| |
| |
| |
Hoofdstuk XXVIII.
Die geschiedenis met Otto van Witsenberg had Frank heelemaal uit zijn doen gerukt. - ‘Deed’ hij dan zooveel in den gewonen zin van het woord?.... Mijnheer Reijnbergh betreurde het dat hij geen vaste betrekking had, maar Eva zei altijd dat Papa daar niet over tobben moest, want dat ledigheid iets was dat Frank niet kende. Het boezemde hem belang in, elken dag weer op nieuw, op de hoogte te blijven van alles wat er in de beschaafde wereld voorviel; aan het bevorderen dier beschaving nam hij op allerlei gebied en in zijn kring een niet gering aandeel. De gelegenheid hiertoe was hem geschonken geweest, meer dan eens: het goede, dat hij in het buitenland gezien had, had hij zijn vaderland vaak ten nutte doen komen. Hij had er zich gezien, en een naam mee gemaakt; de gevolgen waren niet uitgebleven: in allerlei vereenigingen was hij gekozen, en vergaderingen, het onmiddellijk gevolg op hare beurt hiervan, namen een goed deel van zijn tijd in beslag. En als ze 's avonds in de serre zaten was er mede altijd wat te doen: een enkel woord tot aanbeveling, dat Frank schreef ten behoeve van een concert of een buitenlandschen solist die nog niet veel bekend was, en over wien de krant toch wat
| |
| |
wilde zeggen, - onderhandelingen soms, omdat onze tooneeldirectiën niet altijd even vloeiend Fransch schrijven, over den aankoop van een nieuw stuk uit Parijs. - Waarlijk, kon Eva denken, - hij komt eigenlijk tijd te kort! Hij deed nu ook wel eens wat anders dan zijn vrouwtje maar aankijken gelijk in de eerste dagen na hun installatie in hun nieuwe woning: hij sprak ook eens ‘een wijs woord mee’, kon Eva plagen, als hij wel zoo goed was voet bij stuk te houden en naar haar opinie te informeeren.
Het was nu alles tot het oude teruggekeerd, en in hun gezellige woning vlogen de dagen kalm en rustig voort. Dat Frank toch nog niet moe geworden was zijn vrouwtje aan te zien en te bewonderen, had Papa Reijnbergh kunnen constateeren; zijn ingenomenheid met dat jonge huishoudentje was met den dag gestegen, en de vrees die hij wel eens gekoesterd had, dat Frank zich niet in het huiselijk leven zou weten te schikken, was nu geheel verdwenen. Ze waren bijna altijd t'huis geweest de eerste dagen na hun terugkeer van de reis, maar - 't sprak wel van zelf - dat was niet vol te houden geweest. Als ze op straat liepen - of Frank 't ook gauw opgemerkt had! - als ze in een salon of bij goede vrienden kwamen, hoe kon dan Frank die bewondering streelen die zijn vrouwtje allerwegen gaande maakte! Men verdrong zich om haar aan te spreken: dan plaagde Frank haar, en zei dat men bijna nog meer werk van de jonge Mevrouw van Arichem maakte dan vroeger van de erfdochter van het huis Reijnbergh. Zijn vrouwtje zoo gevierd te zien.... o, hij was op dat punt óók al verwend! - Met haar in hun gezellig nestje teruggekeerd, kon hij haar in de van verrukking stralende oogen zien, en de opgang dien zij gemaakt had, was een niet onaanzienlijk onderdeel van zijn geluk.
De brieven aan Oom waren er dikwerf vol van. Nadat Frank na zoo'n partij verteld had hoe allen haar aangespro- | |
| |
ken hadden, kon hij schrijven welke japon zij aangehad had, dat zij een nieuwe manier had om heur haar op te maken, die haar zoo goed stond.... de jongen is waarachtig een mari-modèle! riep Oom dan uit, - ik dacht vroeger wel eens dat er ander bloed in zat. - Nu ja, na een langen, zeer langen tijd had Oom opgemerkt dat 't was alsof dat vrouwtje een weinig - o zoo luttel natuurlijk! - op den achtergrond geraakt was als hij 't dan zóó eens noemen mocht, toen er andere belangen te berde kwamen: die van het oude deftige muziek-college: ‘numquam requiescat Musa’. Oom stelde ook daarin levendig belang. Immers, sapristi!.... daar had de jongen in het achterlijke Holland een idee geopperd: hij had in de plaats zijner inwoning een nieuw Concertgebouw willen stichten! Sapristi nog eens! in die conservatieve stad, met die conservatieve partij, die jarenlang met haar over-overgrootvaders en over-overgrootmoeders in dat onbeholpen gebouwtje ouderwetsche muziek had aangehoord, dat zei wat! - De jongen had alles geschreven, tot den korten inhoud van zijn speech toe, waarmee hij het initiatief genomen had.
Oom had hardop in zijn eentje gelachen. Die nieuwigheid van den jongen had bijna van een republikeinschen geest getuigd; Oom had zich kunnen voorstellen hoe die deftige bestuurders elkander hadden aangezien, hoe zij daarop hunne verbaasde blikken naar den spreker hadden gewend, en een hoorbare stilte was ontstaan. - Die jongen zou er wel leven in brengen! - Oom had zijn verbeelding laten werken, en zich reeds een concertgebouw geschapen. De vestibule.... zóó, dat men er behoorlijk contrôle kon uitoefenen; de vestiaires.... de solistenkamer.... neen, solistenkamers, waar al wat aisance en comfort eischte, gevonden werd. En dan de groote zaal!.... Oom verkneuterde zich in de gedachte dat Frank de vroegere ‘groote’ zaal veel te klein genoemd zou hebben! Een groote zaal, twee- driemaal zoo groot als de
| |
| |
tegenwoordige!.... met een orchest voor vijfhonderd executanten, of zes.... zóó.... hoog opgebouwd tot in den nok.... electrische verlichting verder - geen hitte meer van gas - ventilatie en verwarming één, door een stoommachine of gasmotoren geproduceerd, dan.... Oom wist niet wat al meer! Ruime, gemakkelijke trappen van ijzer of steen, tegen brandgevaar, met toepasselijke attributen, om van de attributen en decoraties in de zaal niet eens te reppen. - Och, wat de jongen aangepakt had, had hij altijd even goed gedaan! -
Oom had er kolossaal veel pleizier in gehad. In een volgenden brief had hij gelezen hoe de jongen zijn vrouwtje er mee ingenomen was.... Geen wonder! Als ze maar wist dat 't uitvoeren van dat plan haar man enorm veel tijd zou kosten!.... Daarvoor had Oom haar gewaarschuwd. Ze zou met dat concertgebouw opstaan en naar bed gaan, en dàt was niet alles!
De bestuurders hadden lang en ernstig te zamen geraadpleegd. Wat den doorslag eindelijk gegeven had, 't waren de woorden die Frank in een volgende vergadering Eva eigenlijk nagezegd had: - 't geldt hier de eer, Mijneheeren en den roem van onze stad. - Eva had om dien roem en die eer eigenlijk niet zooveel gegeven: wat zij bedoeld had waren de roem en de eer van haren Frank.
Maar, om tot dien roem en die eer te geraken, was in de eerste plaats noodig.... geld. Er werd een prospectus van het nieuwe plan opgemaakt, lijsten ter inschrijving onder het publiek rondgezonden, en op eene daarvan teekende de heer Reijnbergh bovenaan. Toen volgden Mijnheer van Arichem en Frank. Maar de eerste was - dit dient er bijgevoegd - geschrikt toen hij het bedrag las, waarvoor de heer Reijnbergh zich verbond, en hij bleef er iets onder. - Het plan had intusschen gaandeweg zulke uitbreidingen aangenomen, en scheen zoo veelomvattend en grootsch, dat men na een
| |
| |
der vergaderingen bijna zwijgend uiteenging, nadat de president gezegd had dat het wereldberoemd zou wezen, als het tot de uitvoering kwam.
Het Bestuur werd nu belangrijk uitgebreid, en in verschillende commissies en sub-commissies verdeeld. Een der commissies had tot taak hare leden naar alle oorden der beschaafde wereld te zenden, om met de grootste zorg in oogenschouw te nemen al wat er elders bestond onder de rubriek: Concertgebouw. - Frank werd in deze commissie gekozen: de plaats, die hem voor onderzoek was aangewezen, was.... Parijs.
Daar zat onze held, de ziel van de grootsche onderneming, allesbehalve over deze ordening van zaken gesticht. - Als hij dàt voorzien had, hij had zich in deze commissie niet laten kiezen: - Mijnheer de Voorzitter, in Parijs heeft men het concertgebouw van het Trocadero, en de salie Herz, zooals ieder weet; veroorloof mij u op te merken dat het niet noodig is dat iemand met dat doel naar Parijs gaat. Die zijn algemeen genoeg bekend. - De Voorzitter echter verzocht den heer van Arichem hem op zijne beurt te veroorloven dat hij die overwegingen niet in consideratie kon nemen, aangezien er in principe vastgesteld was dat alles wat concertgebouw mocht heeten niet alleen, maar ook wat als zoodanig dienst deed in de beschaafde wereld, een voorwerp van onderzoek zou zijn.
Onze held begon te begrijpen dat hij van dien tocht niet àf zou kunnen. Hij zag tegen een reis naar Parijs op; met Eva was daar nog niets van gekomen, en nu zonder haar met een mede-afgevaardigde daarheen gaan.... hij wilde bedanken voor die commissie, als bestuurder zelfs, indien 't eerste 't laatste meebracht; dat concertgebouw zou er zonder hem toch wel komen. Neen, hij kòn niet uit de stad gaan - om van Parijs nog niet eens te spreken - nu niet: Eva en hij wisten wel waarom. Eva vlijde haar kopje, toen
| |
| |
hij t'huis gekomen was, tegen zijn schouder: - lieve man, maar ik ben immers heel wèl, en zóó lang blijf je toch niet weg.... Ik vind het zoo aardig dat je zoo onmisbaar bent!.... Weet je wat ik doen zal?.... Ik zal Amy zoolang bij mij vragen: dan ben ik niet alleen, want dat vind je niet pleizierig, en voor Amy is 't meteen goed omdat zij toch nog niet heelemaal de oude is. Vind je dat niet een goed idee?.... En dan.... je krijgt elken dag een brief; neen, twee.... drie brieven, hoor beste man! als je dat pleizier doet....
Eva drong nòg nader aan: - 't treft uitstekend! Dan kun je meteen Oom bezoeken; je weet hoe Mama er nog altijd over tobt dat je hem zoo nonchaleert, zooals zij zegt. Wat zou hij dàt aardig vinden - hier daalde Eva's stem en haar blosje steeg - als je hem zelf het groote nieuws kwaamt brengen!
De respectieve ouders waren het ook met Eva eens. Mijnheer Reijnbergh kon zich niet begrijpen dat men er eenigszins gewicht aan hechtte even voor zaken naar Parijs te vliegen; Mevrouw van Arichem vond niets interessanter en aardiger dan Eva eens een dag of acht geheel aan hare zorgen te zien toevertrouwd en het beheer over haar doen en laten te hebben; voor Amy was 't een opflikkering dat ze bij Eva zou gaan logeeren. Mevrouw van Arichem eindelijk maakte aan alle tegenspraak een einde door te zeggen dat 't zou zijn alsof zij niet acht dagen op Eva passen kon!
Dat was een vreugde voor Oom toen hij dien brief in handen kreeg! - Wat?.... komt de jongen dan toch waarachtig te Parijs? hij moest er zijn prince-nez nog eens bij gebruiken: het was of zijn oogen in den laatsten tijd minder scherp zagen, maar daar wilde hij op het oogenblik niet om denken, al werd hij er aan herinnerd. - De jongen te Parijs, en met zoo'n gewichtig doel!.... nu, dat heb ik al meer
| |
| |
gezegd, ze zullen in Holland zeker een goed concertgebouw krijgen als hij er zich mee bemoeit!.... Oom dacht al na: hij haalde zich al de muziek-directeuren die hij kende voor den geest; hij zou bij dezen alvast eens informaties gaan nemen, opdat hij voor zijn neef beslagen ten ijs kwame, en ze niet zoo heel lang behoefden te zoeken en te confereeren, opdat hij ook wat aan den jongen hadde. - Maar las hij goed?.... bracht hij nog iemand mee, een medecommissaris?.... all right! dan zou die medecommissaris óók zijn gast zijn.... Dat sprak van zelf! - Lucien - in ongelooflijk korten tijd had Oom zes brieven geschreven aan de beroemdste muziekdirecteuren met een uiteenzetting van het bewuste plan, en met verzoek om raad en voorlichting - Lucien, breng die brieven naar de post!
Toen zette Oom zich neder om na te denken. Starende in de knappende en flikkerende vlammen, met den brief nog in de hand, overwoog hij wat de jongen wel zeggen zou als hij hoorde hoe 't zijn mooie onschuld van weleer gegaan was. - Zoodra hij maar van Lucien gehoord had dat zij met van Zuijlenburgh naar Weenen vertrokken was - nòg kon hij niet aan dien van Zuijlenburgh zonder wrevel denken! - had hij zijn informaties genomen, en hij had gehoord hoe zij ook dáár - had 't anders gekund? - veel opgang gemaakt had. Van Zuijlenburgh had haar echter zeer nonchalant behandeld. - O, dat mooie maar domme kopje! had Oom toen uitgeroepen, - als ze maar eerst bij mij naar dien van Zuijlenburgh geïnformeerd had: ze wist toch dat ik hem kende! Van Zuijlenburgh was zoo'n schat niet waard.... Ha, maar dát deed hem toch pleizier dat hij van Zuijlenburgh zoo schitterend had kunnen toonen dat hij een mooie vrouw wist te respecteeren! Het was in de Folies Bergères geweest: wat had hij daar gezien?.... Het had een heele opschudding gegeven: allen hadden zich verdrongen in den promenoir, waar een jongmensch in opgewonden toestand, kennelijk
| |
| |
onder den invloed van een goed diner, twist had gekregen met de dame die hij bij zich had. Hij was naderbij gekomen: hij had zich geërgerd aan de woorden die men zich niet ontzag een vrouw op een publieke plaats in het aangezicht te slingeren, en in die van drift flonkerende oogen had Oom niet meer of minder dan die van zijn voormalige schoone nicht herkend! Met een blik, die van Zuijlenburgh vernietigen moest, was hij op haar toegetreden, hij had eenige woorden gesproken die van Zuijlenburgh als een beleediging had mogen opnemen - hem een zorg! en hij had haar hoffelijk zijn arm geboden en uit het gedrang geleid. Tranen van woede hadden in hare schoone oogen gepareld, en onder het publiek was een goedkeurend gemompel opgegaan terwijl hij zich zoo schielijk mogelijk met haar had verwijderd. Als een schooljongen was van Zuijlenberg daar blijven staan terwijl men hèm toegejuicht had, en van Zuijlenburgh had een goed heenkomen moeten zoeken.... Ha, als dàt geen lesje was geweest dat hij dien graaf had gegeven, dan heette hij geen van Arichem meer!.... En wat zou de jongen nu wel zeggen als hij dàt hoorde? -
Van dat oogenblik af waren Oom en Greta weer goede vrienden geworden. Zij had hem verteld dat zij al vóór eenige weken met van Zuijlenburgh naar Parijs teruggekeerd was, dat zij nu in de rue Grammont woonde, dat zij van Zuijlenburgh echter haatte en eigenlijk altijd veracht had, en Oom had haar om die reden het verdriet vergeven dat zij hem aangedaan had. - Wat moest ik doen? had zij gevraagd, - de graaf stelde mij een vertrek naar Weenen voor, en op dat oogenblik wilde ik, hoe dan ook, Parijs verlaten. Oom had zeer bescheiden gevraagd of hij haar ook op eenigerlei wijze van dienst kon zijn; nu zij met van Zuijlenburgh gebroken had, was hij geheel ter harer beschikking. Ja, Oom vond 't zelfs raadzaam en goed dat hij haar vergezelde, dat zij niet alleen werd gezien; van Zuijlenburgh moest eens
| |
| |
denken dat zij zonder bescherming was, en zij moest hem toonen dat zij hem best missen kon. Sacré-nom, de jongen zou nu toch wel verduiveld vreemd opzien als hij hem dit alles wist te vertellen! Hij had hiervan in zijn brieven met geen woord kunnen reppen, want, natuurlijk, een jong vrouwtje leest de brieven van haren man.
Acht dagen gingen voorbij, en daar was het uur aangebroken waarop de trein uit Holland, die den jongen met zijn collega tot Oom zou voeren, de gare du Nord binnen zou rijden. Oom had Lucien naar het station gestuurd om den heeren te zeggen dat hij hen noodigde tot het diner bij Bignon. - Toen de jongen hem op het afgesproken uur de hand drukte, beefde die van blijdschap. Toen Franks collega aan Oom werd voorgesteld, had die de eer in zijn smaak te vallen. Toen ze op elkanders gezondheid hadden gedronken, en den collega in één uur meer van Parijs verteld was dan deze er ooit van afgeweten had, al was het lang de eerste keer niet dat hij Parijs bezocht, werd 't diner zoo gezellig als Oom er in geen maanden een bijgewoond had. Sapristi! wat was Oom blij dat Franks collega naar het Cirque wilde gaan, waar Frank nu al zoo tallooze malen was geweest dat deze het niet kwalijk nam dat hij niet meeging, maar hem rustig liet bij zijnen Oom.... - Zie je, zei Oom, nadat ze een cigarette hadden aangestoken en twee glazen groc dampten op de tafel tusschen hen in bij den open haard, - nu zal ìk maar beginnen te vertellen als je dat goedvindt. Dan doen we alles geregeld af. In de eerste plaats moet je weten dat je mooie duifje van vroeger weer te Parijs is....
Frank had met een beklemd hart den eersten voetstap op den Parijschen bodem gedrukt. Dat Parijs, waar hij zich voorgenomen had niet meer heen te gaan, waar hij niet meer had kùnnen komen eigenlijk, waar Eva zoo gaarne met hem heengegaan ware, maar wat hij altijd opgeschort en uitgesteld had, dat Parijs tegen welks wederzien hij had opgezien! - Nu was
| |
| |
hij er; en het was geweest of elke steen, dien hij voorbijgegaan was, tegen hem gesproken had: wat hij hem gezegd had wist hij niet, maar het ruischte en golfde hem uit al dat leven en die beweging tegen, en het stemde hem niet op zijn gemak. Een ongekend verlangen om weer naar zijn huis en zijn vrouwtje terug te keeren, was hem overvallen, reeds van af het oogenblik waarop de trein in beweging was geweest. - Hoe zou Eva het nu maken? wat zou zij doen en hoe zou zij zich schikken in zijn afwezigheid?.... Zij zou het toch wel in alle opzichten goed maken, en niets kwaads zou haar toch overkomen zijn tusschen het tijdstip van zijn vertrek en nu?.... Wanneer kon hij den eersten brief van haar hebben?.... Straks, in zijn hôtel teruggekeerd, ging hij aan haar schrijven.... Hoelang moest hij nog hier zijn eer zijn zending was volbracht, en dit was pas de eerste avond van den eersten dag dien hij van huis was. - In de stemming, waarin hij nu verkeerde, was het hem onmogelijk over het verleden te spreken. - Neem mij niet kwalijk Oom, maar....
Oom wist bij alle schoone vrouwen van heel Parijs niet hoe hij het met zijn neef had. Was de jongen vroom geworden?.... Of was dit alleen de groote vereering van zijn vrouwtje?.... Oom zette groote oogen op, en er heerschte eenige oogenblikken stilte. Toen begon hij over iets anders: over Franks jonge huishoudentje, over Franks zending, over zijn lieve Nicht in Holland. - Ja, hij begreep er alles van: dat zou wat gekost hebben om die te verlaten!
Frank kwam nu aan 't praten. - Ja, Eva, en hun huis, en wederom Eva, en nog eens zijn allerliefst vrouwtje.... het was of hij nu nòg meer van haar hield nu hij niet bij haar was.... altijd als dat mogelijk ware geweest. Hij vertelde Oom ook met een paar woorden waarom hij haar niet meegebracht had.
De schoonste beschrijving van Ooms blijdschap op 't hooren
| |
| |
van dit bericht zou nog achter gestaan hebben bij de werkelijkheid. - Hoe, jongen, je bedoelt.... je zegt....? Zie je, hernam hij na eene pauze, waarin Frank hem vroolijk aanzag - Franks gezicht was nu heelemaal opgeklaard - ik had al een aardig sommetje vastgezet in den Crédit Lyonnais, maar nu verdubbel ik dat!.... Jongen, jongen, wat doet me dàt een pleizier! riep hij uit, Frank de hand schuddend, - nu zal ìk dien jeugdigen telg der van Arichems Parijs nog laten zien.... wat blief je? ik ben nog jong, zou ik zeggen, ik!.... En jij, je bent een kranige jongen!
|
|