| |
| |
| |
Hoofdstuk XIX.
Dus - geen rust, geen oogenblik rust. - Jongenlief, had Amy al gezegd, - want het was hem ontvallen dat zijn voetstappen in het zand van Trouville gekraakt zouden hebben in plaats van in de sneeuw, - jongenlief, je bent aan het soezen. Je philosofeert, je redeneert, je mediteert, je doet allerlei dingen die je nooit gedaan hebt.... Of je hebt groote plannen, had zij er heel zachtjes en ondeugend bijgevoegd. Maar Frank had gezwegen als het graf.
Amy had een paar dagen rondgeloopen met hare nieuwe ontdekking. Zij had het nu begrepen, zij wist het nu zeker: Frank was verliefd op Eva. En omdat Frank verliefd was, serieus verliefd, daarom zag hij zoo bleek, daarom deed hij zulke groote wandelingen, daarom was hij zoo stil en tegelijk zoo ongedurig, en daarom eindelijk was hij zoo plotseling Holland komen binnenvallen, als een bom in een huis. Sapperloot, dat was toch verschrikkelijk interessant een broer te hebben die verliefd was niet alleen, maar ook al zijn bewegingen gade te slaan!
Maar op den derden dag gebeurde er iets verpletterend: Frank maakte bekend dat hij den volgenden morgen weer naar Parijs terugging. - Wat was dàt!? Had Eva hem
| |
| |
dan misschien bedankt!? - Onmogelijk! - Zij hadden elkander immers niet gesproken. Hm - maar Frank had kunnen schrijven, en Eva had kunnen antwoorden: ‘wel verplicht’. - Neen, neen, wat een nare gedachte! - Frank ging er met zijn Oom over spreken; en eer een half jaar om was vierden ze bruiloft!
Er was iemand die nóg ongeruster was dan Amy: Mevrouw van Arichem. Frank was zeker niet wèl, overwoog zij. Te Parijs had hij ongetwijfeld zijn ongesteldheid al voelen opkomen; hij was naar huis gegaan; ook dáár had hij zich niet beter gevoeld; nu dreef zijn ongedurigheid hem weer naar Parijs terug. Zij was wezenlijk en in allen ernst ongerust. Frank had haar wel verzekerd dat hij heel wèl was; hij had gezegd dat hij Papa nu wat beter vond en dat hij alleen maar eens naar hem was komen zien; - maar tevreden was Mevrouw toch niet. En dan!.... In al dien tijd dat hij nu thuis was geweest, had hij Eva in het geheel niet gezien! Het leed geen twijfel: hij had haar met opzet ontloopen!....
En Frank zelf? - Hij had ernstig nagedacht. Hij had het besluit genomen onverwijld weer naar Parijs te vertrekken, Greta voor het laatst te zien, en dan naar Holland teruggekeerd en vrij van elken band, Eva zijn liefde te verklaren. - Waarom had hij zoolang gedraald? Hij betreurde het nu dat hij niet gehandeld had toen de motieven om te handelen aanwezig waren, hij was toen laf geweest zooals hij het nu noemde, - waarom had hij nog egards gehad voor eene die hem bedroog? Nu zou hij doen wat al lang gedaan had moeten wezen. Ongetwijfeld, die zaak zou spoedig genoeg geregeld zijn. Hij zou Greta zeggen dat de tijd waarop ze moesten scheiden gekomen was, dat ze door haar gedrag in de laatste maanden genoeg getoond had dat ze zijn bijzijn niet meer waard was; - natuurlijk zou hij dan nog eenigen tijd voor haar zorgen, en - alles was afgedaan.
| |
| |
Wat was daar nu voor bijzonder moeielijks aan, dat hij het niet al veel eerder had gedaan?
Hij trof een reisgenoot. Zijn oude vriend en schoolkameraad Rein van Witsenburg zat daar reeds in den wagen, in het stemmigst zwart en gewapend tegen de koude met pels en plaid, met zijn hoogen hoed op en in een geleerde Duitsche brochure over den stoom verdiept, gereed om te Parijs met een paar specialiteiten in zijn vak te confereeren, en zoo deftig, dacht Frank, dat 't niet missen kon of die specialiteiten moesten wel een hoogen dunk van hun Hollandlandschen collega ontvangen. - Alweer naar Parijs? vroeg Rein, - verveelt je dat heen en weer trekken niet?.... Frank glimlachte: - alsof jij niet dikwijls en route waart....
- Altijd voor zaken, zei Rein. - Als ik daarvoor uit ben, ken ik verveling noch vermoeienis. Maar voor pleizier.... dat zou ik, geloof ik, niet lang volhouden.... O, ik zeg niet dat jij altijd voor pleizier gaat, ging hij schielijk voort toen Frank hem aanzag. - Ik weet heel goed dat je je tijd en je geld dienstbaar maakt aan eene zaak, waarvoor ons volk zich waarlijk wel wat meer mocht intéresseeren: de kunst. En geloof vrij dat ik dit in je prijs! Ik prijs het zeer dat je altijd tracht hierdoor je vaderland van nut te zijn. Menige overbrenging van een uitheemsche plant op onzen bodem hebben we aan je te danken! - Parijs moet toch altijd een attractie blijven voor wie zich op dat gebied beweegt. -
- Parijs is op elk gebied een attractie. Neem alleen reeds de Parijsche vrouwen maar, zei Frank ironisch.
Rein zette een ernstig gezicht. - Ja.... de Parijsche vrouwen.... arme schepsels, zei hij, - ik heb medelijden met haar. - Zie je, ging hij voort, - ik heb in het algemeen medelijden met de vrouw. Ik praat niet graag over haar, want als ik dat doe, wind ik mij op en word meestal uitgelachen, en succes heeft mijn betoog nooit.
Ook Frank begon al te lachen: - je kent ze niet, vrind!....
| |
| |
Als je ze kende, zou je eer medelijden hebben mot de mannen die niet zoo sterk zijn als jij, en zich door haar laten begoochelen.
Reins gelaat vormde een in het oog vallend contrast met dat van Frank: - neen, neen, ik weet heel goed wat ik zeg: medelijden met de vrouw, die veracht wordt zelfs door hem die haar verachtelijk gemaakt heeft.
Frank scheen een oogenblik na te denken. - Wat een geluk, zei hij, - dat jij met je utopiën niet staat voor het geval waarin ik op het oogenblik verkeer: ik ben namelijk entre nous op weg om zulk een medelijden verdienend schepsel te gaan vertellen dat ik haar haar afscheid geef. - Als je soms als executeur-testamentair voor mij zoudt willen optreden, wil ik je gaarne als zoodanig aanstellen.
Rein zette groote oogen op.
- Ja, als executeur-testamentair zooals ik hem altijd noem, den persoon die bij verbreking van een liaison de zaken regelt, en twee menschen hun vrijheid teruggeeft door ze van een band, die hen knelt, te ontslaan. Een emplooi dat tallooze malen voorkomt, niet alleen in de Fransche romans.... Het was juist iets voor jou! - Als je het een paar malen hadt waargenomen, zou je de vrouwen wat beter kennen, en van sommige dwalingen voor goed genezen zijn.
Rein zat ongeduldig op de kussens van den coupé heen en weer te schuiven, en scheen te verlangen dat Frank uitgesproken had. - Ja, de Fransche romans, dat was óók al een terrein, waarop hij niet t'huis was. Hij vond een ‘emplooi’ als dat Frank daar noemde.... infaam, wilde hij zeggen, maar hij hield 't nog binnen, want hij wilde Frank niets toevoegen dat al te hard klonk. - Je wilt dus een eind aan dat samenzijn maken? vroeg hij, - een scheiding, een breuk dus.... een afscheid in ieder geval van iemand, die je eens liefgehad hebt?.... en de ongelukkige vrouw moet daarvan het leed alleen dragen. Zelf wil je liefst op
| |
| |
een afstand blijven om er zoo min mogelijk last of verdriet van te hebben. O, dat egoïsme!
Hij moest even op adem komen, en gaf Frank daardoor gelegenheid tot antwoorden. - Is het niet beter, vroeg deze, - dat een vreemde een eind maakt aan eene verbintenis, die toch niet langer voortduren kan, en dat men zich daardoor over en weer onaangename scènes bespaart, dan dat men den storm trotseert en kans loopt zich op nieuw door de tranen en andere kunstgrepen eener coquette te laten verlokken? Je zoudt toch niet willen dat men ten slotte nog niet zoo iemand trouwde? -
- Als ik een zoon had, zei Rein hoogst ernstig, - ik zou hem zeggen: zie goed toe wat je doet. Als je eenmaal zulk een verbintenis hebt aangegaan blijft er maar één weg over: de aldus van hare eer beroofde die weder te geven door haar tot je echtgenoote te verheffen. Ik zou op dit stuk zeer streng zijn, en geen transactie, van welken aard ook, toelaten.
- 't Is kras, zei Frank. - Maar mocht je ooit een zoon hebben, en verkeert hij in zulk een geval, stuur hem dan bij mij om raad. - Zijn vader zal er mij later het eerst voor bedanken.
Rein staarde als in gedachten voor zich heen. Wat hij volgen liet scheen in den aanvang meer een alleenspraak dan een antwoord aan Frank: - vreemd.... hij en m'n broer Otto, menschen van wie ik weet dat zij een goed hart hebben, en die zulke theoriën verkondigen!.... - Is de vrouw niet altijd de lijdende partij? vroeg hij, Frank weer aanziende, - heet zij niet slecht, en het uitvaagsel van de maatschappij, als zij doet wat de mannen mogen doen zonder dat iemand het hen kwalijk neemt? - Allerlei stemmen getuigen tegen haar, en noemen haar gedrag onzedelijk, afschuw wekkend.... weet je wat ik onzedelijk en afschuw wekkend noem? vroeg hij, en hij geraakte eensklaps in vuur: een vrouw naar wil- | |
| |
lekeur verstooten zonder te bedenken wat er daardoor van haar kan worden: zonder er zich ook maar één oogenblik om te bekommeren of men daardoor haar leven verwoest, haar dieper en dieper doet zinken, haar tranen en wanhoop, een vrijwillig opgezochte vroegtijdige dood misschien, op zijn rekening heeft. - Gelukkig hij, die dit alles bedenkt als het nog tijd is!
Franks gelaat vormde zulk een contrast met dat van Rein niet meer; hij zweeg een oogenblik en zei toen: - en toch gaat je leer niet altijd op: de theorie is mooi en goed, maar in de praktijk zou je zien dat er wat aan hapert. - De vrouwen komen niet zoo spoedig tot wanhoop, geloof me; ze laten zich gauw genoeg troosten. Wij doen niets dan ze met gelijke munt betalen: die ik op het oog heb, bij voorbeeld, was een onschuld waarop men huizen zou hebben gebouwd. - En tòch heeft ze me bedrogen!
Hij kwam voor de zooveelste maal tot de conclusie dat die Rein toch een brave, nobele kerel was. Op school was hij dit al geweest; nu hij ouder geworden en met de wereld in aanraking gekomen was, gloorde nog diezelfde stralenkrans om zijn hoofd, en dwong hij nòg dienzelfden eerbied van vroeger af. Hij had in de wereld verkeerd, maar hij was niet door haar besmet; hij was slechts met haar in aanraking gekomen voor zoover zij het arbeidsveld aanbood, dat hij ontginde. Welk een hemelsbreed verschil tusschen zijn levensopvatting en die, welke de algemeene was!
Het eigenaardige geluid van het voortrollen der wielen op de ijzeren staven, dat zoolang verstomd had geschenen, werd weer hoorbaar nu het gesprek was afgebroken. De beide vrienden staarden door het raampje van den coupé, ieder met zijne eigene gedachten vervuld. Frank was naar Parijs gegaan om een eind te maken aan zijn betrekking tot Greta: het had hem toen hij in den trein stapte nog zulk een eenvoudige en doodnatuurlijke zaak geschenen, iets wat dagelijks
| |
| |
voorkwam, en nu.... hoe meer hij zijn bestemming naderde, hoe meer hij die taak minder gemakkelijk ging vinden. Straks had hij schertsend aan Rein gevraagd of hij die voor hem wilde overnemen, nu had' hij dit in allen ernst gewenscht, opdat hij Greta maar niet terug behoefde te zien. Met al zijn wereldwijze redeneeringen kon hij de gedachte maar niet van zich zetten dat er toch een tijd geweest was waarop hij haar liefhad, en toen zij alles voor hem was. Het waren werkelijk weemoedige gedachten aan het verleden, die zich bij hem opdrongen. Hij moest zich de wijze waarop hij van haar weggegaan was herinneren, om met vaste hand zijn besluit te kunnen volvoeren, en het onmogelijke der eischen van Reins zedelijkheids-theoriën duidelijk vóór zich te zien.
- Geloof je niet dat de beste stuurlui aan wal staan? vroeg hij, Rein strak in de oogen ziende. - Dit is in het algemeen waar, en hier maakt 't geen uitzondering.
- Ik dank God, zei Rein, - dat men mij hier voor een aan den wal staanden stuurman mag houden. Ik zou niet weten wat het voor mijn gevoel zou zijn als het anders was.
Een lange stilte volgde. - Frank werd er niet opgewekter door: dwaas die hij geweest was dat hij het zoover met Greta had laten komen, dwaas nog eens, en bovenal, omdat hij zich tot de grootste dwaasheid die hij ooit had begaan, had laten verlokken: om met een Hollandsche schoone - zooals zijn Oom altijd sarcastisch gezegd had: o, die had altijd geglimlacht als hij over dat avontuur gesproken had! - naar Parijs te ‘vluchten!’ - Hij dacht weer aan den oudejaarsavond toen zijn leven vóór hem gelegen had als een geopend boek, toen hij óók niet op zijn gemak geweest was, en hij zag naar Rein, die zoo rustig in zijn brochure zat te lezen, met de kalmte en den vrede op 't gezicht. - Als die Eva liefgehad had, hij had niet behoeven te vragen of hij harer wel waardig was.
| |
| |
Zij naderden Parijs; het was nu duister geworden: Rein was zachtjes ingeslapen: de slaap der rechtvaardigen, dacht Frank. Neen, hij kon schier niet langer stilzitten: hij had zich voorgenomen zoodra hij te Parijs aankwam, onverwijld naar de Avenue de Clichy te gaan: nu was het inderdaad of hij dat niet kon. Hij moest ten minste nog een paar uren hebben om van de reis uit te rusten, om zijn gedachten te verzamelen, om eerst goed te bedenken wat hij Greta zeggen zou.... en hij had in Holland zijn woorden zoo mooi gereed gehad!.... Ha, dat was een idee: hij zou Rein vragen of hij eerst met hem dineeren ging: na 't diner was er allicht de eene of andere plaats waar ze nog een uurtje konden doorbrengen: dan zou hij misschien andere gedachten krijgen; en al kwam hij den heelen avond niet in de Avenue de Clichy, al werd het morgen - wat deed het er eigenlijk toe? Hij durfde Rein niet wakker maken, maar hij had er dollen zin in gehad. Hè, foei!.... 't was iets onuitstaanbaars dat deze daar nog altijd sliep tegenover hem, en dat terwijl hij zulk een behoefte had een woord te wisselen.... hoor, hij snorkte zelfs! Ondraaglijk!.... Hij zou wat leven maken, zijn handkoffertje bij voorbeeld eens wat hard dichtdoen, eens kuchen of hardop gaan praten alsof hij niet wist dat Rein sliep. Dàt zou helpen!
Het hielp ook. Rein werd langzaam wakker: hij wreef zich de oogen, en vroeg half geeuwend of ze niet dicht bij Parijs waren. Hij begreep niet dat Franks ‘gelukkig!’ zoo geheel alleen op hem betrekking had. - Gaan we samen dineeren? vroeg Frank. Rein stemde toe.
Maar gedurende het diner was Frank niet zooals anders. Amy zou gezegd hebben: je mediteert, 't Was ook zóó: - wat gedaan moet worden, moet nù gedaan, overwoog Frank: morgen zou hij er nog meer tegen opzien.... Die verduivelde Rein, dat kwam alleen door zijn malle praatjes!
Rein ging zijn hôtel opzoeken, en nam een kort afscheid.
| |
| |
Het scheen dat hij nog wat zeggen wilde, maar hij deed het niet. Frank was er blij om. - Komaan, dan nu maar regelrecht naar de Avenue de Clichy.
Hoe dwaas.... zijn hart klopte toen hij de trap opging. Verbeeldde hij het zich, of hoorde hij stemmen?.... Misschien sprak Greta met haar kamenier, of was Oom bij haar.... 't Zou jammer zijn als hij haar nu niet alleen trof.
Hij opende de deur. - In het boudoir brandden slechts eenige bougies, zooals Greta dit gewoon was als zij zich alleen bevond. Toch was er genoeg licht om Frank dadelijk den gehaten graaf uit het Alcazar te doen herkennen, die op één knie voor Greta lag, haar als met de oogen verslond, en een harer handen tusschen zijn magere vingers hield. Haar blos was vuurrood, en zij hield haar donkere oogen op hem gevestigd. Op de tafel stond een bouquet in een vaas, en daarnaast glinsterde een armband, half uit den étui gevallen. Zoodra de graaf de deur hoorde opengaan, sprong hij snel op, Greta trok haar hand terug en staarde Frank als wezenloos aan. Frank zelf moest geen andere uitdrukking op zijn gelaat gehad hebben terwijl hij daar een wijle sprakeloos op den drempel stond. - Maar na een oogenblik deed hij een paar stappen, zijn oog dwaalde van den graaf naar Greta, en na de beschikking over zijn stem teruggekregen te hebben, wierp hij haar vol verachting een paar woorden toe. Hij wendde zich daarna tot den graaf, waarop Greta, die tot dusver als versteend zijn beleedigende woorden had aangehoord, een gebaar maakte als wilde zij tusschenbeide komen. - Maak je niet ongerust, zei Frank, - je bent me de moeite niet waard dat ik den graaf een slag in zijn gezicht geef. - Gij hebt volkomen gelijk gehad, Mijnheer van Zuylenburgh, ging hij voort, - dat gíj geprofiteerd hebt van de gelegenheid, die u natuurlijk met twee handen is aangeboden. - Een diep minachtende blik op Greta duidde voldoende aan wat hij hiermede bedoelde. -
| |
| |
En wees nu zoo goed, Mijnheer, heen te gaan, en niet weer terug te komen zoolang ik hier nog heer en meester ben! - Een gebiedende wenk vergezelde deze laatste woorden, en deed den graaf als een hond wegsluipen.
- Ik heb je niets meer te zeggen, zei Frank, met Greta alleen gebleven. - Wat mij genoegen doet, is dat ik je heb kunnen laten zien hoe volmaakt onverschillig je me geworden bent. Ik was hier gekomen om aan onze verbintenis een eind te maken, maar nu is dit niet meer noodig. Ik zie meteen dat ik me over je toekomst niet ongerust heb te maken.
Hij verdween en wierp de deur achter zich dicht. - Welnu Rein, wat zoudt ge nù van uw verheven wezen, de vrouw, hebben gezegd?
Maar sacré nom de nom!.... en duizend duivels! en allerlei verwenschingen en vloeken, regelrecht en onvervalscht uit de hel! - Neen, ze waren nòg niet genoeg en voldoende om weer te geven wat Oom gevoelde toen hij den volgenden dag met het doel om zijn mooie nicht te bezoeken, naar de Avenue de Clichy was gegaan, en daar gehoord had.... niet meer of minder dan dat zij vertrokken was.... Vertrokken?! en waarheen?.... Niemand wist inlichtingen te geven. - Was zij weer naar Holland gegaan? Had Frank haar zonder iets te zeggen meegenomen?.... Was zij misschien van woning veranderd, en had zij hem - Oom! - haar adres niet eens opgegeven?.... Waarachtig, dat was om des duivels te worden! - Lucien.... onbruikbare, slaperige, soezende, imbécile Lucien!.... Waar zit je?! Ellendige dienaar!.... ten allen tijde heb je me op de hoogte gehouden van al het doen en laten van mijn mooie nicht.... en waarom heb je dan nu niet gezorgd dat ze in de Avenue de Clichy bleef?!.... Spreek op, slaapkop!.... Je wordt oud en onbruikbaar.... waarvoor wordt je betaald?.... zeg! Niet om me de mooiste van alle vrouwen voor mijn oog te laten ontfutselen!
| |
| |
Oom was woedend. Neen, nooit, te midden van Mijnheers hevigste pijnen zelfs, had Lucien hem zóó gezien. De arme kamerdienaar stond maar te buigen, en naderde met iederen vloek van Mijnheer dieper de aarde, hij bezwoer hem bij alle heiligen dat hij geen schuld had, dat ‘Madame Ardère’ met de noorderzon vertrokken was, en dat niemand, de duivel zelfs niet, genoeg slimheid bezeten hadde om dàt te voorzien.
- ‘Madame Ardère’, zei Oom smadelijk, - wat doe je met Hollandsche woorden in je mond, die je toch niet uit kunt spreken!.... Heel Parijs zal nog van ‘Madame Ardère’ gaan praten!....
- Als zij er ooit terugkomt.... stellig! dacht Lucien.
|
|