het zich! - had zij toen op eens gezwegen toen zij hem had gezien. - Mama had eindelijk gezegd: - maar jongen, je bent nu ook nooit meer t'huis! en bits bijna had hij geantwoord - Mama geantwoord, van wie hij zooveel hield! - dat zij daar zeker geen aanmerking op
| |
| |
maken zou, want dat ze nu immers haar zin had, haar vollen zin. 't Fortuin zou nu wel in de familie blijven. - Mama had hem verwonderd aangezien, en tranen waren Eva in de oogen geschoten: nu had ze 't duidelijker dan ooit gevonden: Papa was óók eens zoo geweest, en toen was hij ziek geworden: die goede beste Papa: zóó te zijn lag ook heelemaal niet in zijn aard, evenmin als in dien van Frank. O, als hij maar niet ziek werd!.... ze was doodelijk, doodelijk ongerust!.... Ze kon geen afscheid nemen, en ze moest toch wel. Ziek ging hij naar Parijs, de goede beste Frank, die zich opofferde voor iedereen; zij had hem gebeden met hem te mogen gaan, maar hij had het afgewezen, zonder voorbehoud afgewezen: zij kon immers niet van de kinderen weg! Hij was niet ziek, had hij gezegd: het had niets te beduiden; ja, tòch was hij het: het afscheid zelfs was immers niet zooals anders geweest! O, en dat zij aan dit alles niets kon veranderen, dat Frank het zelfs had doen voorkomen alsof dit alles aan háár lag, aan hare verbeelding.... wanneer zou zij hem toch eindelijk weer bij zich hebben, wanneer zou zij weer gelukkig zijn?....
Zij wilde nu niet meer met Amy spreken, want die had zich al boos gemaakt, die had zich al over Frank uitgelaten: hij hoorde t'huis, nu hij ziek was vooral. Neen, Eva kon niet dulden dat iemand iets van haar Frank zeide: zij had geantwoord dat het goed en verstandig was zooals hij deed, dat hij niet anders kon handelen en dat Oom in de eerste plaats zijn hulp noodig had. Hoe had het haar vervolgens gehinderd dat het was geweest alsof allen met haar begaan waren: Amy scheen hare liefde en zorg te verdubbelen; Papa en Mama waren bij herhaling gekomen; haar eigen Papa zelfs had het er keer op keer uitgebroken, en zij wist toch hoe druk hij het nu juist had! Meer dan zij zeggen kon had haar dit alles gehinderd! - En in spijt van al die lieve menschen - toen had ze zich weer ondankbaar ge- | |
| |
noemd - in spijt van die twee engelachtige kinderen, had ze 't toch zoo eenzaam en stil in dat mooie gezellige huis gevonden: zij was zoo verlaten geweest. Een spook scheen er rond te waren en haar toe te roepen: Frank is weg, ver weg; en hij verbergt iets voor u. Hij verbergt dat hij ziek is. O Frank, waarom zijn we toch zóó ongelukkig dat je nooit meer bij mij bent!
Terecht had Eva, als ze Amy aanzag, haar een lief en trouw schepsel genoemd. - Was zij bij elke afwezigheid van Frank terstond tot haar gekomen, was zij haar tot een steun en hulpe geweest, had zij als de moeder zelve bijna voor de kinderen gezorgd, Eva afgelost bij de wieg van de kleine en de wolkjes vaak verdreven van Eva's gelaat, - liever en liever had Eva Amy gekregen, en zij had' niet geweten wat aan te vangen als ook die hulpe haar nu verlaten had. - Als Eva haar gadesloeg, had ze echter van één ding de reden nog maar niet kunnen begrijpen: hoe kwam het dat er nòg altijd zulk een groote verandering, zulk een ernst in dit voorheen toch zoo luchtige en vluchtige schepseltje merkbaar bleef? - Hoe dikwijls zij naar de oorzaak daarvan had gezocht, zij had die nog maar niet kunnen vinden.
In den eersten tijd waren die ernst, die afgetrokkenheid van Amy zeer goed begrijpelijk geweest. Ook zelf toen Otto's toestand geen ongerustheid meer gaf, was het niet vreemd geweest dat Amy nog altijd in zich zelve gekeerd bleef: beschouwde zij zich niet als Otto's bruid: wachtte zij niet slechts op zijn genoegzaam herstel om haar te komen opeischen?.... Eva was er zeker van: die vroolijke glans zou niet meer op dat gezichtje terugkeeren eer de eigenaresse Otto had weergezien, eer zij hem alles had bekend, en vergiffenis gevraagd en aan zijne zijde hare jeugdige onbezonnenheid geheel had vergeten. Zij had Otto immers lief, en
| |
| |
hare onbezonnenheid had zulke vruchten gedragen! - Nu, lief, berouwvol kind, hij komt terug! - Hiermee had zij getracht Amy te troosten. Maar Amy was al stiller en stiller geworden.
Maar daarop had zij niet geweten wat zij denken moest. Otto, van wien toch voortdurend de beste berichten kwamen, die hersteld scheen zelfs, had zich maar niet gehaast om terug te keeren. Zijn vader en Rein waren hem gaan opzoeken; toen was het weer winter geworden; en eindelijk - het voorjaar was reeds voor een goed deel verstreken - toen had Eva pas gehoord dat zijn terugkomst vastgesteld was. Amy was toen zoo zenuwachtig geweest; nu, ieder vond dat begrijpelijk. Al werd 't niet met zooveel woorden gezegd, ieder zag in haar immers de toekomstige bruid van Otto. De oude heer van Witsenburg kon haar handje zoo vaderlijk in de zijne houden en haar in de oogen zien als ware zij reeds zijn dochter; en Rein, die al lang alle verstoordheid had vergeten en die zijn oog op haar kon vestigen als vreesde hij dat zij door het verdriet reeds te veel geleden had, en maar om harentwil haakte dat hij van dat eindelooze wachten het eind zou zien, - Rein nam zich voor zijn broer eens flink aan het verstand te brengen dat hij zulk een schat, als die eens de zijne was, toch nooit genoeg waardeeren kon. Eva was mede blij geweest dat die gewenschte tijd nu eindelijk daar was: Amy was al bleeker en bleeker geworden, al zenuwachtiger en zenuwachtiger: 't was goed dat de komst van Otto aanstaande was: die zou als een tooverstaf de gewenschte verandering aanbrengen. - De arme Amy, zij had nu wezenlijk genoeg voor haar onbezonnenheid geboet!
Eva noch Rein begrepen er iets van. - Toen Amy, in haar eersten angst dat Otto sterven zou, geloofd had dat diens liefde voor haar zóó groot een ongeluk ten gevolge gehad had, was zij besloten, indien hij nog be- | |
| |
ter werd en hij mocht zich aan haar verklaren, hem terstond hare hand te schenken: dit was de straf, die hare onvoorzichtigheid had verdiend. De angst was gelukkig opgeheven; zij had toen gemerkt dat anderen er óók zoo over dachten; háár werden de berichten omtrent Otto het eerst meegedeeld: háár werd zijn groet in het bijzonder overgebracht, tot háár werden zelfs gelukwenschen gericht toen de doctor ginds tevreden was. Hoe meer men toen over een terugkeer van Otto spreken ging, hoe meer de tijd, waarop die plaats moest hebben, naderde, hoe meer een andere angst haar bekroop: ze zou geen ‘neen’ durven zeggen als hij haar vroeg: ze zou het ook niet willen, maar hield ze eigenlijk wel genoeg van hem? zou de mond niet veinzen waar 't hart anders gevoelde? zou ze hem op die wijs gelukkig maken alleen door het doen der boete, die zij zich zelve opgelegd had? - Het was of zij den minachtenden blik al zag, dien Rein op haar werpen zou als ze zijn broeder, die zóóveel om harentwil geleden had, nu wèèr teleurstelde, dien minachtenden blik van Rein, wiens achting zij nu gelukkig herwonnen had l En toch....
En daarop was Otto teruggekomen, het gevreesde oogenblik was aangebroken; zij had tegenover hem gestaan. - Hij had er uitstekend uitgezien; beter dan hij ooit gedaan had; hij was forscher geworden, mannelijker; en, Amy terstond in zijn vertrouwen nemend, had hij.... niet haar zijn liefde verklaard, zooals iedereen en zij zelve in haar nu onbeschrijfelijken angst niet het minst had verwacht, maar haar verteld van een lief aardig meisje, dat hij ginds in het Zuiden had ontmoet, en dat hij liefhad, lief! - hij was weer geheel de oude geweest, die dat zoo gezellig op de manier zooals hij dat kon, had voorgedragen, en een pak was Amy van het hart gevallen. Ze had het in 't eerst nog niet kunnen gelooven, evenmin als de familie en de vrienden, die gedacht hadden dat Otto Amy gansch wat anders had'
| |
| |
verteld! Maar 't wàs zoo: tot ieders bevreemding: tot ieders nog grootere bevreemding scheen het of Amy weer herleefde, of zij van een drukkenden last ontslagen was. - Onmogelijk had men eerst gemeend. - Onmogelijk! had vooral Rein uitgeroepen, die zijn broer, toen deze hem over de zaak gesproken had, van verbazing bijna deed omvallen, zooals Otto 't later uitdrukte, omdat hij hem een reprimande gaf zooals hij nog nooit, in Reins strengsten brief zelfs, had gehad. - Neen, Amy moest niet om hem treuren, al deed zij het ongetwijfeld, al moèst zij het wel doen; hij was 't niet waard. - Hoe had hij gehandeld, hij, Otto, zijn eigen broer!.... Van den deftigen Rein had de ‘eigen broer’ nog nooit zulk een opwinding gezien. Hij verweet hem zijn loszinnigheid: hij had zijn boedel moeten inpakken, hij kon het dus niet helgen dat hij ze gezien had, maar die brieven van die danseuse, die compromitteerende brieven, die hij, zijn eigen broer nog eens! geschreven had terwijl hij de arme Amy liefhad, de arme ongelukkige Amy, die hij nu óók al weer vergeten was! O poel van ongerechtigheid en ontrouw!.... neen, Rein had zijn doodelijken angst dat Amy 't nu besterven zou, maar niet kunnen verbergen; hij had Otto niet willen gelooven toen deze hem verzekerd had dat er nooit iets van dien aard tusschen Amy en hem had bestaan, dat die tijdelijke afdwaling naar de danseuse ergo toch zóó groot niet was; hij had nòg niet willen aannemen dat Amy niet bitter leed toen hij gezien had dat zij in geen maanden zoo vroolijk en opgewekt was geweest, dat haar kleur zelfs terugkeerde; neen, dit kwam doordat zij te fier was om teleurstelling te verraden: zóó waren de vrouwen: edel en fier! Edel vooral, want zij was zóó om Otto geen leed aan te doen. Hij kon haar aanzien of hij vreesde dat zij op het oogenblik zelf zou bezwijken onder het wicht van zooveel wee; koelheid was tusschen hem en zijn
broer ontstaan, en zijn bewondering was gestegen met den dag, zijn bewon- | |
| |
dering voor Amy en voor de vrouw! Nog eens: zóó waren de vrouwen en Amy was eenig onder haar. Met de grootste zehverloochening die men ooit aanschouwd had, verplaatste zij zich nog wel in het geluk van zijn broer!
Amy was nu van haar last en verdriet ontheven, zij was weer vroolijk als van ouds. En toch was het iets anders dan voorheen. 't Vluchtige, 't vlinderachtige had zij voor goed verloren: gelukkig, de les had haar tot voordeel gestrekt! Had Eva nooit gedacht dat er in dat schepseltje zulk een wereld van liefde en toewijding school, met den ernst die over haar gekomen was, scheen ze de vervulling van moederlijke plichten zelfs te hebben aangeleerd: het kleintje vooral was dol op haar, en Eva werd haar nu met den dag dankbaarder voor die opgewekter oogenblikken, die ze zonder haar zeker niet had beleefd. 't Was door haar wel eens een enkele maal zoo gezellig als van ouds, voor zoover dit kon, in Eva's woning met Franks plaats ledig, als zij Eva's gedachten trachtte af te leiden, en 't onmogelijke bijna deed om haar Franks afwezigheid - of dit mogelijk geweest ware! - te doen vergeten.
Wie brachten zoo gaarne een uurtje bij Eva en Amy door als Jo Arenberg en zijn vrouwtje! - Dus.... ze waren dan toch getrouwd? - Vraag het maar eens aan Mevrouw van Duin, en met een zucht had zij u geantwoord: - ja, 't was zoo; maar wat hadden ze nu nog?.... 't Was allerbespottelijkst; en in het begin had zij nooit gedacht dat 't er van komen zou. Maar nu zat zij er maar mee!.... Een derde kind, verbeeld je!.... en van Duin natuurlijk dag en nacht op de Griffie, en niemand meer, zegge niemand, die haar nu eens iets uit de handen nam! Niet dat ze aan Anna ooit zooveel gehad had.... o neen! ze had haar alleen genomen omdat ze t'huis geen leven had - maar o foei!.... En zoo allersmadelijkst als Mevrouw van Duin dàn 't mooie lipje
| |
| |
optrok, dat was niet te beschrijven!.... Een kippenhuisje zie je, kon zij dan vertellen. - Als je gebeld hebt, en er wordt opengedaan, dan moet je eerst een eind op zij gaan, want als de persoon die je opengedaan heeft, nog op den drempel staat, behoef je niet te denken dat er ruimte is om je door te laten. Dan heb je de gang: een kippenlóóp.
Er lag honderd pond op dat ‘loop’ in tegenstelling met het straks gebezigde kippenhuis. - Ik spreek nog niet eens, vervolgde Mevrouw van Duin, van de drie of vier hardsteenen trapjes, die je op moet om de schelknop te bereiken, en die bepaald levensgevaarlijk zijn. Maar daar heb je nu het huisje, een voorkamertje, met een alkoof er achter, en dáár weer achter de zoogenaamde huiskamer, uitziende op een veld met kool. Die kool is nog niet eens van ze! Dan hebben ze een sousterrain, waar de meid eveneens huist, en waar ze allemaal bij elkaar zitten als Mijnheer Arenberg voor zijn agentschap aan 't werk is. Dan werken Mevrouw en de meid mede, zie je! - Vervolgens heb je niets meer, niets meer in 't heele huis, als ellendige, primitieve meubels. En bij mij had ze het zoo goed!.... Ik ben er maar mee onthand met de kinderen.
Arme goede dankbare Jo, en arme Anna, van wier geluk zulk een tafereel opgehangen werd! Maar het was gelukkig, en dit stond hier tegen over, dat de lezing van Mevrouw van Duin niet de eenige was, die in de stad werd aangehoord en geloofd. - Als je daar aanschelde, luidde de andere, - deed Jo u, als hij je aan zag komen, zelf open. Hij had met zijn vrouwtje in de voorkamer gezeten, hij had u, niet zonder gevaar, de vier trapjes zien opsukkelen, en nog eer ge gescheld hadt, had hij de deur opengemaakt. ‘J. B. Arenberg’ - het stond op een allergezelligst plaatje op de voordeur. - Dan hadt ge dat blijde gezicht van hem moeten zien, als er iemand bij hem kwam! Hij begon met
| |
| |
een o pardon! en zei een aardigheid op de weinige ruimte, die inderdaad niet van geest ontbloot was, zoodat ge al meelachtet. Hij was niet dik; en daarbij wist hij zich zóó te buigen, dat ge gemakkelijk langs hem heen kondet, zonder iets last van de nauwte te hebben. Intusschen had hij de voordeur weer dicht gedaan. Dan volgde hij u in de gang - al pratende - en door een handige beweging stootte hij de voorkaraerdeur open, zoodat ge al binnen waart eer ge het wist. En dan die voorkamer! De meubels waren precies het tegendeel van wat Mevrouw van Duin er van gezegd had. Eenvoudig ja; men kon zien dat er geen schatten voor uitgegeven waren, maar ze waren toch nieuw, en glommen u tegen. En ze waren die van een jong vrouwtje, dat smaak had. En ziet ge, dan die eenvoudige platen tegen de wanden: er was er geen enkele bij die niet zóó opgehangen was dat haar recht wedervoer: in 't juiste licht. En die tafel, waar haast altijd bloemen op prijkten, en dat allerliefste gelukkige gezichtje van Anna, in dat eenvoudige eigengemaakte toiletje, ziet ge, dat alléén zou de kamer reeds gestoffeerd hebben. - Als ge nu lang genoeg gepraat hadt over het nieuws van den dag, en ge begont bijna jaloersch te worden worden op het stille kalme geluk van die twee kinderen, dan vroegt ge haast van zelf om het huisje eens te zien. Als ge het niet durfdet vragen, presenteerde Jo het in zijn gulheid. Dan sloeg hij zijn arm even om het middel van zijn vrouwtje - als zij hem in den weg stond en hij haar even op zijde moest zetten om u door te laten - en zij bloosde daarbij zoo allerliefst, en gij gingt de huiskamer zien. - Hier zitten wij 's avonds, heel gezellig, zei Jo dan, als ik geen werk beneden heb en ik ben t'huis: zij dáár en ik hier. Dan lees ik altijd uit een mooi boek, en zij is één gehoor. Het komt u voor dat die kool dáár, als Jo er u opmerkzaam op heeft gemaakt, in de najaarszon toch
prachtige tinten heeft.... is 't niet zóó? dat hadt gij nooit gedacht!.... Ge krijgt
| |
| |
nog een tafereeltje, meer uitgewerkt, van die gezellige avondjes van het ruischende theewater, van Jo's pijp, want een sigaar is toch duur, Jo heeft u, als ge een goed vriend zijt in een oogenblik zijn ganschen financieëelen toestand bloot gelegd, en gij maakt hem uw compliment, want ge begrijpt niet dat hij nog overgehouden heeft. En toch is 't zoo! Volg hem maar naar het sousterrain; maar wees voorzichtig op de trap - de lieve Anna volgt u op hare beurt - en zie dáár dien toestel eens aan. Alles wat betrekking heeft op de firma Ferner & Co. - Hier is ons atelier, zegt Jo trotsch, - hier werk ik, 's avonds als er werk is, en mijn vrouwtje, en de meid zelfs tot adsistentie als het iets is waarbij zij adsisteeren kan. Zóó doen we 't af zonder knecht. En als ik geen hulp noodig heb, ziet ge, dan zit Anna toch bij me: dat is maar één lamp. - Zóó gaat het geregeld voort, en wij doen wat àf op een avond, van zes tot elf! - Dan heeft zij - hij heeft op Anna gewezen - haar theeboeltje naar beneden gehaald, en de avond vliegt om! - En daar moet de schoorsteen van rooken: voor een goed deel althans; en als we héél vlijtig zijn, snijdt 't mos dubbel. De zaken gaan steeds vooruit: de clientèle breidt zich uit; we moeten 't wel heel zuinig overleggen, maar Mijnheer Reijnbergh is toch de kranigste man die er bestaat, die helpt een arm mensch nog eens aan brood! - Deze laatste woorden zijn met zulk een vis comica door den vroolijken Jo uitgesproken, dat ge u niet weerhouden kunt van lachen. - En hiermee, besluit hij, - hebt ge alles gezien, en hij pakt zijn Anna alweer om haar middel, omdat zij, zoowaar! alweer in den weg staat. - Nu, dag Mijnheer zóó en zóó, bij gelegenheid asjeblieft!
De dankbare en altijd opgeruimde Jo mocht dan, als de bezigheden het hem toestonden, nog immer gaarne met zijn even dankbaar vrouwtje een uurtje bij Eva in de serre praten. - Voor Eva, en ook voor Amy was dit altijd zoo'n
| |
| |
prettige tijdkorting, en Jo zat nog altijd zoo graag in die serre, waaraan zulke dierbare herinneringen voor hem waren verbonden. Hij was ook reeds een der grootste vrienden van Eva's kinderen geworden, en met Amy kon hij het best vinden: die was veel liever dan hij ooit had gedacht. - Als ze Eva in de kinderen de eene of andere kleine vriendschap konden betoonen, dan waren Jo en zijn Anna al gelukkig: - 't werd toch tijd, kon Jo wel eens denken als hij daar Eva nog maar altijd op haar man wachten zag, - dat die Oom nu maar òf beter werd, òf.... opstapte, als 't dan niet anders kon. - Lag 't niet voor de hand dat men langzamerhand over al die afwezigheden van Frank praten ging?.... Op 't kantoor had hem laatst al iemand gezegd: - nu, dien van Arichem, dien schijnt 't te bevallen in Parijs!.... En nu den laatsten keer dat hij bij Eva geweest was, had hij zich bepaald geërgerd.
Hij had er namelijk Mevrouw van Duin ontmoet. - Mevrouw van Duin, die hij tòch al niet te best kon uitstaan, en verbeeld je die had Eva in haar gezicht gevraagd: - en je man nog altijd zoo te Parijs?.... Enfin, jij moet 't weten, maar ik zou van Duin hartelijk bedanken! Van mij kreeg hij geen permissie! - Foei!.... 't Was alleen ter wille van Anna dat hij nog goede vrienden met die Mevrouw van Duin bleef, want hij had haar eigenlijk nooit vergeven hoe zij zijn Anna behandeld had. - Amy had dan ook eenigszins bits gevraagd of Marguérite soms dacht dat haar broer voor pleizier te Parijs was, en Eva - aan haar had Amy niets gemerkt, maar dat had zij toch wel begrepen dat zoo'n vraag haar allesbehalve aangenaam moest zijn. - Voor pleizier.... nu ja, maar hij zal toch niet altijd bij zijn zieken oom zijn, had Marguérite gezegd, mijn broer heeft hem ten minste nog geen acht dagen geleden in de Opera gezien. - En dit had Marguérite heel natuurlijk gevonden, want 't zou immers niet uit te houden zijn!.... Eva had er zich toen
| |
| |
mee bemoeid, omdat Amy bijna boos scheen te worden: - 't was onmogelijk, want Frank had juist geschreven dat hij Oom geen oogenblik alleen kon laten; hij had zelfs nauwelijks tijd om even een luchtje te gaan scheppen. - Nu, jij moet 't weten, had Marguérite maar volgehouden, - ik zou 't van van Duin niet willen hebben, voor pleizier of niet!
- Een leelijk zeggen van Mevrouw van Duin, had Jo onder 't naar huis gaan gedacht. Anna had wèl recht: ze kòn 't Eva maar niet vergeven dat deze den stoot tot hun trouwen gegeven had, en Anna dus van Mevrouw van Duin weggegaan was. Bovendien was Mevrouw van Duin jaloersch; ze gunde een ander niets, vooral niet dat hij rijker was dan zij.
- Ja, die jaloerschheid, mijmerde Jo. - Uit jaloerschheid alleen kwamen dergelijke insinuaties voort, en iedereen wist hoe 't daarmede dan verder ging. Die arme Frank, die zich - hij, Jo, wist er alles van! - opofferde voor zijn zieken oom; die natuurlijk veel liever bij zóó'n vrouwtje t'huis ware gebleven, kreeg straks nog den naam dat hij om andere redenen afwezig was!.... O, nu begreep hij de strekking van die opmerking op 't postkantoor nog beter!.... - Die goede, die beste Frank!.... Eva had eens moeten weten hoe de brave Jo zich opgewonden had: zij had' hem nog hartelijker de hand gedrukt en die geschud. - Frank in de Opera?.... neen, dat was onwaarheid, verbeelding.... men zou een ander gezien hebben, die op hem geleek. Frank was ziek, al wilde hij het voor haar niet weten; hij ging niet van zijn Oom af; dat had hij immers geschreven, en wat hij schreef was waar. Als hij maar eerlijk schreef hoe het met hem was.... dit zou hij wellicht om haar geen verdriet te doen, verzwijgen. Zij had hem altijd op het hart gedrukt dat hij zich niet te veel inspannen moest. Als het waar kon zijn, en hij wàs in de opera geweest, wat zou het haar een genoegen doen en hoe goed zou het voor hem
| |
| |
geweest zijn!.... Welk een verrassing!.... daar schreef hij nu dat hij voor een paar dagen thuis kwam!.... Amy, Amy, lees toch eens!.... Maar aan 't slot van den brief: lang kan ik niet weg: 't wordt er met Oom allesbehalve beter op. - Nu, voor een dag of wat dan, dan zie ik hem ten minste en ik weet hoe hij er uitziet. - Want, o Amy! ik was zoo ongerust.
't Waren geen snoepreisjes geweest die twee laatste uitstapjes. - Dit had zelfs nog langer geduurd dan het voorgaande, zei Eva toen ze weer bij elkaar waren, - en dàt had in hare schatting toch ook al eindeloos geduurd. - En dan dat je zoo gebonden bent, dat je bijna geen oogenblik tot je beschikking hebt!.... arme lieveling, wat moet je een eentonig leven hebben!.... Je begrijpt hoe boos ik me maakte toen ik nog wel hooren moest dat je ginds voor je pleizier waart, - dat je nota bene in de Opera waart geweest! - en dat terwijl ik weet hoe je je opoffert....
Het speet Eva dat zij het gezegd had: Frank werd natuurlijk boos. - Ongeduldig vroeg hij wie dát nu weer verteld had. De menschen wisten niet wat ze zouden babbelen: Oom liet hem wèl tijd voor de Opera! - En hij gaf terstond een gedétailleerde dagverdeeling van Oom ten beste: zóó laat stond hij op om zich terstond naar den divan te begeven; zóó laat ging hij weer naar bed; Lucien vooral had een zware taak. De doctor had geen hoop meer gegeven, maar lang kon 't nog duren, heel lang....
Een zucht ontsnapte Eva: - ja, ze begreep dat 't niet anders kon! - Met bezorgdheid zag ze Frank aan; ze wilde er niet te veel van spreken want het scheen hem te hinderen, maar hij zag nòg bleeker dan den vorigen keer. - Hoe weinig hadden ze in den laatsten tijd aan elkander gehad!.... Hoe gelukkig zou het toch zijn als Oom nog eens beter werd, en je hoefde in het geheel niet meer weg!
Gelukkig dat Amy met de kleine Lucy binnentrad. - | |
| |
Wat had Frank moeten antwoorden?.... die woorden brandden hem als op 't hart.
't Was een tafereeltje een oogenblik later, een schilder had zich niet kunnen weerhouden het even in schets te brengen als hij ware binnengetreden. Dat smaakvol ingerichte vertrek, die warmte van het liefelijk tehuis, die uit alles tegenstraalde, en daarbij dat groepje om de theetafel: Eva op den voorgrond met Frank tegenover haar, Amy met de aanvallige Lucy met een kleur van pret omdat ze ter eere van Papa op mocht blijven.... wat een meisje werd zij al!.... Amy en Eva waren er juist over bezig op wien zij het meest geleek: op Papa of op Mama. - Nu Papa t'huis was, was ze zoo druk met hem dat Amy haast jaloersch werd: - ja, als Papa maar uit is, dan heb je tante Amy wel noodig, ondeugd!.... Maar neen, ik neem 't je niets kwalijk, - en zij drukte twee zoenen op Lucy's wangen, die klonken als klokken. - Lucy spande zich in zoodat zij er van hijgde om de zakken van Papa's jas uit te pakken; eerst had zij zijn pauwenveeren sigarenkoker al naar boven gewerkt, toen met inspanning van alle krachten een paar brieven van Mama; nu dook haar handje weer tusschen de zijden voering, en met een kleur van pret haalde zij weer wat anders voor den dag. - Nog waren Eva en Amy 't er niet over eens of ze Franks oogen had of die van haar moeder, en ze bleven een oogenblik doof voor de juichtonen van het opgewekte kind, dat weer een anderen triomf naar boven gehaald had. Frank had opgezien. Eer hij het had kunnen verhoeden was Lucy met den nieuwen vond naar Tante Amy gesneld. Zij had dien nog niet aan Tante vertoond toen Frank reeds driftig opgestaan was en het kind het papier afnam. - Stoute meid, je zit ook overal aan! - Met die woorden had Frank het reeds weer uit Lucy's handjes, en het verdween in een oogwenk met den sigarenkoker
| |
| |
en de brieven in zijn zak. Maar toch niet zóó gauw, of Amy had een affiche van de Opera herkend. - Waarom had hij dat het kind zoo haastig afgenomen? - Waarom mochten zij dat niet zien? - Hoe kwam Frank aan een affiche van de Opera als hij er niet was geweest!.... Amy zag hem aan en wierp een bezorgden blik op Eva. - Als diè maar niets gemerkt had?.... Zij werkte rustig voort.
|
|