| |
| |
| |
Hoofdstuk XXXIII.
't Was of dan ook alle onheilen dat jongste kind moesten treffen! Pas waren de mazelen in de stad, of dat ongeluksvogeltje kreeg ze: de kleine Lucy had nooit iets van die rampen geweten, 't Had een harden strijd toen 't nog niet zoo ver was dat men wist wat de stumperd eigenlijk schortte; Eva bracht angstige dagen en nachten door; Frank, óók ongerust en tevens zijn vrouwtje aanziende met de vraag: waar moet dat heen?.... zij tobt zich nog dood! wist niet waar hij het zoeken zou, en had nog nooit zulk een ongezellig leven gehad. Hij had nooit tegenspoed gekend: hij bogon nu te vinden dat Eva de moederlijke plichten wat àl te streng opnam: wat was zij voor hem?.... Maar in het volgende oogenblik was hij weer één bewondering voor de trouwe moeder, die niet week van het ziekbed van haar kind.
't Spreekt wel van zelf dat het bij dit ééne slachtoffer der epidemie in Franks woning niet bleef: ook het oudste kind werd er door aangetast. Nu begon de tobberij weer van voren af aan; weer was men geïsoleerd en afgescheiden van de maatschappij; weer angst en zorg, want ook de oudste was een paar dagen nogal ziek; maar gelukkig! die
| |
| |
rolde er ten minste doorheen. Met de kleine Martha ging het nog altijd niet zoo goed. - Natuurlijk, zei Frank wrevelig, - die zal wel zoo lang blijven voortsukkelen tot er een nieuwe epidemie komt, om daar dan ook terstond weer een van de eerste slachtoffers van te zijn.
Intusschen scheen het of Eva wegkwijnde als sneeuw voor de zon. Het was of hare schoonheid er onder leed; een vermoeid trekje lag op haar gelaat, en 't kon er natuurlijk niet beter op worden terwijl zij maar altijd zat te tobben, en het werk van eene kinderjuffrouw deed. Frank was zóó onder den indruk van hetgeen zijn vrouwtje moest uitstaan, van de moedwilligheid zooals hij het noemde, waarmee zij haar gezondheid benadeelde en harer schoonheid onrecht aandeed, dat hij er al meer dan eens over had willen spreken, maar dan kon zij zoo angstig met dat vermoeide smalle gezichtje naar hem opzien, en hem verzekeren dat hij toch nooit moest denken dat hij de eerste niet was, maar dat zij niet anders kon, dat hij - weer zweeg. Welkom was het hem dat er eindelijk ten minste zooveel beterschap kwam dat hij ‘er weer eens uit kon’. Het doel van dien uitgang was natuurlijk zijn Oom.
Waarlijk, hij had' 't t'huis niet langer uitgehouden! Inderdaad en voor de zooveelste maal, 't was niet alles zonneschijn in 't leven.... maar komaan, na den regen brak immers de zon weer door! Het was of 't Eva genoegen deed dat hij van uitgaan sprak.... die gedachte hinderde hem. En toch - hij wist het immers - als er van genoegen doen sprake was, was 't alleen omdat Eva dacht dat dit uitgaan in deze omstandigheden hem misschien niet onwelkom kon zijn. Als hij naging hoe het jongste kind al haar zorgen en tijd in beslag nam, hoe zij eigenlijk altijd in angst en spanning verkeerde - in zijn vrees om die te zien zag hij ze wel eens dubbel - hoe zij tegelijk over hem tobde, dan moest hij wel eens vragen: onthief hij
| |
| |
haar niet van een deel van die zorgen door naar Oom te gaan? -
Oom had den brief, waarin Frank geschreven had dat 't nu t'huis wat beter was en hij spoedig zou komen, met belangstelling gelezen, en een paar dagen later het verhaal van de lijdensgeschiedenis van Frank zelven aangehoord. - Arme jongen! had hij uitgeroepen, - je kind aan 't sukkelen en je vrouw daardoor óók niet zooals anders.... natuurlijk! - Het is daarom dat ze hier in Frankrijk de leer huldigen dat de vrouwen niet te veel kinderen moeten krijgen, en op mijn woord van eer: ze hebben gelijk! - Ik ben óók weer degene niet die ik geweest ben.
De afleiding en de nieuwe omgeving hadden Frank een weinig opgebeurd. Oom had zijn komst weer goed gedaan: de gezellige jongen kon prachtig den tijd korten; och, als je ziek waart, 't ging den vrinden eindelijk vervelen; bezoeken kwamen er ook niet over-veel meer. - Ja, dat was toch aardig en hartelijk, zei Oom, - wie mij trouw opzoekt is je voormalige Hollandsche duifje. Vind je dàt niet lief?....
- Zoo?.... Greta bezocht Oom?.... Dan liep hij de kans haar te ontmoeten.... Och.... welnu wat ging hèm dat aan?.... Als hij geen lust had haar te zien, kon hij haar immers ontloopen?.... - 't Is heel lief, zei hij met een ironisch lachje, - u was ook altijd zulke goede vrienden met haar.
Eenige dagen later, toen hij onverwachts Ooms kamer binnentrad, vond hij haar daar. Zij begroette hem terstond even ongedwongen als dien middag op den boulevard, en zij betrok hem dadelijk in het gesprek, waarvan Oom het middelpunt was. Van Oom kwam zij weldra op andere onderwerpen: zij vertelde van alles waarvan Frank nu niets meer wist, omdat hij met die wereld niet meer in aanraking kwam; en zij babbelde daarbij zoo gezellig en aardig
| |
| |
dat Frank begrijpen kon hoe zij Oom werkelijk door die bezoeken welkome afleiding gaf. Oom vond dat hare schoonheid nòg haar toppunt niet had bereikt; in ontwikkeling was zij in het oog vallend vooruitgegaan; die losse en aangename manier om zich voor te doen moest ongetwijfeld de aandacht trekken van al wie haar ontmoetten. - Doordat Oom haar telkens als zij afscheid nam liet beloven dat zij heel spoedig terug zou komen, had het Frank allengs niets bijzonders meer toegeschenen dat zij daar zoo zat, ja, hij was er bijna als Oom aan gewoon geworden dat zij den tijd wat kwam korten. - Doordrongen als hij was van de groote genegenheid, die Frank voor zijn vrouwtje koesterde, had Oom in die ontmoetingen in het minst geen gevaar gezien; Frank zelf had' er mee gelachen als iemand op gevaar had' gedoeld - zij was immers niets meer voor hem? - en waren hare bezoeken hem niet onwelkom, ieder bezoek ware dit geweest, dat Oom zóó opbeurde. - Zonder eenige terughoudendheid wist zij met Oom en hem al hare geheimen op de meest ongedwongen wijze te behandelen en te bespreken; Oom en hij mochten die allen kennen: zij vertelde van hare conquêtes en noemde hare aanbidders bij namen: Oom was altijd een goed vriend van haar geweest, en hij - was nu immers getrouwd en een mari-modèle zooals zij van alle kanten had hooren bevestigen. - Met een tintje van ironie werd dat mari-modèle door haar uitgesproken: hij was nu zoo braaf en zoo verstandig geworden dat hij haar ongetwijfeld menigen goeden raad zou kunnen geven, beter misschien nog dan Oom, die zich nu wel oud noemde, maar toch nog de geposeerdheid van een getrouwd man niet bezat. Frank glimlachte bij die redeneeringen; maar het begon hem allengs te prikkelen dat zij zoo telkens op die geposeerdheid terugkwam, en hem voor het overige als buiten gevecht stelde. - Hoe meer hij haar zag, hoe meer hij vond dat Oom toch wèl gelijk had: hare zeldzame
| |
| |
schoonheid werd bekoorlijker met den dag. Die Franschen hadden 't toch zoo mis niet: als hij nu eens bedacht hoe Eva afgetakeld was!.... Wat was dat?.... Een vergelijking met Eva?!... Eéns had daar een beeld gestaan tusschen hem en zijn Eva, en hij had niet geweten hoe hij het ontvluchten zou.... Och kom, 't was niets anders dan de eentonigheid in welke zij wat afwisseling gebracht had, die hem zóó over die bezoeken had doen doordenken; hij zag nu ook niemand anders dan zijn zieken oom, en daardoor bleven zijn gedachten zóó op die bezoeken gericht. - Hij begreep 't niet dat er een spel met hem gedreven werd, dat zij met opzet zóó met hem omging, dat zij alleen om zijn ijverzucht op te wekken soms midden in een gesprek kon opstaan en zeggen dat iemand haar wachtte: - wie wachtte haar? - Eens, nadat zij te kennen gegeven had dat zij naar den Hippodrome ging, was hij haar daarheen gevolgd: - wie vergezelde haar daar? - In een toilet, dat haar verrukkelijk stond, had zij daar gezeten; zijn oog had gerust op dien schoonen hals en boezem, slechts door een fijn kanten weefsel bedekt; het was hem een wellust geweest en een kwelling tevens haar zóó te zien; met een vreemde naast zich, die zich gedurig over haar heenboog en ongetwijfeld de zoetste betuigingen haar toefluisterde. - In een hoekje, waarin hij zich verscholen had, had hij al hare bewegingen bespied: al haar liefste lonkjes en lachjes voor dien vreemde: diens gelaat had gestraald van verrukking en met zijn lippen had hij dien schoonen hals bijna aangeroerd, waarop hij zoo menigen kus had gedrukt. - Waarom had hij dit niet langer kunnen aanzien?.... Het was geweest of het denkvermogen hem had begeven, of al de hartstocht, dien hij voor goed ingesluimerd waande, op nieuw leven had gekregen: hij had een oogenblik slechts één begeerte gekend: háár herwinnen, weer gelijk die vreemde, in háár nabijheid
zijn, die lachjes en lonkjes opvangen, hoo- | |
| |
ren wat zij zei en haar toefluisteren wat die vreemde haar nu toefluisterde. - Hij was heengesneld zoo gauw hij het maar vermocht. Met geweld wilde hij zich aan die begoocheling ontrukken, met geweld zich dwingen de oogen voor die verlokking te sluiten. - Weg, ellendige, driewerf gevloekte begoocheling! - Hij vlood naar huis; dáár, in het salon dat Oom hem zoolang afgestaan had, lag de brief van Eva nog altijd op de tafel: Goddank! het was dus slechts voor een oogenblik geweest: nu had hij het middel immers gevonden dat die gedachten, waarvan hij gruwde, zou afleiden, en dat ze overvoeren zou in een andere, reinere sfeer. Hij zal Eva's brief gaan beantwoorden; hij zal zich naar huis, bij haar en zijn kinderen verplaatsen.... hij was ook zoo alleen, zoo verlaten en alleen!.... Het staat daar al op het papier dat Eva weldra met haar trouwe handen zal aanvatten, het staat er na een lang relaas van Ooms toestand, welks vermelding hem reeds eenige afleiding gaf. Het is als een noodkreet: die uiting van het dringendst verlangen naar haar en een andere, betere sfeer. - Ik heb Oom nu zoolang opgepast; laat iemand anders van de familie dit nu eens doen. Ik zal mijn verblijf dan ook zoolang niet meer rekken. Ik ben er de aangewezen persoon niet langer voor.
Het werd hem te eng en te stil in het salon, waar hij zoolang alleen was geweest. Hij had alle goede geesten wel willen aanroepen om hem te omringen, om hem in hunne hoede te nemen, om hem zacht en spoedig te voeren ver van hier. Hij keerde naar zijnen Oom in het ziekenvertrek terug. Deze lag daar nog altijd in zijn gewone houding; hij had het kunnen voorzien: Oom had immers vandaag weer een minder goeden dag?.... en hij dommelde weer in nadat hij de oogen even opgeslagen had. Lucien schudde het hoofd, on het was ook hier weer stil, stil als ginds, stil zooals Frank het nù juist het allerminst verdragen kon. - Wat
| |
| |
zou hij hier doen, nu Oom weer ingedommeld was? - Hij liep de kamer eens op en neer; hij werd nog ongeduriger, hij snakte naar verandering van omgeving en lucht. - Beheerschte die noodlottige neiging hem dan zóó, dat zij telkens weer zijn gedachten innam?.... Hij zou naar buiten gaan, hij zou door andere indrukken dien indruk trachten te vergeten; zijn kwelling werd maar erger in dit sombere vertrek. Hij zei Lucien dat hij den brief voor Mevrouw zelf naar de post zou brengen; Oom had hem nu toch niet noodig. Hij deed zijn pels aan, stak den brief in een zijner zakken, en hield de handen er eveneens in om de kou, terwijl de rechter den brief hield omklemd. - Het was een levendig winteravondtooneel op de straat: men liep er in bont gehuld naar de winkels te kijken, of zat er, of men de kou niet voelde, voor de cafés; er waren ook menschen die geen tijd schenen te hebben en met snelleren tred tusschen de wandelaars doorliepen, lieden die harder voortschreden omdat geen warme kleeding hen tegen de koude beschutte, rijtuigen van allerlei aard, drukte, gewoel, beweging. Mijmerend, met den brief nog altijd in de hand, liep Frank voort. Hij had zich geen bepaald doel gesteld: hij zou zijn brief wel in de eene of andere bus werpen: werktuigelijk schreed hij verder. Zijn hart klopte onstuimiger, een waarschuwende stem scheen hem toe te roepen: keer terug!.... Geen nood!.... hij had immers den talisman bij zich?.... hij omklemde den brief vaster, en het was als omzweefde de liefde van Eva hem. - Daar was een bus; hij wierp er den brief in: het was of hij nu vrijer aan die bekoring van Greta's schoonheid kon denken, alsof het verwijt, dat hij straks daarbij gehoord had, niet meer zoo luide sprak. Zijn schreden versnellend, had hij de rue Grammont bereikt; hij bespiedde het huis, vóór hetwelk hij eens afscheid van Greta genomen had.... of zij er zou zijn op het oogenblik?.... of hij iets van haar zou kunnen ontdekken?....
| |
| |
Hij zag licht: hier.... dààr; verschillende kleuren van licht al naar mate verschillend gekleurde gordijnen het doorlieten, licht achter in antieken stijl beschilderde glazen; hij zag schaduwen die zich bewogen, de voordeur.... wie van hen die af en toe binnengingen zou den drempel overschrijden om naar háár te gaan?.... Daar zag hij een jongmensch de woning verlaten: hij kwam hem op zijde en bespiedde hem: het was degene dien hij met haar in den Hippodrome had gezien! Een glimlach speelde om zijn mond: in zijn oogen gloeide nog het vuur van den hartstocht, terwijl hij in het rond zag met een blik die scheen te vragen: wie is zoo bevoorrecht als ik? - Het was voor Franks verhitte verbeelding alsof hij hem tartte: ongetwijfeld keerde hij terug van het zaligst tête à tête: hoe menigen avond had ook hij met haar doorgebracht in de Avenue de Clichy!.... Als hij zich eens bij dien concierge had aangemeld, als hij van dien eens op den gewonen brommigen toon: zooveelste étage.... links.... of rechts, hadde gehoord, als hij naar boven ware gegaan en zich als een ouden kennis had laten aandienen.... als hij eens tijding van Oom ware gaan brengen.... eenvoudig maar tijding van Oom!.... Franks hart klopte hoorbaar; zijn knieën beefden, de hand die hij reeds uitstrekte was klam - met al de begeerte die in hem was had' hij nu die woning willen binnentreden.... hij kon het denkbeeld niet verdragen dat een ander Greta betuigingen van genegenheid of liefde zou toefluisteren, dat een ander haar slanke leest zou omvatten, en zijn oogen spiegelen in de hare, zoo onvergelijkelijk schoon! Hij kon het denkbeeld niet verdragen dat zij, die eens de zijne was geweest, die hem als haar afgod aangebeden en geknield gelegen had aan zijne voeten, nu anderen toebehoorde, terwijl hij misschien maar één woord te spreken had om haar weer de zijne te doen worden. - Een oogenblik was hij alles vergeten: zijn
huwelijk, Eva.... Neen, neen: Eva niet!
| |
| |
Die naam bracht hem tot bezinning. - Hij stond daar nog altijd met den blik naar die woning gericht; wat moesten de voorbijgangers wel van hem denken?.... Dwaas die hij geweest was om zijn schreden hierheen te wenden, om plaats te laten aan zulke gedachten en overleggingen, die hem zijns ondanks zóó hadden meegevoerd, en nu hier deden staan als een schooljongen! Hij schaamde zich. Heftig en bitter deed hij zich allerlei verwijten: hoorde hij niet bij zijnen Oom, in dit late uur, want laat moest 't al zijn; en wat zou Oom, als hij wakker werd en naar hem vroeg, wel denken? Het was of de dag, die voorbijgegaan was, weken van hem af lag, als een ver verwijderde gewaarwording, die hij eens had gehad. Hij moest zich een oogenblik inspannen om te weten wat er met hem gebeurd was.... ja, hij wilde terugkeeren, zoodra mogelijk en langs een stilleren weg: alleen de eenzaamheid was hem welkom, en zou tot afleiding dienen aan zijn gloeiend en kloppend brein.
Frank had den strijd tusschen goed en kwaad nooit gekend. Er was slechts één stelregel, dien hij geëerd en gevolgd had: doe wat u lust, maar blijf fatsoenlijk mensch. In zijn vorig leven had hij nimmer iets onbetamelijks gezien; slechts eens had de gedachte aan de reinheid van Eva zijn pad donkerder afgeteekend, maar hij had gemeend wat achter hem lag te kunnen vergeten: och, hij had immers niet slechter geleefd dan een jongmensch van zijn stand en vermogen zoo dikwijls doet?.... Voor het eerst had hij nu een strijd gestreden: tot nog toe had hij overwonnen, maar - voort! - Voort.... nog één ontmoeting met den vijand, en, hij voelde het, hij was verloren!
Het was of Lucien hem vragend aanzag, en daarna op de pendule keek. Frank lette er niet op; hij gaf Lucien een wenk om zich te verwijderen, en zei toen tot Oom dat zijn besluit genomen was, en dat hij den volgenden dag naar huis terugkeerde, zijn verblijf had nu al zooveel langer
| |
| |
geduurd dan gewoonlijk, het was nu zoo'n haastig heen en weer vliegen niet geweest als waarop Oom volgens de belofte slechts aanspraak had: Oom zou hem niet euvel duiden dat hij nu eindelijk aan vrouw en kinderen denken ging.
Oom liet hem nauwelijks uitspreken. - Hoe jongen.... en je weet hoe ik mij nu juist vandaag voel!.... hoe ik de laatste dagen ben!.... en je hebt zelf erkend dat je vrouwtje nu toch gezelschap aan de kinderen heeft? - Doe mij nu dàt verdriet niet aan! - Oom werd zenuwachtig: hij bad, hij smeekte: - zou zelfs je lieve vrouw, als ze op 't oogenblik hier was, niet zeggen dat je nù niet van heengaan spreken moest?.... Weet ik dan raad als je nu weggaat?.... De moedelooze man trad als trooster op: zóó zal 't toch niet eeuwig duren: er zal wel beterschap komen: en dàn kun je gaan. 't Was zelfs of hij die beterschap al voelde als Frank hem maar zei dat hij nog een paar dagen bleef!.... - Jongen, een paar dagen.... nog een dag of drie.... en dan zullen wij zien. Ik zal trouw innemen, en alles doen wat de doctor zegt! - De vaak zoo wederspannige man was een kind geworden, in doodsangst bijna dat de jongen hem verlaten zou.
Frank aarzelde. Hij wilde niet blijven, hij kon niet blijven, en toch.... Oom vroeg 't zoo dringend, hij bad, hij smeekte.... een oogenblik was 't medelijden alleen aan 't woord, en Frank legde de onzaligste van alle beloften af: - nu ja Oom, een paar dagen dan.
Het scheen dat de angst en de inspanning Oom te veel aangegrepen hadden. Hij viel in een flauwte. Frank beschuldigde zich dat hij onvoorzichtig was geweest; hij schelde in allerijl om Lucien, en ze waren geruimen tijd bezig eer Oom de oogen weer opende. - Het was Frank niet onwelkom dat de hulp, welke hij oogenblikkelijk moest verleenen, al zijn gedachten bezighield. Het hoofd gloeide hem nog, en het kostte hem moeite wat hij te verrichten had met be- | |
| |
daardheid te doen; zijn hand zelfs had gebeefd toen hij zich van zijn pels en hoed had ontdaan, en hij stond vóór den zieke niet minder zenuwachtig dan Lucien, die te veel van zijn heer hield om bij zulk een catastrophe op zijn gemak te kunnen zijn.
Toen 't eindelijk zeer laat geworden was, en Oom met Lucien in zijne nabijheid kon overgelaten worden, zocht Frank rust. Hij begaf zich naar zijn kamer, en trachtte in den slaap alles te vergeten. - Die twee dagen nog - maar dan vertrok hij ook zéker; en den tijd dien hij nog hier was, bleef hij getrouw bij Oom op zijn post. Hij woelde en woelde op zijn zachte legerstede: nu wist hij wat strijd was: zijn ontevredenheid met zichzelf en zijn onrust stegen nog: hoe betreurde hij den gelukkigen kalmen tijd, waarin hij zijn oogen nooit voor die van Eva had behoeven neer te slaan; toen er geen overlegging in zijn hart was, die zij niet kennen mocht. Waarom had zij hem ook alleen gelaten?.... zij ging geheel in de kinderen op: zij was zoo verstandig geweest dat zij nooit bezwaren had gemaakt als hij Oom ging bezoeken, en zoo goedhartig dat ze altijd medelijden met Oom had gehad.... o, maar die verstandigheid en die goedhartigheid hadden de wijsheid bedrogen; het ware vrij wat beter geweest als zij zich tegen die reizen had' verzet! Mama had per slot van rekening óók schuld; hoe had zij altijd op die bezoeken aan Oom aangedrongen: Oom mocht hij niet verwaarloozen: hij had nu kinderen! - Weer de voorzichtigheid, die de wijsheid bedroog! - Hij bedacht niet hoe onrechtvaardig hij was; hij kòn dat gevoel van bitterheid niet van zich afzetten: van alle kanten droeg men schuld: hij waarlijk niet alleen! Kon hij het helpen dat de verveling hem de straat op gedreven had, en dat hij Greta daar weer aangetroffen had?.... of dat hij haar bij Oom had ontmoet?.... Zij had hem aangesproken om iets te hooren van zijnen Oom: hoe deelnemend had zij naar hem
| |
| |
gevraagd: welk een zachte uitdrukking van medelijden had in hare oogen geblonken, en hoe hartelijk en opwekkend kon zij bij Oom zitten praten!.... och, er was niemand zoo slecht of er school toch nog wat goeds in hem!.... Zij was den breeden weg opgegaan.... had ook hij niet een groot deel aan die schuld?... Wat Rein van Witsenburg hem eens gezegd had, kwam hem nu duidelijk voor den geest: Rein had toch wel gelijk!.... Als hij eens naar haar toeging, en hij bepaalde haar eens bij haar schuldig leven, en hij stelde haar eens in staat een nieuw en beter leven te beginnen?.... O, wie wist hoe gaarne zij dit wilde, maar wellicht niet kon! Als hij haar daarin hielp, dan had hij weer goed gemaakt wat hij misdreven had, juist iets in den geest van Rein... Hij was half ingedommeld, en kon niet meer overwegen dat waar bij Rein deze levensbeschouwingen voortkwamen uit de redeneeringen van een onbedorven hart, ze bij hem slechts voorwendsels waren, om het voor zichzelf te verhelen dat hij de gedachte niet kon verdragen dat Greta een ander zou toebehooren, een ander maar aanzien zelfs, nu zij de zijne niet meer was. Aanstonds in den droom zouden al die overleggingen zich weer oplossen in het straks reeds gekoesterde vurige verlangen, waarvan Greta, haar weerzien en spreken, haar zeggen dat haar goddelijk schoon op nieuw zijn zinnen had beneveld, het middelpunt was geweest.
Hij schrikte voor zich zelf toen hij eindelijk wakker werd. Hij dacht een oogenblik dat dit alles waarheid was.... Goddank! het was nog slechts een droom, en het stond nòg aan hem die nooit werkelijkheid te doen worden. Hij besloot spoedig op te staan en naar zijnen Oom te gaan zien. De twee toegezegde dagen waren weldra om, en dan.... naar Holland terug!
De zorgen voor den zieke namen dien dag zijn tijd onverpoosd in beslag. Oom scheen meer dan ooit op zijn hulp gesteld: hij moest hem ingeven, en recht leggen; Oom her- | |
| |
haalde telkens dat hij hem niet missen kon. Frank deed alles wat de zieke van hem begeerde, maar intusschen dwaalden zijn gedachten verre, en een blik op zijn Oom herinnerde hem dan weer plotseling dat hij zich naast dezen in de ziekenkamer bevond. - Eva had vóór hem gestaan als het beeld der volmaaktste vrouwelijke lieftalligheid en reinheid, en een stem had hem toegeroepen: - ga.... ga!.... keer terug naar Holland, naar uw huis!.... maar een lokkend ‘blijf!’ had zacht daarnevens geruischt, en die zoete wiegeling had hem zijns ondanks meegesleept, mijlen en mijlen ver van Holland en Eva af. Eindelijk had zij zijn zinnen geheel beneveld: in spijt van zijn voornemen om den vijand te ontvluchten, was hij voor elke andere gewaarwording als doof geworden, terwijl hij voelde dat die vijand meer en meer veld gewonnen had. - Greta.... terwijl hij daar bij zijnen Oom zat, ruischte het in de stilte, in het getik van de pendule, in het gegons uit de verte van de straat, in alles en alles: Greta. - Greta die eens de zijne was geweest, die hij weergezien had en wier heerlijk stemgeluid hij had gehoord. Greta, die hem betooverd had door die zachte oogen, waaruit het medelijden had gestraald, Greta die.... hij voelde het: tegen den woesten drang van den hartstocht, die hen nù verteerde, was zij niet bestand. - De uren schenen voorbij te snellen terwijl hij aan Greta dacht; er was geen afstand meer, geen tijd, geen ruimte, niets meer dat zijn verbeelding nog van haar scheidde. Zijn geest had vleugelen aangedaan en was alles ontvlucht: hij was bij háár. Hij moest het haar zeggen: hij kon de gedachte niet verdragen dat een ander zich spiegelde in die heerlijke oogen, dat een ander die leest hield omvat, dat een ander betuigingen van liefde van haar zou
hooren.... noen hij kòn dat niet!
Nog één ontmoeting met den vijand, en gij zijt verloren!.... Was die waarschuwende stem dan zóó gauw vergeten, was
| |
| |
die dan het zwijgen opgelegd, was zij gesmoord in duizend andere zoete klanken, aan welke Frank alleen het oor had geleend?.... Zijn besluit om Greta weer te zien, was genomen: hij had nu niet meer kunnen aflaten dit te doen: al had' het hem - ja wat ook? - gekost, hij hadde het gedaan. Wat gingen hem de gevolgen nog aan? Wat die stem van het geweten, die hem waarschuwde?.... Wat zelfs zijn liefde voor Eva, aan wie hij nu niet eens dacht? - Wat kon hem nog weerhouden?....
Snel was zijn tred toen hij den weg naar de rue Grammont insloeg. Toch bonsde zijn hart, en zijn hoofd gloeide: - hoe zou Greta hem ontvangen? - Geen ander zou daar immers staan tusschen haar en hem? - O, iedere minuut die hem nog van haar scheidde, was immers een eeuwigheid te lang!....
Het waren eeuwigheden, eeuwigheden nadat de concierge hem gezegd had waar hij zich aanmelden moest, nadat hij gescheld had en Greta's kamenier de deur opengemaakt, en zij was gaan vragen of er geen belet voor hem was bij ‘Madame d'Aubigny.’ Eeuwigheden, die zij hem nog liet wachten! - In het vertrekje, waar hij zich bevond, vervulde een papegaai in zijn groote koperen kooi alles met een oorverdoovend gelach en gefluit: hij hoorde het niet. Eindelijk! daar ging de deur open: nog maar enkele schreden, en hij was bij Greta! - De vogel scheen zijn waarschuwende stem met die welke in Franks binnenste zoo luide gesproken had, te willen paren: hij hield op met zijn schel geschreeuw, en uit zijn hoornigen mond klonk het ernstig bijna: ‘gare à vous!’ Frank hoorde het op 't oogenblik evenmin: later eerst kregen die woorden voor hem klank en leven en beteekenis; en hij zou ze niet meer vergeten, zijn leven lang. Zijn voet betrad het dikke mollige tapijt van een rijk gemeubileerd salon, hij legde de weinige schreden tot aan Greta's boudoir haastig af, hij struikelde bijna over de tallooze
| |
| |
voorwerpen waartegen zijn voet stootte.... daar zat Greta op een lagen divan, schijnbaar in lectuur verdiept, in een toilet dat die ongeëvenaard schoone gestalte meer dan recht deed wedervaren op de donkere beerenhuid, waarop zij rustte. Het zachte licht van de kleine porceleinen lamp aan de zoldering hulde haar in een schemerachtig waas: kaarsen op den achtergrond deden haar tint en donker haar wedijveren in glans, en een bedwelmende geur scheen van haar uit te gaan en zich te vermengen met de opwekkende warmte in het rond. - Sprakeloos stond Frank een wijle, terwijl zij hem met de groote sprekende oogen aanzag, en scheen uit te noodigen om plaats te nemen; toen deed hij een paar steppen op haar toe, en het bruiste als een lang weerhouden storm van zijne lippen: - Greta!.... neen, nooit heb ik je zoo liefgehad als nu!....
|
|