| |
| |
| |
Hoofdstuk XXIII.
Mevrouw van Arichem zoowel als Frank hadden Eva beduid dat er geen redenen waren om het huwelijk lang uit te stellen. - Als ze nu in het begin van Juni trouwen, lief, had Mevrouw al met haar echtgenoot beredderd, - dan kunnen ze eerst een mooie huwelijksreis doen, vervolgens ontmoeten wij ze te Trouville of elders, en brengen den nazomer samen gezellig door, totdat ze hun eigen woning betrekken.
- Mij best, had de heer van Arichem geantwoord. Mevrouw was toen heel bedrijvig naar den heer Reijnbergh gegaan, die eerst nog bezwaren gemaakt had, maar ten slotte toch voor Lucy's argumenten had moeten zwichten, en zich toen gehaast had zijn dochter een prachtig geschenk te geven: een hecht, sterk en weldoortimmerd huis, vlak in het midden tusschen zijn woning en die der van Arichems in. - Hoe druk hadden de jongelieden met Mevrouw van Arichem aan het hoofd, en natuurlijk niet minder met Amy, het nu, toen dit met zooveel zorg gemeubileerd moest worden, toen in Franks oog vooral niets goed en mooi genoeg was om een parel als zijn Eva te omlijsten! Hoe moeielijk was hij in zijn keus: over een behangsel kon hij uren nadenken, en
| |
| |
tusschen twee Venetiaansche spiegels voor Eva's boudoir kon hij maar niet beslissen! Ja, hij nam alles zóó ter harte, dat hij zich zelfs opwinden kon als gold het een ernstiger zaak: bij het uitzoeken van gordijnen voor de kleine tuinkamer, waarbij Amy's oog op een kleurrijk patroon van bloemen en vogels viel, wierp hij dit met een heftige beweging boos ter zijde: datzelfde patroon had hij met Greta uitgezocht toen ze zich gingen vestigen in de Avenue de Clichy. Het was geweest of dat patroon hem een verwijt had gedaan, en die welbekende ‘gedachten’ waren weer bij hem opgekomen, om hem dien heelen dag zelfs niet meer te verlaten. - Maar één ding was ten minste gelukkig geweest: Eva had het ook ‘horrible’ gevonden. Zóó kwam 't altijd uit: waar zij doodelijk van was, had hij dollen zin in, en omgekeerd. - Mijn hemel, hoe had hij een uur op die gordijnen kunnen kijken.... daar ginds? - In het nestje van hem en Eva mocht hem niets aan dat verleden herinneren!
Mocht?.... Alsof die telkens opkomende herinnering zich aan iets storen zou! - Ze spraken over hun huwelijksreis. Eva had Frank toegegeven dat dit 't jaargetijde was waarop alles tot een bezoek aan de schoone natuur uitlokte, maar.... toch een dag of tien naar Parijs, vleide zij. - Ik zou Parijs eens zoo graag op mijn gemak, en met iemand die er door en door bekend was, zien. Als Papa mij al eens meenam als hij er voor zaken heenvloog, had ik er zoo weinig aan. - Weer een schaduw, die vóór Frank voorbijtrok. - Wanneer zou hij den moed hebben om met die engel van reinheid naar Parijs te gaan, naar Parijs, waar alles hem aan het voorheen herinnerde. Hij aarzelde een oogenblik. - 't Is juist omdat je Parijs niet kent lieveling, zei hij, - dat je dit nù verlangt. 't Is er in den zomer te warm; de meeste menschen ontvluchten het; de grootste attractie van den winter, de vermakelijkheden, staan er nu stil; en wat nog het ergste
| |
| |
is: Oom, die juist in dezen tijd van het jaar geen afleiding heeft, zou ons geheel en al in beslag nemen, en wij zouden juist die eerste dagen niets aan elkander hebben. - Eva liet zich overreden. - Maar later, vroeg zij na een oogenblik, - later dan, nietwaar? - Natuurlijk! zei Frank, - later.... Ook van die schaduw bleef den heelen dag iets over.
Ze waren den aanvang van hun grootste geluk nader gekomen: het was de dag waarop zij ‘aanteekenen’ zouden. - Frank had er het morgenuur voor uitgekozen om zelf bij den juwelier het geschenk te gaan afhalen, dat hij voor zijne bruid had bestemd. - In zwellend blauw satijn lag daar in een étui een prachtige collier van aaneengeschakelde rozetten: van iedere rozet was een robijn de hoofdsteen, en brillanten flonkerden er omheen. - De juwelier had zijn goeden naam niet verloochend. Frank zag de steenen wedijveren in glans; een zonnestraal viel juist den winkel binnen: hij kon er het oog zelfs niet langer op vestigen, en betuigde zijne groote tevredenheid. - Hoe goed zou dit heerlijke sieraad der lieve Eva staan, nog niet nobel genoeg als het niettemin was voor zulk een bruid! - Moedigde dit den juwelier aan om Frank ook het geschenk van Mevrouw van Arichem aan de bruid te laten zien: een fraai klein horloge, met een naamcijfer van brillanten? - en de collectie armbanden straks, waaruit de oude heer van Arichem maar geen keus had kunnen doen? - Frank liet er het oog over gaan; misschien kon hij van dienst zijn: hij kende Eva's smaak. - Dezen vond Mijnheer uitmuntend door eenvoud, zei de juwelier, en hij toonde Frank eenen uit zeer dun goud gesmeed, met drie gelijke zéér kostbare steenen.... maar zag tot zijn schrik hoe de heer van Arichem het voorhoofd fronste, den armband met een driftige beweging ter zijde legde en opmerkte: - ik had niet gedacht zooiets hier te vinden. Die armband werd verleden jaar al te Parijs gedragen, en niet door dames van den eersten stand. - Dat verzeker ik u!
| |
| |
Waarom ook hier zelfs weer die herinnering? - Een lichte blos gleed over het gelaat van den juwelier, die terstond het plan opvatte om ‘het ding uit elkander te gooien,’ en het niemand meer te laten zien. - Die armband geleek als twee druppelen water op een anderen, dien Frank bij zijn terugkomst uit Trouville... hij trachtte zijn gedachten af te breken en ditmaal althans de voorbijglijdende schaduw niet te zien.
Het is de laatste avond vóór den dag van het huwelijk. - Er hebben schitterende feesten plaats gehad; de familie van Arichem is daarin voorgegaan, de heer Reijnbergh is zoo grootsch mogelijk gevolgd. - Nu, dezen dag en avond, is er niets meer te doen. Na 't diner, 't laatste waaraan Eva als jongmeisje met haar vader aangezeten heeft, is zij naar boven gegaan; zij heeft behoefte gehad in haar eigen gezellige kamer haar gedachten den vrijen loop te laten: zie, 't is geweest of haar Papa ook moeite had zich goed te houden, en of hij niet alleen om zijn werkzaamheden zoo spoedig weer naar zijn kantoor is gegaan. - Zij heeft een langen tijd in hare kamer doorgebracht; toen - ze wist zich onbespied - is zij als een bedevaart begonnen door het gansche huis: op hoeveel plekjes is zij stil blijven staan; bij hoeveel herinneringen zijn haar oogen vochtig geworden; hier zal haar lieve Papa voortaan alleen zitten als hij na den vermoeienden arbèid uit zijn kantoor komt: hij zal er haar niet meer vinden; dáár was háár heiligdom: over de gang heen werpt zij een blik op de deur, die reeds gesloten is als ware zij er al niet meer! - Zij wil nog eenmaal het vertrek betreden waar haar goede moeder stierf: dáár, ze weet het nog als ware het gisteren geschied, vond ze eens als heel jong meisje haar goeden vader schreiend, en ze troonde hem mee: - lieve Papa, maar u heeft uw Eva immers nog? - Wat al herinneringen nogmaals!.... en nu heeft ze eigenlijk
| |
| |
al afscheid genomen van dat dierbare, gezellige huis, een afscheid dat zij nooit vergeten zal! - Schoorvoetend bijna betreedt zij nu den tuin: haar hart klopt zacht: het is of hier nòg meer herinneringen oprijzen.... zij is weer kind, zij speelt hier weer, zij is hier weer gelukkig en vrij.... zij is er weer jonkvrouw in hetzelfde oogenblik en Frank fluistert haar zacht van liefde.... Alles fluistert hier van die liefde: elke boom, elke bloem, elk steentje van het pad dat zij toen met Frank betrad. - Dáár is de stal.... dat deurtje dat ze doorgingen.... hier het plekje waar hij haar vroeg. Zij heeft den sleutel in de hand: zal zij het deurtje nòg eens openen?.... eer ze 't weet staat ze achter Amy en Cora en Jip; de twee groote koetspaarden zullen morgen een gewichtigen rit met haar doen, den gewichtigsten dien ze ooit brieschend en kop en manen schuddend voor haar volbrachten. Daar staat de koetsier: de deftige berliner glimt en blinkt Eva tegen: de staatsie-tuigen hangen gereed.... waar zullen die paarden haar anders heenvoeren dan naar haar grootste geluk?.... Nooit hebben ze de meesteres op eenige reis anders dan behouden t'huisgebracht! - De koetsier mompelt een paar woorden: hij is onder den indruk van het onverwachte feit dat hij ‘juffrouw Eva’ daar zoo eensklaps vóór zich ziet, op den laatsten avond eer ze Mevrouw van Arichem zal zijn. Hij waagt het haar alvast geluk te wenschen.... ja, op den laatsten avond: 't is waar, ze komt immers afscheid nemen; en afscheid nemen doet toch altijd pijn! - Het is haar welkom als zij het deurtje weer achter zich gesloten heeft, en ze is in den tuin eenige oogenblikken alleen. - Papa is druk bezig in het kantoor: morgen komt er een dag waarop hij alweer niet werken kan; Frank is er nog niet, en het is langzamerhand later geworden en de schemering valt. - Zal zij zich nu nog eenige oogenblikken vóór de piano zetten,
en in een ‘lied zonder woorden,’ maar dat toch tot
| |
| |
háár altijd zoo eindeloos veel zei, den weerklank hooren van wat eene stem zacht fluistert in het binnenste van haar bewogen hart?
Zij doet het; en zóó verrast haar na eenigen tijd Frank. - Het is bijna duister in het vertrek, maar haar goeden avond verraadt dat zij aangedaan is. - Liefste, zegt zij zacht, - het is de laatste avond, en alles wat voor het laatst is.... Met vochtige oogen vlijt zij haar hoofdje tegen zijn borst. - Hij sluit haar in zijn armen: - ja, lieveling; maar van ons grootste, heerlijkste geluk, is dit toch het begin.... Is het niet zóó?
De deuren der domkerk zijn geopend. - Terwijl wij ons nog op de straat, maar reeds in de nabijheid van het gebouw bevinden, ruischen ons de statige tonen van het schoone orgel tegen. De organist, onze vriend van den oudejaarsavond, gebruikt het volle werk nog niet; liefelijk en langzaam preludeert hij nog terwijl het gebouw zich met belangstellenden vult. - 't Is een aangename koelte, die ons toestroomt zoodra wij den voet op de blauwe, aan den ingang der kerk ietwat vochtige zerken, hebben gezet; en we voelen er iets voor als 't oog, zich toevallig naar beneden wendend, op een uitgebeiteld familiewapen eener grafstede rust. - Hier liggen ze, denken wij, - die wellicht, evenals Frank van Arichem en Eva Reijnbergh zoo aanstonds in deze kerk, eenmaal óók daar elkander trouw zwoeren: wie weet hoe heerlijk zij deze belofte hebben gehouden, of welk een reeks van rampen wellicht in hun leven op deze blijde ure is gevolgd. Zij mogen thans rusten in vrede! - Wij gaan verder: waarom moet er zich toch altijd een sombere gedachte mengen te midden der vreugd, te midden der zonnestralen om ons heen? - Wij treden het zoogenaamde afgeschoten deel der kerk binnen, door hooge eikenhouten beschotten met lofwerk van dat wat nooit gebruikt wordt gescheiden, en als een bereidwillige kerkeknecht in zijn
| |
| |
blauw gestreept jasje ons tegen een kleine vergoeding een goede plaats heeft aangewezen, zien wij nog beter hoe de ruimte zich vult. Hier een gansche reeks van kennissen en vrienden der van Arichems; ze praten en lachen onderdrukt natuurlijk omdat ze in de kerk zijn, maar toch kan men het hen aanzien dat ze geen gewone godsdienstoefening komen bijwonen; dáár de vrienden van het huis Reijnbergh en Co. - eigenaardige, goede gewoonte: ook de bedienden der beide familiën dagen op. Nog altijd preludeert de organist: ziet, hij dwingt die menigte af en toe naar hem te luisteren; er zijn er zelfs onder die geen oogen van het schoone orgel àf hebben en één gehoor zijn. Men verneemt een eigenaardig gegons van de reeds aanwezigen en die nog binnenkomen. Hier wordt een bankdeur wat hard toegeslagen, dáár wordt een gesprek wat al te luid gevoerd zoodat men een enkel woord verstaat; ons oog valt op den breeden kring van stoelen om den predikstoel, met een sofa in het midden, een voetkussen voor de bruid, en een waarlijk fraai tapijt, dat onder en in dien kring uitgespreid ligt. Enkele bevoorrechten zitten zóó dat zij juist het oog op de plechtigheid zullen hebben. Er zijn plaatsen tusschen die bevoorrechten open, die straks door het arm- en kerkbestuur zullen worden ingenomen; om den kring is alles dicht bezet. - Hoort, onze vriend de organist heeft eenige registers opengetrokken, de tonen zwellen en wassen, trompetten en bazuinen schallen, het pittige geluid van het pedaal is krachtig genoeg om er zich tusschen te doen hooren; en daar is het machtige, alleen in Gods huis passende contrapunt aan het woord. Als een woelende zee bruisen die tonen, ze rollen aan, ze verdwijnen weer; weer andere dringen naar voren, ze worden door nòg andere gevolgd. Onuitputtelijk schijnt dit thema in allerlei nuances en wijzigingen, en toch weer hetzelfde, hetzelfde oude, goede, statige thema, sprekend van
plechtige vereering des Allerhoogsten, des Onzienlijken. - Het is alles
| |
| |
tevens het teeken dat bruid en bruidegom komen. - Achter den predikstoel worden de breede deuren geopend: de witte gestalte van de schoone Eva, door een sluier met oranjebloesem bedekt, valt natuurlijk het eerst in het oog; daarna Frank van Arichem, in 't deftigst zwart, onberispelijk in alle opzichten in zijn manieren en voorkomen; de bewogen ouders, de naastbestaanden, de getuigen, hooggeplaatste personen, velen met kruisen en ridderorden versierd. - Hoe klein moet echter de grootste en voornaamste zich wel voelen hier in dezen oogenblik waar ze als voor God staan, om Hem den zegen af te smeeken voor dit jonge en zeer geliefde paar, dien zegen zonder welken niets iets is in de wereld, en terwijl het machtige orgel daar schalt, en goddelijke kunst iets oplicht van den sluier, die Hem bedekt tot wien alle kunst weerkeert, gelijk zij uit Zijn goddelijke vonken ontsprong. - Is de leeraar mede onder dien indruk als hij den kansel beklimt en het duidelijk is dat hij bewogen is, de hartelijke man, de vriend der beide families, die zoo deelt in haar geluk? - De organist heeft de kracht van zijn instrument getemperd; als bij zijn voorspel, toen wij binnentraden, ruischen de zachte liefelijke tonen; maar hoort! nog altijd het oude thema: het schijnt zacht weg te sterven, maar nog spreekt het zijn zelfde grootsche taal! Eindelijk zwijgt het. - Een kort woord van den leeraar spreekt den zegen uit over bruid en bruidegom, over naastbestaanden en belangstellenden, over alle aanwezigen. Ja, de ware toon is hier aangeslagen; wij worden allen bevestigd in den indruk dien wij reeds ontvingen, wij zingen van ganscher harte en uit volle borst mede:
O goedheid Gods, nooit recht geprezen,
Heet hij een mensch, dien Gij niet treft?....
- En nu, Bruid en Bruidegom, klinkt het van den kansel, - er is één woord in onzen nooit volprezen Bijbel, waar gij zeker aan gedacht hebt, welks vervulling gij ongetwijfeld
| |
| |
over uzelven hebt afgesmeekt: - waar liefde woont, gebiedt de Heer den zegen. - Bewaart dit trouw; bewaart dit ten allen tijd! - Laat het met gulden letteren gegrift zijn in uwe woning. Laat het uw richtsnoer zijn; vergeet het nooit; spreekt het biddend uit bij alles wat gij doet! - Hebt elkander lief! God is liefde. Hij wil dat ook Zijne kinderen elkander lief zullen hebben; vooral degenen die Hij aan elkander gegeven heeft om te zamen het leven door te gaan. Die de aardsche liefde rein en vlekkeloos bewaart, bezit reeds iets van de hemelsche; en wat ook verga, de liefde blijft. Geloof, hoop en liefde, deze drie zijn één; zonder deze geen geluk, maar de meeste van die blijft de liefde!
Gij hebt elkander lief. Bemint elkander, helpt elkander, verdraagt elkander! Er zijn kleinigheden in het leven, o zoo klein, onmerkbaar schier als men ze voor het eerst ontwaart, maar ze kunnen knagen aan dat teedere plantje: de liefde. Als gij ze haar gang laat gaan, ze woekeren voort, ze ondermijnen alles, weldra uw geluk. Vernietigt ze, waar gij ook slechts een spoor van haar ontwaart. Rukt ze uit, werpt ze van u, en bidt God dat de liefde blijve! Want waar liefde woont, daar woont Hij zelf. Ziet, Hij heeft tot nog toe bij u willen wonen; Hij heeft u behoed en gezegend; Hij is zoo goed voor u willen zijn dat Hij u zelfs den dierbaarsten wensch uws harten heeft vervuld! Vergeet Hem daarom niet, vergeet Hem nooit; en mocht ge dat een enkel oogonblik hebben gedaan, keert tot Hem terug; met geopende Vaderarmen zal hij U ontvangen. - Zie Bruidegom, uw teedere Bruid is in hare liefde een beeld en eene afschaduwing van de oneindige liefde Gods! - Een deel van die liefde Gods hebt gij in haar ontvangen!
Hebt elkander lief; hebt elkander ten allen tijde lief: in dit eene woord ligt alles voor uw beider geluk besloten! - En nu: de Heer zegene u beiden ten allen tijd! de Heer zegene u en Hij behoede u! Hij doe Zijn aangezicht over u
| |
| |
lichten, Zijn aangezicht dat het Wezen der Liefde is! - Waar liefde woont gebiedt de Heer den zegen! Daar woont Hij zelf, daar wordt Zijn gunst verkregen, Zijn gunst tot in alle eeuwigheid!
Frank van Arichem en Eva Reijnbergh waren door den echt verbonden.
|
|