| |
| |
| |
Hoofdstuk XXVII.
Smaak en weelde hadden niets vergeten in de serre van Eva. - Heldere groote spiegelruiten gaven hier een ruim en vrij uitzicht in den tuin, het licht werd er zoo aangenaam getemperd door het zachte rood der gordijnen, de drapenën waren er zoo bevallig met koorden met kwasten opgenomen, die keur van sierplanten stak er zoo vroolijk tegen af in het nagebootste grotwerk of in de hoeken op den vloer, af hangend hier en daar van de zoldering, of eindelijk den calorifère verbergend die hier den winter in een behaaglijken zomer herschiep. Van de vloerbedekking af, de oostersche matten, de rieten meubelen, de médaillons met toepasselijke attributen tegen de wanden, de luchters in de vier hoeken en de kroon met de waskaarsen, tot de tallooze petits riens toe, te veél om in af te dalen - alles werkte samen, alles reikte hier elkander de hand om van Eva's serre een klein tooverpaleis te maken. - En in dat tooverpaleis: Eva, de fee die er haar staf had gezwaaid, hier een dor blad van een plant af knippend, ginds met een sierlijken kleinen gieter de bloemen drenkend, dáár wat verschikkend, elders het fijne handje leenend om orde of bevallige wanorde, waar die te pas komt, dooreen te mengen. - Het is avond. Eva
| |
| |
heeft de thee reeds gezet, de thee die Frank het liefst hier met zijn vrouwtje drinkt: de lichten op de luchters en de kroon zijn ontstoken, en in breede plooien hangen de gordijnen neer. Het kleine tooverpaleis prijkt nu in zijn schoonste kleed: men weet in het eerste oogenblik niet als men het door de suite nadert wat men aanschouwt, zoodat men onwillekeurig staan blijft, den voet in het mollige tapijt gedrukt. - Eva heeft gerucht in de suite gehoord: het kan Frank nog niet zijn, want die moet Papa en Mama eerst nog bezoeken: zij ziet om, en - daar staat de tweede dien zij van avond verwacht: Jo Arenberg. Want Jo zou nog eens komen hooren of er ook tijding van Otto was.
Gelukkig, die is er, en goede tijding ook! Otto was weer aangesterkt, de doctor ginds was tevreden. - Eva wenkt Jo nader te komen, en steekt hem de hand toe. Zij hebben gedurende Otto's ziekte met zooveel genoegen zijn nadere kennis gemaakt; zij hebben hom nu pas leeren waardeeren; eerst had Frank hem nog slechts uit medelijden gevraagd, omdat hij een bloedverwant was en zulk een eenzaam leven leidde; men had hem weinig gekend omdat zijn middelen hem niet toelieten zich in hun kring te bewegen; nu is hij een huisvriend geworden die steeds welkom is. - Met een vriendelijk lachje noodigt Eva hem plaats te nemen; en daar zit hij nu tegenover haar aan de rieten tafel, met het theeblad tusschen hen in, terwijl Eva bedenkt dat hij toch zulk een goed gezicht heeft die vroeger zich zoo schuil houdende Jo.
Nu zei hij echter niet veel. Er scheen iets te zijn dat zijn gedachten innam: een praatje over het gure weer, een uiting van zijn blijdschap omdat't met Otto zoo goed ging;.- dan draaide hij weer ongeduldig op zijn stoel heen en weer zoodat de rieten sporten kraakten, en het was zelfs of hij zich gereed maakte om heen te gaan nu hij de berichten van Otto maar had. Op dat open gelaat lag niet de kalmte van anders. - Hoe is 't, vroeg Eva, - mij dunkt dat je
| |
| |
bleek ziet.... Heeft de kou je haar invloed doen gevoelen? Na den ijver waarmee je voor onzen zieke in de weer bent geweest, zou je dat waarlijk niet verdienen!
Een blos was over Jo's gelaat gegleden. Het was duidelijk dat hij met zichzelf in tweestrijd was, hij scheen niet te weten wat hij moest antwoorden, 't Gaf hem ongetwijfeld vertrouwen toen hij Eva in de vriendelijke oogen zag, want na een pauze zei hij kort en bondig: - Och, als je alles wist!....
Nu is er misschien geen gezegde in het dagelijksch leven waarop zoo noodwendig een ‘welnu?’ moet volgen, als dit. Eva moest even lachen toen hij zoo diep en somber zuchtte, en ze zei: - je maakt mij waarlijk nieuwsgierig!.... Je hebt dus óók al je deel aan 's wereld leed?.... Ik dacht altijd: die Jo die is toch een gelukkig sterveling; hij breekt zich 't hoofd met niets dan met zijn kantoor, en verder is hij een zieltje zonder zorg. - Arme jongen!....
De goedhartige Eva had toch spijt van haar lach en haar scherts toen ze zag hoe Jo's gezicht hoe langer hoe ernstiger werd, hoe het scheen alsof een lang verkropt verdriet een uitweg bij hem zocht en hij zijn verontwaardiging niet langer verbergen kon. - Neen, 't gaat zóó niet! borst hij los. - Een gesalarieerde kinderjuffrouw zou dit niet verdragen!
Eva zag hem verbaasd aan. - Ja, je weet wel, ging hij voort, - Anna Blaak, die nog altijd bij Mevrouw van Duin gelogeerd is. - Eva dacht een oogenblik na: zij kon het verband tusschen een gesalarieerde kinderjuffrouw en het vriendinnetje van Mevrouw van Duin niet recht vatten. Het aardige lieve gezichtje van dat vriendinnetje had toch dien enkelen keer dat zij haar gezien had, een blijvenden indruk op haar gemaakt, en dit zei ze Jo, die er haar een dankbaren blik voor toewierp.
- Ja, een aardig, lief gezichtje, vind je niet? Maar laat me alles precies vertellen zooals het gebeurd is. - Ik ben
| |
| |
een paar dagen met verlof geweest, zooals je weet. Ik ben naar huis geweest, en ik heb onder anderen ook mijn vriend, Anna's broer, opgezocht, die mij gevraagd heeft een pakje voor haar mee te nemen. - Ik beloof het; en ik ga van morgen na kantoortijd even naar Mevrouw van Duin. Wat ik dáár heb moeten ondervinden!
Hij had zich weer opgewonden; hij moest even tot adem komen. Maar nu ging hij ook voort zonder dat Eva er een woord tusschen kon krijgen. - Ik heb wel een kwartier beneden aan de trap gewacht. Ik hoorde boven gefluister, toen een woordenwisseling die niet van de vriendelijksten scheen, al kon ik er niet alles van verstaan, vervolgens een hardop gevoerde discussie over de vraag in welke kamer men mij laten zou: - ja, dan moet jij maar zoolang naar de kinderkamer gaan, en dan moet de juffrouw maar naar beneden komen. Een gesalarieerde kinderjuffrouw zou men die visites op allerlei ongelegen uren verbieden! -
Ik begreep genoeg. De meid verscheen met een hoogroode kleur boven aan de trap, en vroeg of ik dan ‘alsjeblieft’ en ‘maar even’ boven wilde komen. Ik werd in een ijskoude voorkamer gelaten. Na een oogenblik kwam Anna aanstuiven: ze zag bleek, en ik zag aan haar oogen dat ze geschreid had. Ze bedankte me met zenuwachtige gejaagdheid voor mijn moeite, vroeg nauwelijks hoe 't t'huis ging, en scheen niet te weten wat ze maar doen zou om me fatsoenlijk weg te krijgen, zoodat ik uit medelijden maar zoo gauw mogelijk ging.
Het was of de verstoordheid en de verontwaardiging zich nu voorloopig lucht genoeg hadden gegeven; Jo brak op eens af. Toch zat hij nog met bevende vingers een paar gewaande stofjes van zijn jas te slaan, en keek daarna in 't rond zonder dat iets van de gezelligheid der serre zijn oog scheen te treffen. Eva schonk hem een kopje thee in, en bedaard het woord nemend merkte zij op dat zij dit in
| |
| |
't geheel niet beleefd van Mevrouw van Duin vond, en dat zij ook wel eens gemerkt had dat deze niet zoo heel lief voor dat meisje was: - ik heb er me ook wel eens aan geërgerd en ik kan me best begrijpen dat je je boos maakt.... Spring je voor de zusters van àl je vrienden zoo in de bres?
Jo draaide een weinig verlegen op zijn stoel om. - Zeg het mij maar eerlijk, ging Eva voort, - dat jij van haar houdt weet ik nu al; houdt zij ook van jou?....
In deze laatste vraag vooral scheen Eva zich met een tintje van schalkschheid te vermeien, vooral toen Jo, die zooiets in 't geheel niet had verwacht, 't bloed met kracht naar 't aangezicht steeg, en hij daar zat als een zondaar, die eensklaps en op heeterdaad wordt betrapt. Jaren lang had hij zijn geheim zoo zorgvuldig vóór zich gehouden; en daar had Mevrouw van Arichem het nu op eens aangeroerd en het openlijk uitgesproken zooals men doet met een fait accompli! - Veinzen of iets verbergen kon Jo Arenberg niet. Der verwarring ter prooi en met groote oogen Eva aanstarend, antwoordde hij schielijk: - dat heb ik haar natuurlijk nooit gevraagd! - Er lag honderd pond op dat ‘natuurlijk’: Mevrouw van Arichem scheen ze niet te tellen! - Waarom natuurlijk? vroeg zij terwijl zij hem aanzag als om het antwoord op zijn gezicht te lezen.
- Waarom?.... Wel, omdat ik geen geld heb! Zou het niet slecht zijn in mijn positie een vrouw aan mij te verbinden?.... Eva lachte. - Je eischen zijn toch, dunkt me, zoo hoog niet, en je zegt me dat de positie van je oude speelkameraadje bij Mevrouw van Duin toch zoo prettig niet is.... Ik heb wel eens gedacht dat ze zeker geen tehuis heeft, anders zou ze dáár onder die omstandigheden toch wel niet blijven.
Eva had nu, stormenderhand mocht men wel zeggen, Jo's vertrouwen veroverd. Het was voor het eerst sedert ze getrouwd waren, dat zij bijna wenschte dat Frank nog wat
| |
| |
langer bij Papa en Mama bleef, want Jo scheen zich nu eerst recht op zijn gemak tot vertellen te zetten.
- Anna's ouders, begon hij, - zijn evenmin als ik met aardsche goederen bedeeld. - Zij heeft een stiefvader, die hard moet werken voor zijn bestaan, en veel broertjes en zusjes. Anna's eigen broer, mijn vriend, verdient nauwelijks zooveel dat hij zijn ouders niet meer tot last is; maar de arme Anna zelve.... och, wat zou ze liever doen dan een betrekking zoeken? - maar dat wil haar stiefvader niet: dat is beneden hun stand, zegt hij, en toch - voelt zij dat zij t'huis eigenlijk te veel is. Wie dat nog meer voelt, wie daar bepaald onder lijdt, het is haar moeder. - Wat blijft het arme meisje anders over dan de voortdurende invitaties van Mevrouw van Duin aan te nemen, waar zij ten minste onder dak is en voor al haar zwoegen - hot woord was er al uit eer Jo het binnenhouden kon - ten minste te eten krijgt.
- Want ik weet zeker, vulde Eva aan, - dat Mijnheer Jo Arenberg het fijnste diner niet smaken zou, als hij niet wist dat zijn speelkameraadje 't óók niet goed had. Malle jongen!.... Eva had er wat voor over gehad als Frank eens om een hoekje had kunnen zien met welk een aplomb Jo dit verhaàl gedaan had, en hoe hij geëindigd was met een gebaar, waarvoor de beste acteur zich op de planken niet had' behoeven te schamen. - Malle jongen.... en waarom vraag je haar dan niet?.... Als zij je óók liefheeft, waar ik nu niet meer aan twijfel! - is haar positie als Mevrouw Arenberg, hoewel zonder fortuin, dan nog niet veel beter dan die van ongesalarieerde kinderjuffrouw van Mevrouw van Duin? - Maar bovendien: er is immers wel wat bij te verdienen?.... wat werk dat je opneemt in je vrije uren.... een agentschap of zooiets?.... Wie weet als ik er Papa eens over sprak, of die niet wat voor je hebben zou.... Als Frank en ik toevallig geen fortuin hadden gehad, denk je dat wij
| |
| |
dan niet getrouwd zouden zijn?.... Er is geen grooter geluk op aarde dan gelukkig getrouwd te zijn. Als ik er wat toe bij kan brengen om twee menschen, die elkander liefhebben, zoo gelukkig te maken als Frank en ik dat zijn.... geloof, me, ik zal 't gaarne doen als ik er toe in de gelegenheid ben!
Jo's gelaat was heelemaal veranderd. Hij zag de zon dagen in 't verschiet; wat hem onmogelijk had geschenen werd eensklaps uitvoerbaar; daar zat zijn raadgeefster en weldoenster, aan welke hij nu zijn toekomst geheel toevertrouwd had, de toovergodin, die hem uit het duister eensklaps in het volle, heerlijkst licht had gebracht. Ja, gelukkig zijn aan de zijde van zijn Anna, haar aan 't verdriet ontrukken dat zij nu had, haar in plaats van slavin dáár, tot heerscheresse maken in zijn eigen huis.... het kon, het was nu niet meer onmogelijk! Hij stak Eva de hand toe: - zou je dat voor mij willen doen?.... Ja, Mijnheer Reijnbergh heeft veel invloed: dàt weet iedereen!.... Maar zou je denken dat ze me wilde hebben?....
Hij zag de serre nog eens rond: 't was nu àl huiselijkheid en gezelligheid wat zijn oog trof. Die zouden dan ook zijn deel zijn.... En weelde.... o, maar diè hadden ze niet noodig! De weelde was maar een deel van de bekoring, die hier van deze omgeving uitging, en zeker niet het beste. - Wil je? vroeg hij Eva nog eens. - Wij zouden gelukkig zijn met het tiende, met het honderdste part van een eigen tehuis zooals dit. En zelfs zonder zulk een mooie serre! voegde hij er lachend bij.
Zijn oog viel op het zachte licht dat van de waskaarsen afstraalde op Eva's lief, kalm gelaat, vervolgens op de ruime plooien der gordijnen en op de tallooze bladeren der planten, die zacht glinsterden en in frischheid met elkander wedijverden. Hij had het binnentreden van Frank niet gemerkt, en zag hem niet voordat hij op den drempel der serre vóór hem stond.
| |
| |
Het was hem niet mogelijk nu over gewone onderwerpen te gaan praten. Hij bedankte Frank toen deze hem voorstelde een glas wijn met hem te drinken: den anderen morgen vroeg wachtte zijn dienst hem weer. - Hij sprak geen onwaarheid toen hij dit zei; maar of hij in de rust de noodige krachten voor dien dienst van den volgenden morgen ging verzamelen, was een vraag waarop hij met de hand op 't hart geen bevestigend antwoord had kunnen geven. -
Frank en Eva bleven dus te zamen in de serre achter. - Over haar gelaat lag zooveel gewicht en geheimzinnigheid verspreid, dat Frank op eens hardop lachte, en vroeg wat zij toch had. Onmiddellijk kreeg hij het gansche gewichtige verhaal van haar ontdekking, en van den hoogwijzen raad dien zij Jo gegeven had. - Hij kende het voorwerp van die genegenheid niet, merkte hij even gewichtig op, - maar hij wist wel dat er een meisje was dat permanent bij Mevrouw van Duin logeerde. - Juist, zij was er niet veel meer dan kindermeid, legde Eva nader uit, - en men behoeft waarlijk niet verliefd te zijn als Jo, om verontwaardigd te wezen over zulk een behandeling.
Terwijl Eva de lijdensgeschiedenis van Anna Blaak nader uiteenzette, kwam het haar voor alsof Frank weer ongemerkt in zijn oude kwaal was vervallen: of hij namelijk weer meer naar haar druk babbelend mondje en in haar door 't praten ongetwijfeld wat meer glinsterende oogen keek, dan dat hij wel luisterde. Het was weer noodig dat zij hem vermaande; - mannetje, mannetje, hoor dan toch eens!
- Ik kan wel twee dingen tegelijk doen, zei hij. - En om je dit te bewijzen begin ik al dadelijk met je mijn complement te maken! Je hebt het karakter van eene jonge getrouwde vrouw niet verloochend: je bent met succes werkzaam geweest aan 't heil van twee menschen, die je net zoo gelukkig wilt maken als je dat zelve bent.... Heb
| |
| |
ik nu goed geluisterd? - Beloon me dan met een kus!
Het was Eva onmogelijk even ernstig te blijven kijken. - Ja ja, plaag me maar! zei ze terwijl ze hem zijn kus weeromgaf, - je weet niet wat ik al aan mijn hoofd heb!.... Ik heb van daag nog een gewichtige conferentie gehad.... Ik lijk veel op Papa. Amy....
- Diè heb jij onder handen genomen, viel Frank in, nu ben ik er! Domoor, dat ik dat niet eerder begrepen heb!.... Met zulk een vrouwtje behoeft men nooit ver te zoeken: als er tien goede dingen rondom ons gebeuren, twintig tegen één dat zij er niet van negen de oorzaak is! Je hebt een heel goed werk verricht. Mama was zoo ongerust, ze was zoo blij dat Amy van daag wat opgewekter was; ze heeft zelfs Annie van Winsen afgehaald om te wandelen!
- Nu ja, ik heb haar eens onder handen genomen, hernam Eva. - Ik kan begrijpen dat ze 't zich aantrok toen Otto zoo naar was, en dat ze toen geneigd was om haar schuld te verzwaren, maar nu er voortdurend zulke goede berichten van hem komen, nu heeft ze toch geen reden meer, zou ik zeggen, om 't hoofdje zóó te laten hangen. - Je weet hoe ze is: 't is bij haar altijd hollen of stilstaan. Vroeger was ze de kleinste, maar tegelijk ook de grootste coquette die ik kende, maar nu.... ze scheen wel een nonnetje in een klooster! - Ik heb haar gezegd: al was 't alleen om je ouders: je mag je zóó niet aan je neerslachtigheid overgeven. - Daarvoor is nu gelukkig toch geen reden! - Ik ben blij dat mijn preek wat effect heeft gehad.
- In dat mooie hoofdje huist heel wat wijsheid, hernam Frank gewichtig. - Wat ben ik rijk!.... Ik zie hier de wijsheid van Minerva vóór me in het bevallige kopje van Venus!
Toen Jo Arenberg de woning van Frank en Eva verlaten had, was hij den weg naar zijn bovenste verdieping bij
| |
| |
juffrouw Daals opgeijld, den overgang tot de kou niet eens voelend, met openhangende overjas en zonder handschoenen aan. - Hij had niet opgemerkt dat er licht in de kamers van Otto brandde, hij had den groet der juffrouw, die toevallig in den winkel was toen hij binnenkwam, nauwelijks beantwoord; regelrecht was hij de trappen opgestoven, en hij had in zijn kamer licht ontstoken. Bit.... onaangenaam kil was het er geweest: voor hem had men de zorg niet die men voor Mijnheer van Witsenburg had, om zijn vuur te onderhouden, maar hier lette hij niet op. Hij haalde papier en schrijfgereedschap voor den dag en zette zich neder. - De kogel was nu door de kerk, de teerling was geworpen: Eva had zijn geheim geraden: hij brandde van verlangen om er thans gedaante en leven aan te geven. Het oogenblik om Anna Blaak te vragen of zij hem óók liefhad, was gekomen; had zij dat, dan moest hij door bemiddeling van den heer Reijnbergh zijn positie trachten te verbeteren; had hij ook dat gedaan, dan zou hij met die verbeterde positie, plus zijn liefde, plus zijn trouw en energie, Anna onttrekken aan de diepe ellende waarin zij op het oogenblik nog gedompeld was. - Ziedaar het programma!
De letters vlogen over het papier. Eer Jo 't zelf recht wist, was een declaratie in optima forma opgesteld, dichtgemaakt en van een adres voorzien, en nu.... verder vooruit, en in de duisternis van den avond den brief persoonlijk en met alle zekerheid in de bus gestopt bij Mr van Duin, substituut Griffier! - Juffrouw Daals keek Dien en Lien aan toen Mijnheer van héél boven nog zoo laat en weer uitging. te meer omdat hij de deur zoo hard dichttrok, dat hij 't wel scheen te willen weten ook. Het was of hij toch een beetje menschelijker werd! vond Dien.
Maar hij kwam al heel spoedig weerom. Dien en Lien hoorden hem weer naar boven gaan, zij hoorden hem zijn deur dichtdoen - hij liep nu vrij wat langzamer dan straks - | |
| |
en daarna: stilte als die des grafs. - Die heeren van de post slapen op kommando, lachte Lien.
Arme Jo.... als men dacht dat gij sliept, hoe had men zich vergist! Er was geen sprake van slapen. Toen de brief met een doffen klank in de ledige bus van Mr van Duin gevallen was, was hij eerst recht tot het besef van wat hij gedaan had, gekomen. Door Eva's voorstelling waren zijn bezwaren voor eenige oogenblikken als uitgewischt: nu waren ze met overstelpenden drang één voor één wedergekeerd. Ze grijnsden hem aan: ze deden dit nu nog geheel anders dan ooit te voren, met grimmige oogen, met spottenden lach, en ze riepen: - dwaas!.... Dwaas!.... Trouwen - gij trouwen?!.... Ze schaterden: - een agentschap?.... Hè, wat een gek woord.... het woord alleen is al belachelijk!.... Hoe zoudt gij daaraan komen?.... En er wat bij verdienen?.... Hoe zoudt gij er wat bij verdienen om voor twee den kost te hebben, gij die al blij zijt dat ge uw eigen brood verdient!....
Het was een verschrikkelijke nacht voor Jo! Het spook verliet hem niet; het maakte hem hoe langer hoe benauwder: het tooverde hem zijn moeder voor, zooals zij jarenlang had geworsteld en gestreden met fatsoenlijke armoe; het riep hem niet alleen toe dat hij een dwaasheid had gedaan, maar ook een slechtheid. Een slechtheid, ja! Hij had eenige oogenblikken een schoonen droom gedroomd: den droom dat hij de arme vertrapte zou verheffen tot meesteresse in zijn huis.... Wat kon hij haar aanbieden?.... Armoede en ontbering!.... Het wreede spook scheen er een bijzonder vermaak in te scheppen hem voor te spiegelen hoe Anna zijn brief nu reeds gelezen had, hoe Mevrouw van Duin haar bij de lezing overvallen moest hebben, en hoe zij hem nu reeds bespottelijk gemaakt had met haar smadelijken lach: - ha ha!.... Het spook schaterde!
De dag was nog lang niet aangebroken, en zelfs voor het kantoor was het nog te vroeg, al maakte dit vaak een dag
| |
| |
van den nacht, toen Jo zijn legerstede reeds had verlaten en onrustig op zijn oude sofa om en om woelde, om te bedenken wat hij doen zou om die ergerlijke dwaasheid weer goed te maken.
Zijn besluit was genomen. - Den anderen morgen, na zijn vroegen dienst, sloeg hij den weg naar Mr van Duins bovenwoning in. Hij zag bleek, zijn oogen gloeiden, zijn hart klopte onrustig en al zijn leden beefden. Hij had het spook dat hem gekweld had, nu het zwijgen opgelegd: maar het scheen er alleen in te berusten overtuigd als het was dat hij nu eerst zijn eigenlijke straf tegemoet ging, dat hij nu den zwaarsten gang ging ondernemen: dien, dien hij volgen moest om goed te maken wat hij misdreven had. Reeds zag hij Mevrouw van Duin vóór het venster staan, met haar spottenden blik, haar smadelijken lach....
Hij durfde niet naar boven zien toen de toch zoo zacht overgehaalde schel een satanisch geluid had doen hooren, veel luider dan hij dit had bedoeld. - Had' hij het maar gedaan de arme jongen; hij had gezien dat daar boven geen Mevrouw van Duin was geweest; misschien had een goede fee hem nog wel toegefluisterd wat de waarheid was: dat Mevrouw van Duin niets van den brief afwist. Toen Anna hem des morgens vroeg gevonden had - Marguérite had toen nog den slaap der rechtvaardigen geslapen - was zij eerst zeer verwonderd geweest dat er een brief zonder postmerk voor haar in de bus had gelegen. Onder den indruk van die verwondering had zij hem open gemaakt, en zij had gelezen. Bij het schemerende morgenlicht had zij haar oogen in het eerst niet geloofd; nog eens had zij gelezen en toen was het een oogenblik geweest als had zij niet meer kunnen denken, het was alsof alles om haar draaide en danste, totdat de tranen over hare wangen hadden gevloeid en zij in haar vervoering den brief had gekust. - Hij haar liefhebben! - hoe lang had zij hem gekend, hoezeer had zij
| |
| |
hem altijd geacht, hoe blij was zij altijd geweest als zij hem had ontmoet, hem de eenige die nog hart voor haar had in die groote stad, waar ze zeker nooit vertoeven zou als ze slechts - een tehuis had' gehad. Met zenuwachtige haast verborg ze het kostbare stuk papier, zij droogde hare tranen: haar taak wachtte haar. Moest ze niet voor de geheele familie thee zetten, en Marguérite al vast een kopje boven brengen, zouden niet aanstonds de kinderen wakker worden en hare hulp behoeven, was niet het vuur in de huiskamer door de nog slaperige meid alweer slecht aangelegd?.... Voort moest zij, voort.... maar nu toch met een schat die haar eigendom was. Had zij zich ooit zóó rijk durven droomen!....
Zij kon zich nog geen rekenschap geven van wat in haar omging: zij besefte nog nauwelijks dat zij zoo gelukkig was. Het waren slechts vage denkbeelden die haar brein doorkruisten; zooals hij die in alles gelukkig was in het eerst zelfs niet aan rampspoed kan gelooven, meent ook degene op wiens pad zelden of nooit een bloempje bloeide, dat 't slechts verbeelding is als hij er een ontdekt. Toen ze baby uit het ledikantje haalde, kuste zij het kind zenuwachtig en betrapte zich dat hare tranen weer vloeiden; ze moest zich bij alles wat zij deed inspannen om het goed te doen, en daarbij nog aan 't ontbijt zich geweld aandoen om niet alles te verraden, om niet uit te barsten in lachen en snikken tegelijk.
't Trof gelukkig. Dat zij niet at, dat een hooger blos hare wangen kleurde, Marguérite zag 't niet eens, weinig gewoon als zij was op haar te letten. Van Duin was juist niet bijzonder vroeg van morgen, hij had haast om weg te komen. De kinderen gaven als altijd bezigheid. Maar wat bijzonder trof - Marguérite had 't hoofd van morgen vol van allerlei commissies, die zij had te doen. - Als ik maar eens dadelijk na het ontbijt uitging, meende zij, - nu is het nog niet zoo vol in de winkels.... ik geloof dat dat het beste
| |
| |
zal zijn. - Zonder er op te letten dat Anna's ontbijt daar nog onaangeroerd stond, verliet zij de kamer.
Er werd gescheld. - Hoe kwam 't dat Anna's hart plotseling weer onstuimiger begon te kloppen, dat ze bleek werd, en dat een geheimzinnige stem haar zei: hij is 't, zóó beslist dat er geen twijfel overbleef. Zij moest zich aan een stoel in hare nabijheid vasthouden, het kopje dat zij afdroogde viel haar bijna uit de hand, en een blik op de kinderen werpend, die daar in een hoekje rustig zaten te spelen, zegende zij het toeval dat haar zoo gelukkig in de hand werkte.
- Daar was hij dus.... daar kwam hij om wat hij geschreven had nader te bevestigen, om haar te zeggen dat hij haar liefhad.... Wat zou zij antwoorden?.... Nóg dacht zij niet geregeld na. Slechts haar vreugdelooze jeugd trok voor haar herinnering voorbij: hoe ze t'huis al vroeg als verzorgster van hare kleinere broertjes en zusjes had moeten optreden, hoe haar ouders altijd in moeielijkheden schenen gewikkeld, hoe ze haar besten braven vader nauwelijks had gekend, hoe ze hem begraven hadden en hoe het weduwenkleed en de rouw harer moeder sedert eigenlijk in harmonie met alles bij hen aan huis was geweest. Haar moeder was weer gehuwd: haar taak was er niet gemakkelijker op geworden: steeds moeielijkheden en weer moeielijkheden: hoe dikwijls had ze haar moeder zien schreien en haar hooren zeggen dat ze geen raad wist, en dat 't haar te zwaar viel. Toen had ze er van gesproken heen te gaan en iets te gaan verdienen, maar het misplaatste eergevoel van haar vader kwam daartegen op, en ze was uit logeeren gegaan bij Marguérite, wat voor haar ouders een uitkomst had geschenen. Met welk een beklemd hart had zij daarna een tweede uitnoodiging van Marguérite aangenomen! Toch had zij zich weer reisvaardig gemaakt: dáár, bij de wiegjes van
| |
| |
Marguérites tweetal had zij vaak na zitten denken terwijl Marguérite halve nachten soms had rondgezweefd op het bal, maar geen enkel lichtpunt, geen enkele dag van onbezorgde vreugde was haar ooit voor den geest gekomen. - En nu, nu hoorde zij dien goeden, dien besten Jo Arenberg, den vriend van haar broer, dien zij zoo lang reeds kende, die haar eigenlijk - nu eerst begreep zij het - nooit onverschillig was geweest, de trappen bestijgen; nog een seconde, dan zou hij vóór haar staan, en zij wist wat hij haar had te zeggen! Zij had geen tijd om over een antwoord na te denken; het was als lag zij reeds aan zijn trouwe borst: - wie heeft mij ooit liefgehad hier in die groote stad met al die menschen dan jij, jij alleen!....
Geen ‘ja’ had welsprekender kunnen zijn. - Daar ging de deur open, en Jo Arenberg stond aan den ingang van het vertrek. Hij zag bleek, een diep-weemoedige trek lag op dat open gelaat, het was als wist hij niet hoe te beginnen, terwijl een uiterst pijnlijk gevoel Anna trof. Zij sloeg de oogen neer, een blos overdekte haar gelaat, toen, na een oogenblik zei hij langzaam en duidelijk: - vergeving, goede Anna, vergeving! - Ik heb overijld gehandeld, schandelijk egoïstisch en slecht. - Mag ik, arme jongen, iemands leven aan't mijne verbinden, en juist haar die ik liefheb en zoo gaarne gelukkig zag, tot armoede doemen?.... O Anna, je weet niet wat ik geleden heb toen ik dit alles te laat heb bedacht! Vergeef me, vergeef me wat ik gedaan heb, en beschouw dien brief als niet geschreven: met alles wat in mij is vraag ik er vergeving voor!
Waakte Anna, of droomde zij den bonssten droom van haar leven? - Na een oogenblik van bezinning zag zij Jo in de vochtige oogen, in het zacht trillende gelaat. - Ja, je hebt gelijk; laat ons dien brief vergeten.... Zij kon niets meer zeggen, zij gaf hem den brief terug. - Het geluk, dat haar altijd ontvloden was, had zich ééns in al zijn heerlijkheid
| |
| |
aan haar vertoond, om daarna voor goed afscheid te nemen. - Ga, zei ze zacht terwijl zij hem de hand toestak, - je hebt gelijk.
- God zegene je, arme, arme Anna!.... En.... vergeef me.... vergeef me!....
- Je hebt gelijk, zei Anna nog eens - je hebt verstandig gehandeld.... ja verstandig.
Toen ging hij de trappen af; zij hoorde zijn laatste voetstappen; zij hoorde hem de deur dichttrekken; daarna zeeg zij op een stoel neder. -
|
|