| |
| |
| |
Hoofdstuk XXII.
De heer Reijnbergh ontwaakte den volgenden morgen slechts weinig door den slaap verkwikt. Hij had een onrustigen nacht doorgebracht; telkens had hij dat beeld van zijn vrouw weer in den droom vóór zich gezien; telkens, als hij weer wakker werd, was de vraag: wat moet ik doen? op nieuw over zijn lippen gekomen. De dag lichtte hem nu helder toe, maar nog wist hij niet welk besluit hij nemen zou. - Maar dit mocht toch niet langer zóó blijven! - Was hij niet de man van de praktijk?.... wist hij niet dat men door steeds te blijven denken en overleggen niet verder komt?.... In één opzicht had de nacht raad gebracht: er mochten menschen zijn, had hij overwogen, die dit samenvallen van zulk een visioen als hij toch nog niet vergeten kon, met een dergelijke gewichtige gebeurtenis in het leven van zijn kind opmerkelijk zouden vinden, hij hechtte er niet aan. Dit visioen was eenvoudig het gevolg van zijn overspanning: zijn geest was met zijn vrouw bezig geweest, en de rest.... was gemakkelijk te verklaren uit den indruk, dien hij eenige uren te voren ontvangen had door de praatjes van de oude Toontje. - Zou zijn geliefde Martha ooit kunnen goedvinden dat hij de eerste, de schoonste illusie van
| |
| |
hun kind verstoorde? Neen, en nogmaals neen! - Er was wel een middel, had hij bedacht, om Eva, als zij straks vóór hem stond, het lieve gezichtje van vreugde te doen stralen, en tegelijk niet lichtvaardig de hand zijner dochter te geven aan iemand op wien.... nu ja, wat te zeggen viel. Hij zou met Frank, in wien hij immers honderd goede hoedanigheden had opgemerkt, spreken, hij zou hem ernstig onder handen nemen, hem wijzen op àl het gewicht van den voorgenomen stap, hem beduiden dat hij zichzelven en het meisje dat hij liefhad, òf nameloos gelukkig, òf diep rampzalig maken kon, hij zou hem het huwelijk afschilderen zooals het zijn moest, en hem vermanen met al de kracht die in hem was. - Och, nog eens, wie was verstandig genoeg om altijd te weten hoe hij handelen moest om de toekomst te beheerschen? - hoeveel was er niet vóór een verbintenis van zijn kind met Frank te zeggen?.... Hij hoopte alles goeds van het voorgenomen plan, en hij verwachtte nog véél meer van den invloed der liefde van een meisje zooals Eva.
Het duurde niet lang of hij stond tegenover haar. Hij vond haar toen hij beneden kwam, reeds in de huiskamer: zij was met de eerste zorgen voor het ontbijt bezig; een eenvoudig ochtendkleedje omsloot hare rijzige gestalte, en zij zag met een zacht blosje naar hem op. - Nog nooit had uit die oogen zóóveel geluk gesproken; de heer Reijnbergh werd nog meer versterkt in zijne meening dat zij Frank tòch nooit prijsgeven zou. Hij gaf haar een langen innigen kus; - de aanspraak, waar hij toch mee beginnen zou - dit althans had hij zich voorgenomen welk antwoord hij ook geven moest - bleef achterwegen: zij was overbodig, want voor aanspraak en antwoord beiden was die kus welsprekend genoeg.
- Lieve beste Papa, begint zij, - geen conferentie is mij ooit zoo lang gevallen of mij ooit zoo onwelkom geweest,
| |
| |
als die van gistermiddag. O, hoe graag had' ik u vóór mijn vertrek naar de van Winsens nog even gesproken!
Met iets onhandigs zet zij het blauw-porceleinen kopje, waaruit zij werktuiglijk een teug heeft genomen, weer neder, en gaat voort: - Gisteravond was u zoo druk bezig; het speet mij eerst dat ik u kwam storen; maar laat mij u nu eens alles vertellen. - Zij voert den heer Reijnbergh mede naar den stal, zij laat hem getuige zijn van haar ontmoeting met Frank, van haar verlegenheid en schrik, van zijn omdolingen om den hoogen tuinmuur, waar hij haar later van heeft verteld, van de woorden die hij in den tuin tot haar gesproken heeft - zeker eer zij zoo iets had kunnen verwachten - en van haar antwoord dat haar ontsnapt is, omdat zij Frank èn zijne moeder, Amy èn de heele familie eigenlijk, al haar leven liefgehad heeft. - Zie Papa, voegt zij er aan toe, - het was of ik in den grond zonk toen ik u met die heeren in uw kamer zag. Voor alle schatten der wereld zou ik den schijn niet willen dragen alsof ik iets voor u zou willen verbergen; en wat hebt gij toen wel moeten denken?.... Want, lieve Papa, ik had ja gezegd eer ik het wist; maar ik wist ook dat gij evenzeer met Frank ingenomen zijt als ik.... Frank houdt ook veel van u: o, daar ben ik zoo blij om!
- Weiger nu eens! denkt de heer Reijnbergh, - och, 't zou immers niet mogelijk zijn dat iemand dàt kind niet gelukkig maakte.... Het doet hem nu genoegen dat hij alle bezwaren vóór zich gehouden heeft, dat hij besloten heeft met Frank alleen en ernstig te spreken, en tot Eva geen woord te reppen van alles wat er in hem omgegaan is. - Hij kan niet anders doen dan zich aan de ontbijttafel zetten terwijl Eva voortbabbelt. - Hij, de man die over millioenen kan beschikken, die een macht en een invloed bezit hem door de machtigsten en invloedrijksten benijd, die pas een onderneming op touw heeft gezet waarvan geheel zijn
| |
| |
land eerlang zal gewagen, hij zit daar tegenover dat snappende kind, dat hij met één woord het zwijgen kan opleggen, en hij vermag het niet! - Volgens een eigenaardige gewoonte buigt hij het hoofd dieper, en laat het op zijne borst zinken; Eva houdt op, en staart hem een wijle aan.
- Ja, ik merk het al, plaagt, zij, - Papa zit na te denken: hij wil geen afstand van zijn dochter doen: hij zou wel bezwaren willen maken.... gelukkig dat het onmogelijk is iets af te dingen op dien goeden besten Frank!
De heer Reijnbergh laat 't maar zóó. Zoo heel ver heeft zijn kind 't niet mis; en toch, gelukkig, 't rechte vermoedt zij zelfs niet!
Eva is van haar stoel opgestaan, en een pouf naderbij schuivend zet zij zich naast haar vader neder en neemt zijn hand in de hare: - wij zullen zoo gelukkig zijn, vleit zij zacht, - wij zullen in elkanders nabijheid wonen, lieve Papa, en ik zal heel dikwijls bij u zijn. - Weet u nog wel hoe jammer u 't vond dat Frank geen vaste bezigheid had?.... Neem hem dan als compagnon aan; dan kan u, evenals te Trouville, met hem over zaken spreken.... U heeft immers altijd gezegd dat hij zoo'n juist oordeel had! - Lieve beste Papa, ik heb ù niet minder lief! - dat moet u nooit - nooit denken, hoor!....
Zij heeft niet gemerkt dat er gescheld is, dat de huisknecht nadert en aan de deur tikt: Mevrouw van Arichem heeft belet gevraagd.
Als de vorm niet verouderd was, de schrijver zou hier zijn Muze aanroepen, en haar allernederigst verzoeken om hem bij te staan om ten minste eenigszins naar het leven weer te geven wat er gebeurd was ten huize van de familie van Arichem toen Frank....
Maar wij willen Amy liever laten vertellen.
Hij was dan wederom als een bom in huis gevallen tegen het uur van het diner. Eerst was hij naar zijn kamer gegaan,
| |
| |
toen was hij aan tafel komen zitten - men had niets aan hem kunnen zien: want dat hij stil geweest was, opvallend stil, zie je, dat was in den laatsten tijd geen zeldzaamheid meer - en hij had zijn soep gebruikt. Het andere eten had hij bijna onaangeroerd gelaten. Die dwaze jongen! Hij had een massa water gedronken, met een kleurtje rooden wijn vermengd, en zóó was het diner afgeloopen: stommetje deken! Maar toen was het dessert opgebracht; de huisknecht had de kamer verlaten, en daar op eens had hij met de stem van een bedienaar van begrafenissen gezegd: - ik heb me aan Eva Reijnbergh gedéclareerd.
Er was een ademlooze stilte ontstaan, zooals vóór een donderslag bij het helderste weder. Allen hadden Frank aangezien, en Mama had het eerst de stilte afgebroken door dit ééne woordje: - en? -
- En, had Frank heel bedaard gezegd, - zij heeft mij geaccepteerd. - Mama was toen opgestaan, en hem om den hals gevallen, zij had tranen geschreid; Papa had hem de hand gedrukt en gezegd: - jongen, dat doet me pleizier; en zij zelve, de zeer verstandige en zeer goed geheimen bewarende Amy - goed wist ze 't niet meer, maar ze was opgevlogen en ze had uitgeroepen: - en wat heb ik nu zoo lang geweten en zoo goed gezwegen?.... Nu heb ik toch goed gezien! - Wat er verder had plaats gehad, was als in een chaos dooreengeloopen: tot Frank waren allerlei vragen gericht, als: hoe of dat op eens zoo gekomen was en hoe het in zijn werk was gegaan, wat Eva wel gezegd had en wat de heer Reijnbergh er wel van zeide; wààr hij zich gedéclareerd had - dit was iets wat Amy zoo dol graag weten wilde - en hoelang of hij al met dat plan rondgeloopen had. Mevrouw van Arichem had van tafel willen opstaan en dadelijk naar Mijnheer Reijnbergh loopen, omdat er voor 't inspannen van den coupé zelfs geen tijd was, Mijnheer had gemeend dat hij dan toch in elk geval naar
| |
| |
zijn vriend Reijnbergh behoorde te gaan. Amy had haar hoed al bijna op gehad om even bij Eva te gaan uithuilen, zoo vol was zij, - Frank echter had al die voornemens opgeschort door te zeggen dat Eva bij de van Winsens was, dat hij haar zelfs niet meer spreken kon, en dat men hem toch dit moest toestaan dat hij ten minste behoorlijk belet vroeg bij den heer Reijnbergh tegen den volgenden morgen, omdat deze door zijn conferentie hoogstwaarschijnlijk zijn eigen dochter op dit oogenblik nog niet gesproken had. Eindelijk had men er zich bij neergelegd. Men had den avond betrekkelijk kalm doorgebracht, hoewel Mevrouw en Frank en Amy eigenlijk verschrikkelijk zenuwachtig waren geweest, hoewel de eerste haar jongen tot vervelens toe alles goeds gewenscht had, en hoewel Mijnheer van Arichem, die den avond voor administratieve bezigheden had bestemd, wel tienmaal in de huiskamer was binnengeloopen en een praatje had gemaakt, om nog iets naders te hooren van hetgeen hij toch al wist. -
Maar nu den volgenden morgen! Wij beschrijven niet hoe Mevrouw van Arichem den nacht doorgebracht had, hoe ook zij visioenen had gehad, maar van een geheel anderen aard als die van den heer Reijnbergh, en haren echtvriend eindelijk ruiterlijk toegevoegd had als laatste antwoord op zijn mededeeling dat hij naar Reijnbergh ging: - à tout seigneur tout honneur, en zeker stel ik mij niet vóór mijnen man; maar in dit geval, lief! - zoo kon zij den heer van Arichem noemen - moet je een moeder dit geluk niet onthouden. - De heer van Arichem had toegegeven. En zoo had zij terstond na het ontbijt laten inspannen, zij was den gelukkigen minnaar zelfs vooruitgesneld, en bij den heer Reijnbergh en Eva aan het ontbijt binnenvallend, had zij tot tranen toe bewogen, en den heer Reijnbergh wel twintig malen de hand toestekend, uitgeroepen:
- Geluk! - Ik feliciteer jelui en mij zelve! Je bent er
| |
| |
natuurlijk vóór, ik hoef niet eens accès te vragen, niet waar? - Zie je, van Arichem was wel gekomen, zooals het behoort, maar ik kón het niet laten, ik moest je het eerst zien na die allergelukkigste idee van onze kinderen.... Wàt zeg je er van?....
- Mijn hemel, dacht de heer Reijnbergh, - wat sta ik hier nu allerverschrikkelijkst machteloos!
Hij had niets te zeggen. Niet dat hij onbeleefd was of zijn vriendin Lucy iets toonde van hetgeen er in hem was omgegaan, van zijn vrees of zijn overleggingen omtrent den persoon van Frank, maar eenvoudig omdat hij niet aan het woord komen kon. Lucy had er nog zooveel bij te voegen, zij liep zoo onophoudelijk van hem naar Eva, kuste deze zoo onder het maken van allerlei plannen tot zelfs voor de allerverste toekomst, en stak den heer Reijnbergh dan weer zoo telkens de geganteerde hand toe, dat deze eindelijk, nadat hij te vergeefs getracht had ook wat in het midden te brengen, op zijn horloge zag, want het kantoor wachtte hem: - Nu Lucy, je hebt den ‘gelukkigen vader’ toch waarlijk niet te lang of te veel aan het woord gelaten, maar we zullen elkander nog wel eens zien in deze dagen, en dan zal ik revanche nemen. - Hij knikte Eva ten afscheid toe: - als Frank straks komt, zei hij, - zend hem dan bij mij in mijn kamer: je zult begrijpen dat wij heel wat gewichtigs en ernstigs samen te bespreken hebben.
Gelukkig alwéér dat Eva er niets van begreep! Men had haar slechts aan te zien om te weten hoe meer dan gelukkig zij was, zooals zij daar zat op dat lage stoeltje aan Mevrouw van Arichems voeten, op datzelfde plekje, waar zij straks nog getoond had zulk een liefhebbende dochter te zijn. - Frank in conferentie, Papa? lachte zij. - Ik zal hem sturen!
Als Frank de kamer van den heer Reijnbergh eindelijk verlaat, kan men het hem aanzien dat de woorden die deze
| |
| |
tot hem gesproken heeft, hem in het hart hebben gegrepen. Nadenkend doet hij de deur achter zich dicht; hij ziet bleek en een ernstige trek ligt over zijn gelaat: ja, hij herhaalt de dure gelofte nogmaals plechtig bij zich zelf: als hij zich ooit in zijn leven iets heilig voorgenomen heeft, is het 't vertrouwen, dat de heer Reijnbergh in hem stelt, niet te beschamen, en te toonen dat hij Eva waardig wil zijn. - Hij is er intusschen op bedacht zijn aandoening meester te worden. In de lange gang, die hij door moet eer hij bij Eva is, zal hij den tijd hiervoor vinden, want Eva mag immers niets merken van den indruk, waaronder hij verkeert. Zij moet hem zien in de volle glorie van zijn geluk, zonder eenige schaduw daarop geworpen. Zie, daar treedt zij hem reeds tegen zoodra zij hem op den drempel ontwaart.... heeft hij zich tóch verraden door de hartstochtelijke innigheid, waarmee hij haar omhelst, door het zachte trillen van zijn stem als hij haar zoo plechtig verzekert te zullen zorgen dat zij nooit berouw van haar jawoord zal hebben? Zoodat zij eenigszins vreemd opziet en vraagt: - wat heeft Papa gezegd? - Een lichte schok vaart door Franks leden als hij merkt wat hij bezig is te doen: hij tracht zijn gedachten te verzamelen en een lach te voorschijn te roepen op zijn gelaat: - wat Papa gezegd heeft?.... Wel, iets dat niemand mij behoefde te verzekeren: dat ik de grootste schat op aarde gevonden heb! 't Is de vraag maar of ik zoo'n geluk wel waard zal zijn. - Op 't lieve gezichtje, dat thans tegen zijn schouder rust, is 't laatste spoor van bevreemding verdwenen terwijl het lacht: - alsof ik daar nog een oogenblik aan twijfelen kon!.... O, hoe gelukkig en trotsch is zij thans als zij voor de honderdste maal bedenkt dat Frank, die zooveel van de wereld gezien heeft, haar boven alle andere vrouwen uitverkoor!
Hij laat zijn blik vol teederheid op haar rusten. - Zou zij óók zoo gesproken hebben als zij geweten had wat haar
| |
| |
vader wist?.... En wist haar vader wel welke versche wonde hij weer opengereten had, en hoe zijn woorden geheel dezelfde waren die een heimelijke stem daar binnen reeds zoo herhaaldelijk uitgesproken had?.... Maar komaan! Een nieuw leven lag immers vóór hem; hij zou Eva nu immers volkomen waardig zijn? - het oude moest nu vergeten worden! - hij moest nu slechts in de toekomst zien. Hij brak de stilte af door een van die weinig en toch tusschen verliefden zooveel beteekenende gezegden; Eva gaf er een antwoord op; en nu ging men zich verdiepen in allerlei plannen: als daar waren om hun voornemen te communiceeren aan familieleden en goede bekenden, voor het eerst samen uit te gaan, en honderd andere zaken meer. - Er volgden nu drukke dagen. Daar kwamen de gelukwenschen aan de beurt: de bezoeken die moesten worden ontvangen en teruggebracht; als in een roes gingen dagen en dagen voorbij, en Frank had geen tijd meer om stil te staan bij die ‘gedachten’, die nog soms een voorbijglijdende schaduw konden werpen over zijn geluk. Ten huize zijner ouders wedijverde ieder om te toonen hoe ingenomen men met zijn keuze was, en Eva met bewijzen van de innigste teederheid te overladen. Zelfs de natuur scheen mede te werken om het pad der jongelieden al dadelijk met de vroolijkste zonnestralen te beschijnen; een mooi voorjaar noodigde tot heerlijke wandelingen, tot allerlei uitgangen en tochtjes; en ieder sprak van dat gelukkige paar, om het zeerst met aardsche schatten bedeeld, en van Frank van Arichem, die na zulk een onafhankelijke en hem door velen benijde jeugd nog zulk een vrouwtje kreeg. Bij die ‘onafhankelijke jeugd’ werd hier en daar even gemeesmuild; de heer Reijnbergh, vond men, had wèl gemakkelijk zijn toestemming gegeven: wat er van Franks verleden gemompeld werd zou dus wel wat overdreven zijn.
|
|