| |
| |
| |
Hoofdstuk XVIII.
Frank keerde dus naar Holland terug. Hij reed met het ontboden rijtuig naar de Gare du Nord, dejeuneerde in der haast aan het station, en wierp zich daarna ontevreden en geërgerd op de zachte kussens van een coupé van den gereedstaanden trein. - Dwaas die hij geweest was! - Dwaas en lichtgeloovig, dat hij zich met open oogen had laten bedriegen!.... er moest aan zijn verhouding tot Greta nu zoo spoedig mogelijk een eind komen: hoe hij alles regelen zou, zou hij later zien.
Het weer was als zijn stemming: nevelachtig en grauw. Het was nog kwalijk dag: hij kon niet naar buiten kijken, wat hem anders als hij in den trein zat, nog al eens afleiding gaf; hij hield zich nu alleen met zijn gedachten bezig, - Wat zou men t'huis verwonderd zijn als men hem zoo spoedig weerom zag.... enfin, de blijdschap zou des te grooter zijn. Hij nam zich voor, als men zijn verwondering te kennen gaf, te zeggen dat er op het oogenblik niets bijzonders te Parijs te doen was; hij had het nieuwe stuk in het Theatre français al gezien, en hij kon een vertaling er van voor Holland aanraden, ja het was van belang dat er spoedig
| |
| |
werk van werd gemaakt. - Hij hoorde zich reeds dit alles vertellend, gezeten in de gezellige tuinkamer t'huis, terwijl hij zijn blikken over den besneeuwden tuin liet winden - hè, hij hoopte dat die sneeuw, die zulk een contrast met die prettige warme kamer vormde, toch nog niet weggedooid zou zijn als zijn moeder en Amy daar als toehoorsters tegenover hem zaten!.... Zijn moeder en Amy, ja - en nog eene misschien, die hem van lieverlede geen oogenblik meer uit de gedachten was. Hij was het zich nu bewust: Eva was hem boven alles lief. T'huisgekomen zou hij beslissen hoe hij voor goed met Greta zou breken, en dan.... de trein gaat hem te langzaam bij de gedachte aan dat ‘dan’. Hij verlangt naar Holland, naar het leven dat hij daar bij de verwisseling des jaars heeft leeren kennen, naar de aangename kalme gewaarwordingen die hij toen ondervond, naar de huiselijkheid en rust die hij altijd ontloopen is, maar die hij nu immers tegensnelt! - Terwijl hij hieraan denkt doet de natuur na den doorwaakten nacht langzamerhand hare rechten gelden, en hij sluimert in; zoete droomen omzweven hem, en in zijn verbeelding is hij reeds in Holland, nu het land van beloften.
Hij komt t'huis. Allen zijn verrukt hem weer te zien, alles is t'huis zooals op den dag toen hij de zijnen verliet, ook de sneeuw ligt nog ongerept in den tuin, on hij staart er op van de gezellige warme achterkamer uit. Toch.... neen, het is er zoo niet. Hij mist de rust waarvan hij gedroomd heeft, hij weet niet welke macht hem zoo onophoudelijk nu eens naar boven, dan weer naar beneden drijft, hem dwingt zich nu eens met dit bezig te houden, dan met dat, zonder dat hij kalm genoeg is om zich bij het eenmaal ter hand genomene te bepalen, hem allerlei kranten half ongelezen weer doet neerleggen, of hem de straat opvoert straks, om lange wandelingen te doen ver buiten de stad, waarbij de noordenwind om hem heen giert en zijne voet- | |
| |
stappen kraken in de sneeuw, terwijl hij somtijds denkt dat het in het zand van Trouville is. Zijn moeder maakt zich ongerust: hij is zoo afgetrokken en stil dat zij vreest dat hem iets deert; bij al zijn verzekeringen dat het niet zoo is, schudt zij ongeloovig het hoofd; in den laatsten tijd was de hoop weer levendig bij haar geworden dat zij haar wensch toch nog vervuld zou zien, maar van het oogenblik van zijn terugkomst af heeft hij Eva overal ontloopen! Een zucht ontglipt Mevrouw van Arichem als zij daaraan denkt. - Amy vindt haar broer onuitstaanbaar: neen, bij haar blijdschap dat hij weer terug is, zij heeft niets aan hem!
Zie, daar zit hij nu alweer alsof hij zijn oortje versnoept heeft! Het is alsof hij altijd in gedachten is. Maar nu is hij toch met iets bezig: hij heeft Mama's album ter hand genomen, maar hij doorbladert het niet zooals men gewoonlijk met een album doet; neen, zijn oogen schijnen op een openliggend blad gevestigd - ten minste als ze niet weer voor zich heen staren, zooals Amy in de laatste dagen zoo dikwijls gezien heeft dat ze deden. Hij kijkt bepaald aandachtig in het album. - Onhoorbaar laat Amy de deur, welker knop zij in de hand heeft, in 't slot vallen, met ingehouden adem doet zij een paar schreden voorwaarts, nog een paar, nogmaals.... daar is zij zonder dat hij er iets van bemerkt heeft tot vlak achter hem gekomen, zij houdt haar handen vóór zijn oogen en drukt een kus op zijn mooi zorgvuldig opgemaakt haar: - Broertjelief, waar denk je aan?.... Zij laat hare handen los, en ziet dat haar broer op het oogenblik dat hij haar ontwaart, schrikt alsof hij op een misdaad wordt betrapt. Haastig slaat hij het album dicht, maar niet zóó gauw of de handige Amy heeft gezien dat hij staart op een klein portretje van Eva Reynbergh, jaren geleden aan hare moeder geschonken toen de vroegere eigenaresse nog een klein meisje was, en sedert door Mama met alle zorgvuldigheid bewaard.
| |
| |
Amy doet onwillekeurig een stap achterwaarts. - Hoe dom, dat zij dááraan nooit heeft gedacht!
De avond van den dag, dien Frank in den trein begon, vond Greta in Maison d'Or. - Het was tegen den middag; lusteloos en zich nog altijd met dezelfde gedachten kwellend, zonder dat zij een stap verder kwam, had zij daar nog steeds in haar boudoir gezeten, nadat zij Niniche, die telkens was komen kijken en allerlei vragen had gedaan om toch achter de reden van Mijnheers plotseling vertrek te komen, voor goed het wegblijven had opgelegd. - Daar had zij op eens voetstappen gehoord: wat was dat?.... Niniche die tòch weer terug kwam!.... Zij maakte zich al boos.... neen, het was Oom, die aangediend werd. - Oom?.... Natuurlijk, Frank had er geen gras over laten groeien, en den spion weer gestuurd. - Terwijl de ergernis haar naar hare woorden had doen zoeken, was Oom gaan zitten en had gevraagd: - is 't bij Frank aan huis niet goed? - hij heeft toch geen slechte tijding? - Lucien - die guit - ik dacht hem de soliedste van alle kamerdienaars - heeft hem van morgen vroeg in de rue Lafayette gezien, in een rijtuig met een koffertje bij zich. Lucien heeft zich leelijk verpraat toen hij mij dat vertelde; maar enfin, ik heb 't hem vergeven omdat hij een bericht van den jongen bracht.
Greta had hem aangezien. Zij kon er niet aan twijfelen of Oom waarheid sprak. Toch zou zij zich goed houden; Oom zou niets merken: Frank zou geen eer hebben van zijn leelijke handelwijze; dit gunde zij hem het allerlaatst. - Ja, hij kreeg gisteren een brief, en daarin stond dat zijn papa niet al te wèl was.... maar het is niet erg.... dat geloof ik niet.... en daarop is hij vertrokken.... Lucien heeft goed gezien.
Er lag iets abrupts in hare woorden, en zij zweeg terstond
| |
| |
weer. - Oom kon nog nauwelijks gelooven dat het waar was: - de jongen is gisteravond bij mij geweest, en hij heeft mij niets van ziekte van zijn vader verteld. Die brief moet dan wèl uit de lucht gevallen zijn! - 't Is jammer dat dit nu tusschenbeide komt, vervolgde hij, - want ik heb juist een hartig woordje met hem gesproken, en ik geloof wèl dat het doel getroffen heeft ook. Die mooie oogen zullen nu niet meer om hem behoeven te schreien. Ik heb hem namelijk eens verteld welk een opgang je gemaakt hebt toen hij op Oudejaarsavond in Holland was! Dat kan geen kwaad, zie je, want een kleinood, dat ook door anderen bewonderd wordt, rijst daardoor voor den bezitter in waarde.
Oom had het koud gevonden. Hij zag dat het vuur uitgebrand was, en gaf vóór alles bevel dat men het weer aanlegde. - Daar heb je zeker door zijn overhaast vertrek niet aan gedacht? vroeg hij. - Zou er tòch weer wat gebeurd zijn, in spijt van zijn vaderlijke vermaning?.... Hij wierp een zijdelingschen blik op zijn mooie nicht: - hm.... de jongen moet zich wèl ongerust gemaakt hebben, dat hij zich uit zulke armen heeft losgescheurd, dacht hij terwijl hij haar een paar complimentjes maakte, en het hem moeite kostte haar aan het praten te krijgen. Zij dacht na: Frank had Oom dus gesproken: nu begreep zij de oorzaak van zijn zonderling gedrag. Als Oom hem verteld had dat ze op Oudejaarsavond naar het Alcazar geweest waren, dan had Frank ook reden gehad om boos te wezen. Maar waarom had hij dat dan niet liever ronduit gezegd? - Zij deed haar best om zich goed te houden, maar een zucht ontsnapte haar.
- De teleurstelling, dacht Oom. - Lieve nicht, zei hij, - ik kan me uitstekend in je positie verplaatsen. Als je hem zoo pas weerom hebt, en hij gaat dan alweer weg.... maar bedenk dat het voor hem toch ook een verschrikkelijke opoffering moet geweest zijn je zoo op eens weer te verla- | |
| |
ten. - Ik ben blij dat ik hier gekomen ben; je zat zoo alleen!....
Hij zegende bij zich zelf zijn gelukkig gesternte, dat hem alweer onverwachts in de armen van zijn mooie nicht had gevoerd. Met vaderlijke teederheid sloeg hij een zijner eigene armen om haar middel, en ging voort: - maar komaan, je moet hier niet zóó blijven zitten! Ik begin waarlijk te gelooven dat je met al die consternatie niet eens hebt gedejeuneerd!.... Je zoudt van honger sterven, en ik zou het mij nooit vergeven als ik dat toegelaten had! - Ga met mij dejeuneeren, dan zullen wij een glas op zijn spoedige terugkomst drinken.
Zij liet zich na eenige aarzeling overreden. Oom liet zich welgevallen dat zij een cigarette voor hem aanstak, zooals zij langzamerhand voor een gewoonte aangenomen had als hij in dit boudoir op haar moest wachten, en zij ging naar het aangrenzende vertrek om toilet te maken. - Wat was dàt?.... Nadat Frank haar verlaten had, was zij er nog niet geweest, en nu vond zij op de tafel, op een plaats die in het oog moest vallen zoodra men binnentrad - een enveloppe. Zij deed een paar schreden nader, stak de plotseling bevende hand uit, scheurde de enveloppe open.... geld!.... Bankpapier! - Zij draaide het om en om, bekeek het van alle kanten.... niets dan bankpapier. - Een vuurroode blos overtoog haar gelaat, zij stampte met den voet: ha!.... als hij haar maar van geld voorzien had, had hij gedacht, kwam het er niet op aan hoe hij haar verder behandelde!.... Hij had zich onder een valsch voorwendsel uit de voeten gemaakt, en.... geld achtergelaten!.... Als hij na hetgeen hij van Oom gehoord had regelrecht naar haar toe gekomen was, en haar een slag in het gezicht gegeven had en gezegd: - je bedriegt me! ze had het hem vergeven, maar dit.... In haar verontwaardiging wierp zij de enveloppe met den inhoud driftig op de tafel.
| |
| |
- Waarom had hij zoovéél geld achtergelaten?.... Zou hij dan van plan zijn lang weg te blijven?.... Of zou hij misschien in het geheel niet meer terugkomen?....
Die laatste gedachte neep haar eensklaps de keel dicht. Zonder er aan te denken dat zij haar peignoir al losgemaakt, en een der armen uit de mouw had bevrijd, liep zij naar het boudoir waar Oom zat, en met de ledige enveloppe nog in de hand vroeg zij gejaagd: - Is hij van plan niet terug te komen?.... Zeg het me dan liever ronduit!....
- Wel kind, wat een idee!.... Ooms oog werd zóó geboeid door dien blanken schouder en dien prachtig gevulden bovenarm, waarop hij niet laten kon een kus te drukken, dat de vrees, die er in hare woorden lag, niet tot hem doordrong. - O die verliefde kinderen! riep hij uit, - wat zou ik niet geven als je je zoo zenuwachtig maakte omdat ik vertrokken was!.... en hij bleef haar in bewondering aanstaren terwijl hij hare hand in de zijne hield.
Zij herinnerde zich op eens wat zij zich voorgenomen had. Oom mocht immers niets merken, Frank mocht niet weten dat zij zich zijn heengaan zoo aantrok; schielijk maakte zij haar hand met een bestraffend tikje op Ooms wang los. - Hoe kwam zij zoo dwaas!.... Zij zou zich spoedig verder gaan kleeden. Binnen vijf minuten was zij gereed....
Geen vijf minuten later stond zij gekleed en gereed vóór Oom. Zij had nu de heerschappij over zich zelve weer terug; ze zou nù niets van wat haar deerde toonen. Toen ze niet alleen dejeuneerden, maar ook een mooien rijtoer maakten (het was frisch, opwekkend winterweer; de zon was glansrijk door de ochtendnevelen heengebroken) en daarna dineerden, was Greta weldra weer evenals op Oudejaarsavond, neen veel uitgelatener nog. Zóó uitgelaten, en vooral zoo lief en vriendelijk als zij nu tegen Oom was, was zij nog nooit geweest. Hij wist waarlijk niet hoe hij het met haar had.
Zijn broer had hem een dienst gedaan door nu juist on- | |
| |
gesteld te worden. Als het ten minste niet meer dan een kleine catarrhale aandoening was - on dit zou 't wel niet - was hij er hem zelfs dankbaar voor.
Greta was van nu af weer onder de bijzondere leiding van Oom. Hij kwam haar in hare woning den tijd korten, hij wandelde en reed met haar, bezocht met haar allerlei plaatsen van uitspanning, dineerde en soupeerde met haar, - kortom, alles was weer zooals verleden zomer, toen Frank te Trouville was. Met dit onderscheid evenwel, dat het Oom toen was als had' hij een kind voor, dat voor den eersten keer te Parijs was, dat hij alles liet zien, en dat hem erkentelijk was voor de kleinste oplettendheid; nu had zijn gezellinne haar eigen wil en gaf dien in duidelijke woorden te verstaan; zij koos zelve hare vermaken uit, en toonde heel goed te begrijpen dat het Oom aangenaam was dat zij zijn geleide aannam en dat hij met baar werd gezien. Intusschen was zij op nieuw het onderwerp der aandacht en der gesprekken geworden. Frank had zich niet zooveel met haar in het openbaar vertoond, Oom daarentegen was er trotsch op om met haar gezien te worden en vond het piquant dat men hem met haar in éénen adem noemde. - De vlinders fladderden weer om haar heen als den voorbij geganen zomer, nu nog meer zelfs omdat zij meer bekend was, en thans met den Graaf van Zuylenburgh aan hun spits. Hij wist waar zij dineerde, hij wist waar zij met Oom reed of wandelde, hij wist welke openbare vermakelijkheden zij met Oom gewoon was te bezoeken, hij wist, naar het scheen, van uur tot uur waar zij zich bevond. Waar zij was, was hij ook, of kwam hij, niet zijn lorgnet aan het gouden koordje bevestigd, en dien afgematten trek op zijn ietwat oudachtig, maar niet van spirit ontbloot gezicht. Met dien gang, met die manieren, waardoor hij dadelijk in het oog viel, met dien duim en wijsvinger aan dat
| |
| |
lorgnet geslagen, en het vóór zijn oogen houdend net zoo lang tot hij het vallen liet, om dan allerhoffelijkst te groeten. Hij scheen Greta's schaduw; waar hij maar even gelegenheid vond sprak hij haar aan, en deed of de kennismaking van een uur hoogstens in het Alcazar een samenzijn ware geweest dat hen tot oude bekenden had gestempeld. Begreep hij dat dit Oom op zekere hoogte moest gaan vervelen, hij begon op de hem eigene manier den ouden heer de meest vleiende complimentjes te maken, hij wist zijn ijdelheid te streelen door er op te zinspelen hoe ieder van hem en die mooie Hollandsche sprak, en ‘hoe goed Mijnheer van Arichem was’ dat hij, van Zuijlenburgh, wel af en toe de derde in hun alleraangenaamst gezelschap mocht wezen. Soms ook vergenoegde hij zich met, in een hoekje teruggetrokken, Greta door zijn lorgnet gade te slaan, en door zijn bewonderende blikken meer te zeggen dan hij nog ooit met woorden had durven doen. - Ieder bewijs van hulde dat de Graaf haar bracht, stemde Greta bitterder tegenover Frank, wiens koelheid van de laatste dagen tegen al die oplettendheden te sterker afstak.
Onder die huldeblijken behoorde in de eerste plaats dat de graaf haar elken morgen, ondanks haar telkens herhaald verzoek om dit niet meer te doen, van versche bloemen voorzag. - Niniche bracht die dan namens hem, en liet daarbij niet na er op te wijzen hoe beleefd en vriendelijk Mijnheer de Graaf toch was, en hoe hij nog veel meer aan Mevrouws voeten zou willen leggen. - Niniche vroeg dan vaak, als Greta de bloemen bewonderde, of de Graaf toch niet eens een enkele maal tot haar mocht komen om van die erkentelijkheid, die uit haar mond slechts gebrekkig overgebracht werd, van hare meesteresse zelve te hooren. - De bloemen waren schoon, de attentie van den Graaf was allercharmantst.... ja, Niniche had wèl gelijk: de Graaf had aanspraak op een woord van dank....
| |
| |
Maar vandaag zal Frank toch zeker schrijven!.... Of zou hij er in het geheel niet aan denken dat het vandaag haar verjaardag is?.... Hij zal haar dien dag toch niet geheel vergeten, want hij weet dat er buiten hem niemand is die zich om haar bekommert. Zou hij er niet evengoed als zij aan denken hoe ze verleden jaar haar verjaardag hebben gevierd?.... Toen hoeft hij haar al dagen te voren geplaagd met dat groote geheim dat hij voor haar had, hij heeft den dag niet af kunnen wachten naar het scheen, en den vorigen avond, toen het twaalf sloeg, is hij daar op eens komen aandragen met het prachtigst, beelderigst cadeau waar ze ooit zin in kon hebben, dollen zin!.... en hij heeft het haar gegeven met honderd kussen, en de teederste betuigingen van zijne liefde.... En welk een dag hebben ze toen samen doorgebracht!.... Met de liefste attenties had hij haar overladen, ze waren samen uit geweest, ze hadden in een der eerste restaurants gedineerd, en hij had haar den ganschen dag met de bewijzen zijner innigste teederheid overladen, en nòg had het hem geschenen alsof hij haar niet genoeg had gefêteerd? - Zeker, er zal nù toch wel een brief komen!.... Zij had er van morgen, gisteravond al een verwacht.... Zijn Papa moest dan toch zieker zijn dan zij vermoedde; wie wist welke angstige dagen Frank in Holland doorbracht, dat hij niet aan schrijven had kunnen denken!.... Ongetwijfeld, dit was ook de oorzaak dat hij in al dien tijd niet geschreven had!....
Zij wacht, zij wacht, den ganschen langen dag. Eindelijk wordt het avond. Zij denkt aan den avond nu een jaar geleden, zij herinnert zich alles wat zij toen gedaan hebben en wat Frank toen gezegd heeft, hoe ze verkozen heeft dien gezellig samen t'huis te blijven, en hoe gelukkig ze toen waren, zoo gelukkig dat ze gedacht had dat die zaligheid nooit door iets zou kunnen worden verstoord. - En nu taal
| |
| |
noch teeken?.... Nu het geringste bewijs zelfs niet dat hij aan haar denkt?.... O, zou hij dan toch voor goed zijn weggegaan?....
Niniche komt binnen. - Weder draagt zij een prachtigen bouquet; haar lachje is coquetter, met haar blikken schijnt zij iets bijzonders te bedoelen, het is als wezen hare oogen naar een klein pakje dat even tusschen de bloemen uitsteekt; zoodra zij den bouquet aan hare meesteresse ter hand gesteld heeft en zij overtuigd is dat ook deze het pakje opmerkt, doet zij een paar schreden terug, en blijft dan staan om elke van Greta's bewegingen gade te slaan. Wat is dat?.... Als Greta, door Niniche geholpen, den bouquet in een vaas vóór zich op de tafel heeft gezet, het pakje ter hand genomen en het open gemaakt, valt haar oog op een prachtigen met edelgesteenten bezetten armband, zoo fraai als zij er nog nooit een heeft gezien. Terwijl haar oogen fonkelen en een hooger blos haar wangen bedekt, waagt Niniche het haar met een paar woorden mee te deelen dat de Graaf gehoord heeft dat het heden haar verjaardag is, hij heeft belet gevraagd om haar zijn opwachting te komen maken, hij kan ieder oogenblik komen als Mevrouw het toestaat; hij heeft dit reeds vooruit gezonden als bewijs zijner nederigste hulde. - Greta ziet de edelgesteenten flonkeren en hun glans verblindt haar schier: dit bewijs dat er aan haar gedacht wordt tegenover de koelheid van Frank.... een seconde valt haar oog op den porte-bonheur dien Frank om haar arm heeft laten smeden toen ze samen zouden gaan wonen, maar smadelijk haalt zij de schouders op. - Laat den Graaf hier komen als hij zich aanmeldt! zegt zij tot Niniche, die nog wacht en haar verblijd aanstaart.... maar ga dan toch, en doe wat ik je zeg! -
Als de Graaf straks vóór haar staat, wijst ze hem op den armband en zegt dat zijn geschenk veel te kostbaar is, en ontvangt ten antwoord dat niets mooi en kostbaar genoeg is
| |
| |
om door haar gedragen te worden. Hij is zoo gelukkig; hij had haar al in zijn hart gedankt voor hare goedheid dat zij hem ditmaal bij zich toegelaten had; dat was al meer dan hij had durven hopen!.... Van het eerste oogenblik dat hij haar gezien had, had hare ongeëvenaarde schoonheid zulk een machtigen indruk op hem gemaakt dat haar beeld nooit uit zijn gedachten was geweest; voor één blik uit die oogen ware hij door een vuur geloopen, voor één kus dier heerlijke lippen had hij zijn leven gegeven, voor één oogenblik aan hare zijde met zijn arm om die prachtige taille geslagen, hij wist zelf niet wat, overgehad! Het was zijn vurigste wensch geweest haar nog eenmaal te ontmoeten eer hij vertrok; want dat vertrek was aanstaande, en weldra zou hij haar niet meer zien, hij zou alleen de herinnering aan die verblindende schoonheid bewaren, tenzij ze kon besluiten met hem te gaan. Van Arichem was harer onwaardig; hij was heengegaan; hij stelde geen prijs op die goddelijke, alles overtreffende schoonheid, waar heel Parijs al sedert maanden van sprak! Als hij haar de zijne mocht noemen, zou hij haar beter waardeeren. Hij had haar lief.... eeuwig lief!....
Hij zinkt op één knie voor haar neer en ziet haar in de donkere oogen, die zij op hem gevestigd houdt. - Liefde - eeuwige liefde? herhaalt zij smadelijk, - wat waren de betuigingen van liefde en trouw van Frank geweest?.... Hoe kort had zijn ‘eeuwige liefde’ voor haar geduurd?.... Op sportenden toon vraagt zij hoeveel weken de Graaf wel ouder ‘eeuwig’ verstaat.
Met de gloeiendste kleuren maalt hij haar andermaal zijne onveranderlijke liefde. - Onverwachts wordt de deur geopend, en op den drempel staat - Frank.
|
|