| |
| |
| |
Hoofdstuk XXXII.
Een ander beeld had gestaan tusschen Frank en Eva. Het was maar in den droom geweest, maar de herinnering aan dien droom was Frank bijgebleven en zelfs naar Holland gevolgd.... Toch was zijn Eva hem even lief als ooit! Zijn vreugde toen hij haar weergezien had, had hem dit duidelijk gezegd; bij zijn tehuiskomst was hij weer even gelukkig geweest als bij zijn eersten terugkeer; Eva's mondje had niet stilgestaan: baby had zich tot deugd geschikt, daarover was zij opgetogen geweest; en daarna had zij naar Oom gevraagd: hoe maakte hij het? wat zei hij wel?.... en hoe heb je zijn verjaardag doorgebracht?.... Frank had toen natuurlijk moeten vertellen. Het sprak van zelf dat hij zijn bezoek aan Frascati niet verzwegen had; iemand mocht er hem eens gezien hebben, hoe zou het dan schijnen of hij met opzet er niet van gesproken had!.... Maar hoe?.... 't Was of daar een trekje op Eva's gelaat kwam dat hij er nog nooit op had gezien.... 't was of zij geloofde, dacht Frank, of zij misschien al wist....? Waarom praatte zij over dat onderwerp heen?.... Och kom, verbeelding; 't was alleen om weer op kleine Lucy terug te komen, kleine Lucy, van wie hare gedachten waren vervuld.
| |
| |
Gelukkig dat vele bezigheden Frank wachtten. Hij stelde zich voor, als die hem de gewenschte afleiding hadden geschonken, als de kleine Lucy 's avonds, niet verbannen, maar volkomen naar haar genoegen geïnstalleerd in haar eigen kamer, daar zou slapen als een roos, dat dan bij het gezelligst samenzijn met Eva de laatste herinnering aan dat beeld hem zou ontvlieden, ja dat er geen plaats meer voor zou zijn.
Intusschen naderden de opening en de inwijding van het nieuwe Concertgebouw, de groote dag. Frank had er met Eva al dikwijls over gepraat hoe zij hem dien avond toch zeker vergezellen zou - de moederlijke zorgen hadden zoolang haar tijd in beslag genomen! - hoe zij dan vóóraan zou zitten op de mooiste plaats als de vrouw van den man in wiens brein dit plan het eerst was gerijpt, en hoe dan zeker het beste deel van zijn roem en zijn glorie het hare zou zijn. De werkzaamheden, die met dien grooten dag in verband stonden, werden met een bijzondere voorliefde door Frank verricht.
De avond der inwijding, door de halve stad met belangstelling tegemoet gezien, was nu eindelijk daar. De fraaie zaal had zich snel met belangstellenden gevuld, bewonderende blikken waren door die nieuwsgierigen, die nauwelijks op hunne plaatsen konden blijven in hun ijver om toch alles nauwkeurig te zien, in het rond geslagen; verrukkelijk was de aanblik dan ook: die schoone zaal zoo overvol, die prachtige toiletten, die deftige gerokte heeren, dat reusachtige orchest zich daar op den achtergrond verheffend, tot boven in den nok der zaal toe met kunstenaars en zangers bezet! - Straks zou het stokje van den Directeur heerlijke harmonieën aan die groote menigte ontlokken; nu nog drukte, gegons van stemmen, zenuwachtige spanning, ingenomenheid allerwegen met die grootsche onderneming, dat voortreffelijk werk! Eva kon hare gewaarwordingen niet onder woorden
| |
| |
brengen als Frank daar met zijn claque onder den arm tusschen die menschenmassa doordrong, en men overal eerbiedig plaats voor hem maakte, als zij voelde hoe zijn tegenwoordigheid nu eens hier vereischt werd, dan weder dáár, en zij hem volgde met de oogen, tot de eerste tonen van het orchest zich deden hooren, en hij zich aan hare zijde tot luisteren nederzette. Toen scheen er geen einde te komen aan al de fanfares en toejuichingen, toen het Bestuur met Frank aan het hoofd in de pauze werd aangesproken, en men het dank zegde voor het veelomvattende en belangrijke werk, dat het had ondernomen en voltooid. De kunst kwam hierop weder aan het woord, en den volke was luide verkondigd dat het Concertgebouw ingewijd was. Nog het souper wachtte Frank met de donateurs, de genoodigden, de artisten en belangstellenden; maar eerst moest hij zijn vrouwtje naar huis brengen; die taak liet hij aan niemand over.
Zijn kleine groom stelde hem een telegram ter hand, dat in zijn afwezigheid gekomen was. - Wat was dat?.... Zijn Oom ernstig ziek? - Frank was allesbehalve gerust. Oom was de oude niet geweest in spijt van zijn opwinding op zijn verjaardag; hij liep naar Eva, die terstond naar boven naar kleine Lucy was gegaan. - Oom weet dat ik nu moeielijk van huis kan, zei hij, - het is dus zeker iets ernstigs. - Ik zal morgen vroeg op reis dienen te gaan; wat treft dit nu ongelukkig!
Hij schreef in aller ijl een briefje dat hem voor het souper verontschuldigde, en deed Eva na een oogenblik verwonderd opzien bij de vraag - zou je mee kunnen gaan?
Bij het inzien van het telegram had hij terstond aan een ander telegram gedacht, óók van zijnen Oom, en nagenoeg van denzelfden inhoud. Zijn toen gevolgde reis, zijn ontmoeting met Greta op die reis, waren hem onmiddellijk voor den geest gekomen: een onbestemd gevoel drong zich aan hem op: het was als vreesde hij alleen te gaan: hij
| |
| |
had Eva wel willen toeroepen: ik zie op tegen die reis!
Eva's oogen waren op de kleine Lucy gericht, die daar sluimerde in hare wieg. - En die schat dáár?.... scheen zij te vragen; - kan ons kind mij dan missen?.... - Manlief, zei zij aarzelend en onbewust van hetgeen er in Frank omging, - nu in dit seizoen, met baby - .... is 't haast wel mogelijk?.... Maar toch, als je het graag wilt....
- Neen, zei Frank, - je hebt gelijk: dat kan nu niet. Och, misschien is Oom wel gauw beter, en dan kom ik dadelijk terug. - 't Was natuurlijk dat baby Eva's zorgen behoefde, maar toch.... 't was de vraag wie haar op 't oogenblik misschien meer noodig had.
't Was nacht en alles was stil; maar toch kon Frank nog niet slapen. In der haast had hij een en ander bijeengepakt, totdat Eva hem aangeraden had nog wat rust te nemen. Maar hij vond die niet. - Vroeger was hij zoo aan dat reizen en trekken gewoon; nu scheen het plotseling een berg die voor hem oprees, en het was of hij straks geen afscheid zou kunnen nemen van Eva en van zijn kind.
Den volgenden morgen was er voor nadenken geen tijd. Hij liet Eva met baby aan de zorgen van Mama en Amy over; in der haast had hij die zorgen nog geformuleerd, en Eva goed op 't hart gedrukt dat zij ze woord voor woord overbrengen moest. - Hij kwam te Parijs aan. Had het telegram overdreven, of niet?
Frank schrikte. Oom geleek een oude man: zijn haar, dat hij nu niet meer zoo zorgvuldig had opgemaakt, was van grijs wit geworden, zijn houding was gekromd, en die nog vóór weinige maanden zoo fiere gestalte scheen gebogen en geknakt. In zijn gemakkelijksten stoel vóór het ledikant in de slaapkamer hing hij meer dan hij zat, met een der beenen op een laag bankje uitgestrekt, en het was met zwachtels en windsels omwonden terwijl het Frank dadelijk opviel hoe monsterachtig dik het was. Een traan parelde in
| |
| |
die oogen die zoo ondeugend-geestig om zich heen hadden kunnen zien, en zijn stem was zwak, door de aandoening ongetwijfeld dat hij iemand van zijn maagschap zag. - Jongen, klonk het flauw, terwijl de trouwe Lucien het hoofd schudde, - 't gaat niet met je Oom. Dat been begint me parten te spelen.... en 't andere - hij zei 't bijna fluisterend aan Franks oor - 't gaat denzelfden weg op. - Jongen, wat is toch een mensch als hij ziek is....
Er was nu geen spoor meer van het ongeduld of de drift, die Oom als hij ongesteld was, kenmerken kon. Het kon niet nalaten een weinig geruststellenden indruk op Frank te maken. Te meer daar die gemoedsstemming in volmaakte harmonie was met dat lijdende uiterlijk, dat geknakte lichaam, waarvan de slooping niet verre scheen, dacht Frank. Bij de reeds gedrukte stemming, waarin hij op reis was gegaan, viel deze gedachte in vruchtbare aarde, en zwijgend staarde hij zijnen Oom aan.
- Jongen, ik heb je willen zien, ik heb je willen spreken, zei Oom. - Gisteren dacht ik dat het gedaan raakte, en daarom zond ik je dat telegram, maar van daag is 't zóó slim niet, en de doctor zegt dat 't nog lang duren kan. Hij praat zelfs van mij heelemaal op te knappen, maar daar geloof ik niet aan. Het glimlachje dat deze laatste woorden vergezelde, scheen Frank droeviger dan een traan. - Nu ik je maar weer eens gezien heb, ben ik tevreden; zul je nòg eens komen?.... Beloof je het me?.... Zul je me niet àl te lang alleen laten?.... Ik weet dat je vrouwtje rechten op je heeft; ik ben zoo egoïst niet om dat te vergeten.... ik zal je dus niet hier houden. Groeit je kind goed?.... Dat doet me pleizier!
Lucien vertelde dat zijn heer onder den invloed van verdoovende middelen was, die oorzaak waren dat hij al pratend half indommelde.
- Het was niets goed met Mijnheer, fluisterde Lucien, - | |
| |
de doctor had het hem verzekerd. Mijnheer had reikhalzend naar zijn Neef verlangd; hem, Lucien, was het een pak van 't hart dat Mijnheer gekomen was.
Frank had eerst besloten den toestand een paar dagen aan te zien, maar toen was Oom eensklaps verergerd. Onmiddellijk gevaar had de doctor nog niet gezien, maar Frank had nu niet aan naar huis gaan kunnen denken. Een brief, in der haast geschreven, had dit Eva gemeld.
Wat waren het nu sombere en eentonige dagen voor Frank! De zon trad al later en later uit den nevel te voorschijn, vroegtijdig ging zij er weer in onder; Parijs, nu door de stemming waarin Frank verkeerde, de oude goede stad niet meer; dat in zijn oog eindeloos lange wachten en uitzien wat 't met Oom geven zou; Oom zelf in zijn sombere buien, en in die omgeving van een zieke, die zeker niet opwekkend is! En ware Ooms stemming maar altijd geweest als bij Franks aankomst; maar hoe dikwijls maakte de ontevredenheid, het ongeduld het zóó, dat het bijna in zijn omgeving niet uit te houden was! - Eerst had Frank vol medelijden gevraagd: - arme Oom, hoe dikwijls zult ge nog ongeduldig kunnen zijn?.... Toen had hij wrevelig uitgeroepen: - dat houd ik niet. uit!.... en hij had reikhalzend naar huis verlangd.
Die buien werden erger: akelig kon Oom niet alleen zijn doctor en zijn kwaal, maar ook zich zelf vervloeken en verwenschen. - Wat was de wereld? kon hij vragen, - en welke kwaadaardige macht schiep er een duivelsch genoegen in hem daar zóó te laten liggen? - Hij had nooit gevraagd om in de wereld te komen; hij nam 't kwalijk dat die macht er hem nu zóó verblijven liet. Ha, als hij zich wreken kon!.... en dan een betere organisatie in het leven roepen van het wereldbestuur! - Hij tobde voort op dat punt: stellingen, die steek schenen te houden, werden door hem ontwikkeld: hij scheen er zich in te vermeien
| |
| |
bij de pijnen die hij leed; en als Frank betoogde dat de gedachte, van welke hij uitging, niet deugde en geen recht had van bestaan, liet hij zich niet overreden, maar hij zocht slechts in verwenschingen lucht. - Afschuw had zich toen somtijds van Frank meester gemaakt, en meer dan eens had hij gezegd dat hij dan wegging, als Oom zulke dingen deed. - Chut, had Oom dan gezegd, - 't is zóó niet gemeend, en hij had weer gesproken als bij Franks aankomst: wat was toch een mensch die ziek was, en hoe beklagenswaardig was hij nu! - Iederen morgen zag Frank den doctor aan: hoe lang kon deze toestand duren!.... Waarlijk, daar kon hij niet tegen, en hij was ten einde raad!
Eens, het was reeds tegen het vallen van den avond, had Frank zich om de verveling wat te verdrijven, naar buiten begeven. - Het baatte niet veel. De boulevards kwamen hem zelfs stil voor; het was of die sombere grauwe winterlucht er zwaar op neerhing; in die zich voortbewegende menschenmassa noch in die fraaie magazijnen schepte hij behagen. Neen, Parijs was Parijs niet meer!.... was er dan niets vreemds, niets buitengewoons dat ten minste voor eenige oogenblikken zijn gedachten afleidde? - Hij schreed langzaam voort; voor zijn verbeelding doemde onwillekeurig de tijd op toen hij daar nog met Greta liep. - Plotseling hoorde hij zich aangesproken, en zacht bij zijnen naam genoemd. Het was of zijne gedachten op eens gegedaante en leven kregen: daar aan zijne zijde ging.... Greta! Was het waarheid of begoocheling?.... met zachte stem vroeg zij hoe het met zijnen Oom ging; zij had wel telkens berichten ingewonnen, zei ze, maar de laatste dagen waren die zóó geweest dat zij zich wezenlijk ongerust had gemaakt. Al pratend, met haar kamenier een weinig achter haar, bleef zij aan zijne zijde; - hadden zij bij de belangstelling, die de toestand van Oom hun inboezemde, het pijnlijke, dat er in deze ontmoeting schuilen moest, ver- | |
| |
geten?.... Als ware hun omgang nooit verbroken geweest, scheen zij nog te weten met welken stap hij het liefst voortschreed, aan welken kant hij op straat iemand het liefst naast zich had - babbelend was zij naast hem voortgegaan tot in de rue Grammont, waar zij vóór een huis stilhield, en eer hij goed wist wat er gebeurde hem alleen liet staan met de mededeeling dat zij daar woonde, en een haastigen groet, waarmede zij verdween. - Als in een droom zag Frank naar het huis op: er was niets bijzonders aan te zien, en toch zou hij het uit duizende herkennen: de gedachte kwam bij hem op dat hij wel eens zou willen weten wie thans de plaats van van Zuijlenburgh bij haar innam.... wie de bevoorrechte was
onder al die aanbidders die naar hare gunsten dongen. - Hij zou wel eens willen weten op welke étage zij woonde, welke van al die vensters de hare waren. Zij was nog even schoon als altijd, maar toch was zij veranderd. Zij had al de allures gekregen der vrouwen zooals zij nu eene was.
Hij voelde nu meer dan ooit verlangen om naar Holland terug te keeren. Hij snakte naar Eva, en naar hare reine omgeving. Voort moest hij, nu hij dat beeld, welks herinnering thans plotseling weer bij hem opgedoemd was, zóó, van aangezicht tot aangezicht vóór zich had gezien.
Bij Oom vond hij een brief van Eva. - Oom was verlangend dat hij dien openen zou: licht kon hij er iets uit hooren dat hem wat afleiding gaf; als Eva maar niet te veel op Franks terugkomst aandrong, want hij kon den jongen nog onmogelijk missen. - Frank las. Eerst allerlei betuigingen van medelijden met Oom, toen nog veel meer van Eva's innige gehechtheid aan haar ‘mannetje’, een relaas van allerlei heldenfeiten van de kleine Lucy. Papa en Mama, en ook haar eigen Papa, en allen in één woord, ze waren wèl en vol deelneming in den toestand van Oom, dien hij nu niet verlaten moest als 't zóó met hem was ge- | |
| |
steld. Zij hunkerde naar zijn terugkomst en zag van dag tot dag naar hem uit; maar ze mocht er niet op aandringen hoe gaarne ze 't ook had' gedaan, en zóó egoïstisch zijn tegenover Oom.
Met opzet had Frank het slot van den brief niet hardop voorgelezen. Hij was immers stellig van plan nu naar huis te gaan, en hij begreep wel dat Oom dadelijk uit de laatste zinsneden aanleiding zou nemen om op een langer verblijf aan te dringen.
Moeite had het gekost, moeite Oom te kalmeeren door de belofte dat hij gauw terug zou komen, moeite afscheid te nemen. - Maar Frank had dit alles toch gedaan, en nu was hij t'huis. - Vrouwtjelief - honderd pond nadruk had gelegen op dat ‘lief’ - je weet niet hoe ik naar je verlangde. Ik heb veel voor Oom over, maar zóólang zonder je.... Ze hadden nu van alles aan elkander te vertellen; Frank kon 't nauwelijks velen dat Eva zich nu en dan over de wieg boog: - geef het kind aan de bonne: je mag nu wel eens heel alleen naar mij luisteren!.... Oho, manlief, denk je dan dat ik niet kan luisteren en naar baby kijken tegelijk?.... Ik ben één gehoor!’
Eva had diep medelijden met Oom. - De doctor had gezegd dat deze crisis wel voorbij zou gaan, doch hij had er een hoofdschuddend ‘maar dan’ op laten volgen. - Ja: maar over dat ‘dan’ wilden ze nu maar niet verder nadenken: ze waren veel te blij dat ze elkander terug hadden. - Oom, wien men deze uitspraak des doctors natuurlijk nooit meegedeeld had, was volgens de berichten nu weer iets beter: hij had zelfs al eens door het Bois de Boulogne getoerd met Lucien bij zich, en hij kon weer eenige schreden doen en zich t'huis bezighouden, al was het dan ook nog 't oude niet. Frank had beloofd dat hij spoedig terug zou komen, en Oom had geschreven dat hij zich hiermee troostte,
| |
| |
overtuigd dat de jongen zijn belofte nakomen zou. - Na een paar weken echter kwamen er brieven, die meldden dat Oom weer zenuwachtiger was, de goedhartige Eva vond zelve dat Frank weer eens moest gaan kijken; en zóó stond hij, eer Oom 't nog verwacht had, weer vóór hem, en verblijdde hem uitermate. - Zoo'n snoepreisje, zei Frank met opzet om Oom niet aan een lang verblijf te doen gelooven, - 't was alleen om Oom te toonen dat hij zijn belofte hield, doch lang kon hij niet van Eva en baby weg. - Maar hij was bereid dit door andere snoepreisjes te laten volgen, zoolang Oom nog niet heelemaal beter was.
Oom was 't bovendien nog niet vergeten dat Frank gezegd had dat zoo'n uitstapje, nu baby toch zooveel van Eva's tijd in beslag nam, ook veel beter schikte. - O, natuurlijk, 't was mooi van Eva dat ze de zorgen voor baby niet aan anderen overliet, maar daarom juist: 't sprak zoo van zelf.... Oom bedoelde alleen dat de jongen nu wel eens een keer meer bij hem kon komen, omdat hij toch altijd zoo blij was als hij hem zag. Als Frank uit was, was Eva nu ook niet meer zoo alleen.
Oom was langzamerhand zoo aan die korte bezoeken van zijnen neef gewoon geraakt, zij waren hem zulk een aangename afleiding geworden, dat hij eens een heelen avond in de war was toen Frank hem vertelde, - o, 't was nog in 't verre verschiet, maar hij moest 't toch meedeelen - dat baby na eenigen tijd.... een broertje krijgen zou. - O wee, dan zou de jongen zijn bezoeken voor eenigen tijd staken! - Maar een broertje.... denk eens, Oom, - een stamhouder, zooals ge zelf het eerst zeggen zult!.... Maar 't is nog ver, ver in 't verschiet.
Er bleef Oom niets anders over dan zich te troosten en zoo gauw hij dat kon - want altijd ging dit met zijn gezondheid nog niet - een brief aan Lucy te schrijven om haar al vast te feliciteeren. - Ja, dan zou hij dien stam- | |
| |
houder Parijs toch laten zien.... als hij maar eerst beter was.... Dat was altijd een lievelingsdenkbeeld van hem geweest, en toen 't een meisje was, was 't hem ook daarom tegengevallen. - Maar nu.... jongen, jongen.... als je in eenigen tijd niet geregeld komen kunt, zal ik er me om dien stamhouder in schikken, maar ik zal je missen, want je bent de gezelligheid in persoon, in spijt van je huwelijk!
Met welk een deftigheid vouwde Mevrouw van Arichem den brief van Oom weder dicht! - Ja, een stamhouder: Mevrouw vermeide er zich al in hoe de heele familie zich daarin zou verblijden, en hoe trotsch zij zou zijn. Zij vertelde er aan alle intieme vrienden en kennissen van, en sprak er ook over met haar echtgenoot, met dezen echter onder de opschortende voorwaarde dat hij heel stil zou zijn en zich met niets bemoeien. O hoe gelukkig was zij!.... Zij bezegelde haar geluk met een kus op het lieve mondje van Eva, wier gezicht bovendien duidelijk verried dat het een jongen was. - O neen, maar zóó duidelijk had zij het met al haar ondervinding nog nooit gezien!
Weer was 't stil bij Frank aan huis, weer zwaaide Mevrouw van Arichem er den schepter, weer werden estafettes gestuurd heen en weer, en zat Mijnheer van Arichem alleen in zijn kamer, en Mijnheer Reijnbergh in zijn kantoor met zijn zaken en de gewichtige aanstaande gebeurtenis vervuld. - Goddank! eindelijk weer een estafette, de groote, de gewichtige, maar.... als koud water had het het vuur aller verwachtingen gedoofd: het was wéér een meisje! - Een meisje....? en Mevrouw van Arichem had zoo duidelijk het tegendeel voorspeld; niemand had aan een jongen getwijfeld; Eva zei wel dat een meisje óók welkom was, maar Frank had uitgeroepen: hoe jammer! - Mevrouw van Arichem deed al haar best om de algemeene teleurstelling voor Eva te verbergen: zij, die zelve troost noodig had, was ongerust geworden toen zij niettemin tranen in Eva's oogen had ge- | |
| |
zien, en zij had bevolen: - chut.... geen émoties! Zij had de dagorder uitgevaardigd dat voortaan niemand meer over de teleurgestelde hoop mocht spreken; 't was over het geheel of alles dezen keer niet zoo meeliep: de lieve Eva kwam er niet zoo gauw bovenop en het kind.... zij had 't dadelijk opgemerkt: 't was 't eerste niet, 't keek zoo zwak uit de oogjes; ja, zooals 't eerste ook geweest was, zóó zag men ze niet veel: een wolk van een kind: 't had zes weken oud geschenen bij de geboorte: als Mevrouw van Arichem dáárover begon was zij niet uitgepraat, in geen half uur!
En 't kleine schepseltje bleef voortdurende zorgen behoeven! Ook nog toen Mevrouw van Arichem weder naar hare huisgoden teruggekeerd was, kon Eva 's nachts in de diepste stilte de ademhaling van hare jongste lievelinge bespieden, en dan kon het haar soms te benauwd worden als zij vreesde, vreesde.... wat zij niet uitspreken dorst.
Het was wel eens, als 't mogelijk geweest ware, of Eva nog meer van dat kind hield. De komst er van had teleurstelling gebaard; het ‘hoe jammer’ van Frank had haar nog altijd in de ooren geklonken, al had hij alles gedaan om het haar te doen vergeten; het kind had zorgen en angst gegeven en hun gelukkigen kalmen hemel beneveld. Maar daarom juist voelde Eva er altijd wat bijzonders voor. Het bloedje kon het toch niet helpen! Het scheen soms zoo droevig uit die zwakke oogjes te zien.... stil, aan die gedachte wilde Eva vooral geen gedaante geven: het was of Frank noch Mama er zooveel mee ophadden als met de kleine Lucy. Zij trachtte zooveel mogelijk bij het zwakke schepseltje in de kinderkamer te zijn: haar hart was er eigenlijk altijd, en dan deed het haar weer leed dat Frank haar te vergeefs in de huiskamer zou zoeken. Zij kòn het bloedje toch niet aan vreemde zorg overlaten, want het was soms of haar gezegd werd dat zij het.... verliezen zou. En dan ging zij weer naar beneden, en zij keek angstig naar Franks ge- | |
| |
zicht om te weten of zij hem ook te veel alleen gelaten had. Het was al eens gebeurd dat zij de huiskamer ledig had gevonden, en dat Frank weer naar zijn eigen kamer of de deur reeds weer uitgegaan was. Zij had hem dan gevraagd: - manlief, ik verwaarloos jou toch niet?.... Ik ben toch niet te veel bij zus?.... En hij had geantwoord: Zeker niet, lief best vrouwtje!.... Had hij zich misschien zonder het te willen een ongeduldig woord laten ontvallen?.... hij hoopte 't maar niet: Eva dwong bewondering af en eerbied voor zulk een plichtsbetrachting. Hij zou oppassen dat zij in het vervolg niets op zijn gezicht zelfs las als hij wel eens heel in stilte dacht: zóó is 't toch niet pleizierig, en 't oude vroolijke leven is 't niet meer.
Ja.... als hij alles goed naging, had hij zich toch wel eens een enkelen keer op iets prikkelbaars betrapt. Toen zus ziek was geweest, en hij bijna geheele dagen Eva's bijzijn had gemist, had hij wel gewild dat er maar weer een Concertgebouw ware geweest dat hem op nieuw beziggehouden had, en hij begon de gewoonte om Oom te bezoeken allengs als een oase te beschouwen in die eentonige woestenij. Maar toch kon Eva haar plicht immers niet verwaarloozen!.... Hij had het haar zoo dikwijls gezegd dat het hem genoegen deed dat zij niet was als die vrouwen die maar uitgingen en de zorg voor hare kinderen aan anderen overlieten; en dan: hij moest verstandig zijn en begrijpen dat het in 't leven niet altijd zonneschijn kon zijn. Maar wat hem hinderde, en dat was een nieuwe ongerustheid die zich wel eens van hem meester kon maken: Eva zag er vreeselijk bleek en afgemat uit: als dat tobben haar maar geen kwaad deed!.... Hij kon zijn oogen soms niet van haar afwenden. Welk een verschil tusschen voorheen en nu!
|
|