| |
| |
| |
Hoofdstuk XVII.
Het is heerlijk winterweer. ‘De zon schijnt zoo vroolijk, de sneeuwvelden zijn zoo wit, de hemel is zoo blauw, de menschen zijn zoo precies als ze wezen moeten’..... voor menschen aan een station, om behoorlijke passagiers te worden voor een trein, die over vijf minuten vertrekken zal. - Wij zijn op het perron van het station op de plaats van Franks inwoning. Daar komt hij aan, gevolgd door een bediende die zijn kleine bagage en zijn reisdeken draagt; een stationsbeambte heeft reeds voor zijn kòffer gezorgd; met den pels aan stapt hij op een der coupés toe; een paar woorden worden nog met den bediende, die zijn bagage naast hem op de bank neerlegt, gewisseld, zijn retourbillet wordt nagezien; hij stapt in den wagen, en nadat het portier dichtgeworpen is gaat de trein voort met bestemming naar Parijs. - Frank heeft vooralsnog geen medereizigers. Hij kijkt, buiten de stad gekomen, rond; de woorden, die wij hier overnamen, en die hij juist in een courant gelezen had, komen hem in de gedachte, en hij merkt op dat er, als men dezen dag had willen beschrijven, een voorname factor vergeten was. Of het nog een weinig gesneeuwd had of geijzeld, hij wist het niet; wèl werd zijn
| |
| |
oog getroffen door dat heerlijk wit, dat de nacht om ieder takje der boomen had getooverd, die duizende en duizende fijne kristallen, waarop de zon haar licht goot, en die zij in duizend en duizend kleuren deed schitteren. Het was een schouwspel, waar men het oog niet van af kon wenden, en waar men dat toch van af moest houden in 't eind, verblindend schoon als het mocht heeten. Nu eens wierp Frank zijn blikken links uit het portierraam, dan weder rechts: hier was 't een gansch bosch, zoo wit, zoo schitterend-fijn, zoo helder, zoo grootsch; daar een enkele nederige boom in een weiland, op den kant van een bevroren sloot, die hem scheen toe te roepen onder 't voorbijstoomen: - ja, al sta ik alleen, gun ook mij een blik; de draden, om mij geweven, zijn even kunstig. - Frank voelt zich opgewekt gestemd. Het is t'huis zulk een aangenaam en gezellig leven geweest; hij heeft zooveel oude kennissen ontmoet, en ze hebben allen zoo ondubbelzinnig getoond dat ze blij waren hem te zien; hij heeft 't t'huis zoo goed gehad en zijn moeder is zoo aux petits soins geweest; Amy was zoo verrukt omdat hij al wat zij van hem wilde zoo ‘naarstig’ heeft gedaan, dat hij niet anders dan met voldoening aan die veertien dagen kan terugdenken. En dan: die veertien dagen t'huis, ze waren even zoovele dagen in Eva's gezelschap doorgebracht: hij had zich in den laatsten tijd niet meer in wijsgeerige beschouwingen verdiept: hij had de zaken genomen zooals zij waren en van dit bijna voortdurende bijzijn genoten; het was hem goed geweest en hij was van lieverlede in die stemming gekomen waarin dit ‘goed’ zich tot alles uitstrekt, die stemming waarin men de gansche wereld wel zou willen omhelzen en in ieder een vriend, een broeder ziet. Zeldzaam voorkomend voorwaar! Maar als men het zelf zoo goed heeft, als men zoo gelukkig is, als niets ons deert, al onze wenschen voorkomen worden, dan wordt men zóó gestemd. Hij dacht op 't oogenblik aan
dat alles; hij doorleefde die veertien
| |
| |
dagen nog eens terwijl de trein snel en vroolijk-schitterend in 't milde zonlicht door de vlakte gleed; die benauwde droom van den oudejaarsavond lag verre achter hem, en toen die voorbij was, was er immers 't aangenaamst ontwaken op gevolgd! Hij ging nu weer naar Parijs.... natuurlijk, hij had beloofd dat hij daar terug zou keeren; hij had daar alles achtergelaten; zijn reis naar Holland was maar een uitstapje geweest; zijn moeder zelfs had er zich niets anders van voorgesteld, en zij had volkomen begrepen dat zijn oom hem weder wachtte, dat er in het Théâtre français een stuk en vogue was dat hij zien wilde, waarvoor hij zijn plaats reeds had besteld; en zij was volmaakt tevreden geweest ook met zijn terugkeer. Alleen: - jongen, blijf niet meer zóó lang weg, had zij er bijgevoegd, en dit had hij beloofd.
Voor wien had de reis naar Frankrijks hoofdstad zoo weinig nieuws meer als voor van Arichem! - Toen hij zich verzadigd had aan 't heerlijk winter-landschap om zich heen, toen zijne oogen vermoeid waren geworden en hij zich ook met geen lectuur meer bezig wilde houden, gaf hij zich aan het genoegelijkst dolce far niente over. - Terwijl hij nog eens voor de zooveelste maal doorleeft wat hij in die heerlijke dagen genoot, snellen wij hem vooruit, en wachten hem bij zijn aankomst in de Avenue de Clichy. - Zijn opgewekte stemming heeft hem nog niet verlaten; Greta is aangenaam verrast als zij hem zóó terugziet: vergeten schijnt wat er vóór zijn vertrek heeft plaats gehad: zeker, zij had aanleiding tot zijn booze luim gegeven, maar nu wilde hij alles vergeven en vergeten. Toen zij hem zóó zag, had zij spijt dat zij in zijn afwezigheid dingen gedaan had die hem moesten mishagen; neen, ze nam zich voor nu niet meer te kibbelen: ze was blij dat ze hem terug had. Zij omhelsde hem lang en innig.
Zacht maakt Frank zich uit hare omhelzing los; hij staart
| |
| |
voor zich heen en zijne gedachten schijnen af te dwalen. Ze zijn weer waar ze in den laatsten tijd zoo dikwijls zijn geweest als Greta hem in dit boudoir kwam ‘storen’; - hij bevindt zich in hare onmiddellijke nabijheid, en toch is hij zooveel mijlen ver van haar af'! Zij vermoedt niets, zij lacht en knikt hem toe: - neen, hij weet nog niet goed hoe zij zijn terugkeer op prijs stelt; zij is zoo blij dat hij van die veertien dagen geen langeren tijd maakte; hij weet toch wel goed hoe gelukkig zij nu is, niet waar?....
Elke onaangename gewaarwording heeft haar verlaten. - Als hij nu maar niets van die bewuste ontmoeting op oudejaarsavond hoort.... gelukkig dat zij in haar ergernis den graaf van Zuylenburgh niet ontvangen heeft, waar deze moeite genoeg voor heeft gedaan! Maar ondanks alles, ook het praten van hare kamenier, is zij in dit opzicht standvastig gebleven. Bah! hij zag bleek die graaf, en hij scheen veel ouder dan hij was; en toen zij hem eens overdag ontmoet had, was zijn kleur nòg valer geweest dan bij den avond; een echte fat was hij.... maar het was toch aardig zoo bewonderd te worden en niet altijd aanmerkingen te hooren, zooals Frank in den laatsten tijd voortdurend had. - Maar een vergelijking met Frank kon hij toch in de verste verte niet doorstaan.
.... Zij hoopte maar dat hij haar niet aanspreken zou als zij hem ergens met Frank ontmoette.... en dat hij niet zou laten merken dat hij aan haar voorgesteld was. Hoe speet het haar nu dat zij Oom niet gevraagd had niet van hun bezoek aan het Alcazar te spreken!.... Och kom, Oom zou wel wijzer zijn....
Maar Oom was niet wijzer. - Toen Frank na een paar dagen begon te begrijpen dat het hoog tijd werd om Oom eens op te zoeken, en zich een avond koos om hem eens alles van t'huis te vertellen, geloofde Oom dat hij al een zeer verstandige oom was omdat hij deed wat hij al lang
| |
| |
voor zijne mooie nicht had willen doen: namelijk eens een woordje op zijn pas met zijn neef spreken. Hij had er vroeger al over gedacht, toen hij gemerkt had dat de jongen wat nonchalant tegenover dat mooie snoetje begon te worden; - nu nu hij op oudejaarsavond niets dat hem verdacht voorkwam gevonden had, moest Frank eens onder handen genomen worden. - Het was laat geworden; Oom had nog van geen heengaan van Frank willen hooren; ze zaten nu eerst gezellig onder vier oogen, en Oom begon: - jongen, ik zal je eens wat zeggen, je hebt je fameus vergist. Niets van datgene waarvoor je bevreesd bent geweest, niets hoor!.... Ze zat als een kuische Suzanna in haar boudoir.... wat zeg ik? - ze zat aan jou en heel alleen aan jou te denken, en ik zag zelfs tranen in die goddelijke oogen om je afwezigheid geschreid! Wees in het vervolg zoo kwaaddenkend niet meer!.... Door kwaaddenken ontstaan kibbelpartijen.... o, ik heb het wel gemerkt.... je oom kent de vrouwen!.... en uit kibbelpartijen verkoeling, een heel leelijk ding! Ze is de beste, de aardigste, de geestigste en de vroolijkste meid, die ik in jaren ontmoette.... dat hadt je op oudejaarsavond kunnen zien! - Toen ze eenmaal over haar verdriet heen was, altijd wèl te verstaan. - Maar wees voorzichtig.... als jij haar verwaarloost zal 't haar niet aan aanbidders ontbreken! We waren vóór het souper in het Alcazar, en daar zat van Zuijlenburgh.... ik ken hem door zijn moeder, zooals je misschien weet. Hij kwam ons aanspreken.... Epris, hoor! tot over zijn ooren! - Zie je, Neefje, het gevaar zit in een klein hoekje. Ik spreek geen kwaad van mijn mooie nicht.... de hemel beware me!.... maar ik waarschuw je slechts!
- In het Alcazar!.... Frank wist niet wat hij hoorde. De plaats, die de eerste aanleiding tot hun oneenigheid gegeven had, waar zij wist dat hij niet wilde dat zij heenging, en waar ze toch heengegaan was zoodra hij zijn hielen had gelicht!.... De plaats waar het oude leventje na- | |
| |
tuurlijk weer was begonnen! - Begonnen?.... Neen, een nieuwe phase ingetreden, een phase van nadere kennismaking en intimiteit, nu zijn afwezigheid harer coquetterie den vrijen teugel gelaten had!.... O, dat valsche en leugenachtige schepsel! - Frank beefde van drift bij de gedachte aan de huichelachtige blijdschap, waarmee ze hem had ontvangen om hem zand in de oogen te strooien natuurlijk, aan haar verhaal van haren uitgang met zijnen oom, waarbij zij dat bezoek aan het Alcazar zon zorgvuldig had verzwegen! Och, alle vrouwen waren toch dezelfde, allen, ook zij; hij was naïef genoeg geweest om zich haar zoo geheel anders te denken. Dat waas van ingenuïteit, waarin zij zich had gehuld, die tranen, die zij had geschreid, dat ongeluk en die verlatenheid, die zij had voorgewend, had zij dit alles misschien niet gebruikt om een goed heenkomen naar Parijs te zoeken?.... In zijn opgewondenheid geloofde hij het. Ze was een nietswaardige, gelijk al hare zusteren! Te lang reeds had hun samenzijn geduurd! Hij had naar het eind er van gehaakt: hij had haar lastig en licht geraakt genoemd, en hij had haar tal van kleine ondeugden toegeschreven die de samenwoning onaangenaam hadden gemaakt, maar die ééne groote ondeugd: dat zij hem bedroog, had hij in haar voorbij gezien! - Zijn trots gedoogde niet dat hij zijn oom blijken liet dat hij dupe was van dat schijnbaar eenvoudige kind; hij liep dus over de zaak heen en brak zijn bezoek zoo spoedig mogelijk af. - Oom dacht toen zijn neef vertrokken was, dat hij doel getroffen had: hij wreef zich in de handen bij de gedachte dat hij het zóó aangelegd had: een beetje naijver kon geen kwaad, zijn neef
zou nu wel voorzichtiger zijn in het vervolg en dat mooie bekje wat meer apprecïeeren, en dat mooie bekje.... had hij een goeden dienst gedaan.
Als Oom het rechte geweten had!.... In Franks binnenste kookte het: hij verlangde niets liever dan tegenover Greta
| |
| |
te staan, haar wat hij vernomen had als in het aangezicht te slingeren, haar te verwijten dat zij tegen zijnen zin gegaan was waar hij niet wilde dat zij ging, om een persoon te zien dien hij niet wilde dat zij ontmoette.... o, er zou nog wel meer achter schuilen: zijn verdenking was niet zonder grond geweest! Hij zou haar ontmaskeren, hij zou alles, ja alles onderzoeken! en - om dit te doen zou hij voor het oogenblik zwijgen.... al kon hij zich bijna niet bedwingen. Een oog in 't zeil, de bewijzen opgezocht, en dan - díe haar voor de voeten geworpen!
Met deze voornemens keerde hij naar de Avenue de Clichy terug. - In zijne afwezigheid waren er brieven voor hem gekomen; hij zag de adressen na: - hoe?.... een brief van zijn vader?.... en die schreef bijna nooit, dat deed Mama of Amy altijd.... en 't adres scheen met een bevende hand geschreven!.... Kwamen hem de woorden van den heer Reijnbergh in de gedachte, en hechtte hij daardoor, nadat hij de enveloppe open gescheurd had, nog meer gewicht aan die enkele zinsneden, die zijn vader over zichzelven had neergeschreven: wat koortsig, een gevolg van het gure weer, en niet veel eetlust? - Frank maakte zich plotseling ongerust; en nog meer dan straks van plan geen scène te maken en voor het oogenblik niets te zeggen, deelde hij Greta mede dat hij een brief had gehad, dat hij vreesde dat het met zijn vader niet goed was, en dat hij daarom besloten was den volgenden morgen vroeg naar Holland terug te keeren.
Een storm brak eensklaps als over effen water los. - Wat?.... Frank haar nu weer verlaten, en hij was nauwelijks terug?.... en ze waren pas zoo gelukkig samen, zoo gelukkig als zij gehoopt had noch verwacht! - Daar stak wat achter!.... Dan had hij het niet gemeend toen hij zoo opgewekt en lief uit Holland terugkwam, dan was dit een voorwendsel geweest om wat hij in zijn hart voor- | |
| |
had voor haar te verbergen!.... Zijn vader ziek?.... Zij geloofde er niet aan; zij eischte dat hij haar den brief toonen zou; zij wilde hem lezen; er was een vrouw in 't spel; ja, een vrouw, zij had 't al lang gedacht, maar nu was zij er zeker van! -
Hoe meer zij zich opwond, hoe kalmer van Arichem scheen. - Toen zij hem een oogenblik tijd tot antwoorden liet, zei hij dat het haar niets aanging waarom hij vertrok, dat het genoeg was dat hij heenging, en dat hij haar geen rekenschap schuldig was. - Hij had haar echter nog één raad te geven: zij had voorzichtig te zijn met haar uitgaan en de bezoeken die zij ontving. Hij verkoos niet bedrogen te worden. - Hoeveel 't hem ook kostte niet meer te zeggen, hij bedwong zich niettemin.
- Zend je Oom maar weer als je vertrokken bent! beet zij hem toe, - om hier te komen spionneeren zooals den vorigen keer! Ik weet toch wel dat je hem hebt gestuurd!
- Een raad, herhaalde hij, en maakte door zijne schijnbaar onverstoorbare kalmte haar drift nog grooter, - want die je in mijn afwezigheid het hof komt maken, vraag dien meteen maar of hij in 't vervolg ook voor je zorgen wil!....
Eén zonderling wezen is de mensch! Geruimen tijd had van Arichem reeds gezocht naar eene gelegenheid om een einde te maken aan zijn verbintenis met Greta; nu bood deze zich aan, en men zou gedacht hebben dat hij die met beide handen had' aangegrepen, dat de ontmoeting van Greta in het Alcazar voldoende aanleiding ware geweest om haar te verlaten, en voor goed naar Holland terug te keeren; - in plaats van dit alles wond hij zich op bij de gedachte dat Greta een ander boven hem verkoos, en voelde hij in de eerste plaats zijn eigenliefde gekrenkt. Hij ging naar het aangrenzende vertrek, wierp de deur achter zich dicht, en in plaats van aan rusten te denken begon hij zijn bagage
| |
| |
die hij mee wilde nemen, bijeen te pakken om over eenige uren gereed te kunnen zijn.
Greta kon hem niet zien, maar zij hoorde nagenoeg al zijne bewegingen. Als hij vroeger op reis gegaan was, had zij altijd dat koffertje voor hem gepakt; zij wist wat hij meenam en met de grootste zorg had zij gewaakt dat er niets vergeten werd; nu was zij getuige van iets dat zij slechts met het oog van haren geest aanschouwde. - Hij bleef dus bij zijn voornemen.... zoodra de morgen aanbrak zou hij gereed zijn.... hoe diep 't reeds in den nacht ware, ook zij kon niet aan rusten denken; zij kwelde zich onophoudelijk met de vraag wat hem toch zou bewegen zoò plotseling naar huis te gaan: in die kalme vastberadenheid, waarmee hij de aanstalten voor de daad zoo terstond bij het woord had gevoegd, lag iets onheilspellends, dat haar aan iets meer dan een gewoon vertrekken omdat hij zich over een van zijn familieleden ongerust maakte, deed denken. Zou hij den geheelen nacht door in dat vertrek blijven?.... zou hij zoo boos zijn dat hij haar niet meer zien wilde?.... dat hij zelfs geen afscheid meer van haar zou nemen?.... wat hij den laatsten keer, toen ze óók oneenigheid hadden gehad, ten minste nog had gedaan!.... Zij zou niet naar hèm gaan en hem zeggen dat zij geen schuld had; als hìj zoo uit zijn humeur was als dit den laatsten tijd het geval was geweest, was het maar goed dat hij wegging; zij wierp het hoofd in den nek en stampte met het voetje: - hij verdiende dat zij waar maakte waarvan hij haar verdacht!
Het begon al te schemeren toen zij daar nog zat met door spijt bekreten oogen, den fijnen zakdoek verfrommelend, zich rusteloos heen en weer werpend op de sofa, tòch ongerust toen ze merkte dat Frank in het geheel niet tot haar kwam. Ze hoopte nog dat hij binnen zou komen, maar bovenal was ze besloten de minste niet te zijn, en niet tot hèm te gaan, wat er ook gebeurde. - Daar hoorde zij hem eindelijk
| |
| |
de andere deur der kamer openen; zijne voetstappen, die zij bij de stilte van den vroegen morgen zoo goed hooren kon, stierven langzaam weg op de trap; het was of zij buiten een rijtuig hoorde; zij rees op en trad langzaam naar het venster, waarbuiten alles nevelachtig en grauw was gekleurd. Zij vernam duidelijk het dichtslaan van een portier, en het rijtuig reed weg. Wankelend ging zij naar de sofa terug, en bedekte haar gelaat met de beide handen.
Zij voelde de afmatting niet, die noodzakelijk op zulk een doorwaakten nacht volgen moest; alleen een huivering overviel haar toen zij na geruimen tijd de oogen opsloeg, en die het eerst op den haard vielen, waar sedert eenige uren geen vuur meer in te bekennen was. Zij liet hare blikken door het kille vertrek dwalen - daar waren al die meubelen, al die ornamenten, al die honderd kleinigheden, die haar aan Frank herinnerden - zij deed een paar stappen het boudoir in: het was alsof alles er anders uitzag: die tafel, waaraan zij zoo dikwijls met hem gezeten had, die sofa, waarop hij haar zoo vaak andere woorden dan de laatste die hij met haar gewisseld had, had toegesproken, die gravures aan den wand - al die geschonken van hèm - het was of een periode in haar leven was afgesloten, en deze gedachte neep haar een oogenblik de keel dicht.
Zij had niet gemerkt dat Niniche binnengekomen was; dat plotselinge heengaan van Frank had hare zinnen als verstompt. - Niniche!.... Greta streek zich snel het haar wat naar achteren, en vroeg wat zij wilde. - Mevrouw hier, op dit uur? begon de kamenier, verbazing veinzend, - maar het was waar, Mijnheer was ook zoo plotseling vertrokken.... Zij kwam eens zien of Mevrouw hare diensten ook noodig had. - Een kort ‘neen’ was Greta's antwoord. Niniche scheen te aarzelen, het was als wilde zij nog wat vragen, zij drentelde heen en weer en deed of zij met iets bezig was, totdat Greta haar eindelijk aanzag en vroeg wat zij eigenlijk wilde.
| |
| |
- O neon, er was niets.... of.... toch wèl, draaide zij: - zou Mevrouw Mijnheer den Graaf van daag dan niet eens willen ontvangen?.... Mevrouw was zoo alleen; en de Graaf had al zoo dikwijls om de oor gevraagd.
Een ongewone glans schitterde in Greta's oogen. - Ha, daar word haar eensklaps het wapen als in de hand gegeven om te volvoeren waaraan zij straks al had gedacht: om zich op Frank te wreken!.... Hij was er wel geen getuige van als zij het deed, maar hooren zou hij het toch!.... Als zij het verzoek van den graaf eens inwilligde?.... Eén woord tot Niniche, en zij zou gewroken zijn!
De slimme kamenier sloeg haar aandachtig gade. Zij meende het toestemmend antwoord van Mevrouw reeds te hooren, in gedachte had zij de gouden Louis van den Graaf reeds in de hand, eindelijk zou zij die dan toch verdienen!.... Neen. Greta zag in haar verbeelding het vaalbleeke gelaat van den Graaf, het portret van Frank, daar op de tafel vóór haar, scheen haar aan te zien. - Zeg aan den Graaf, zei zij tot Niniche, en haar stem klonk daarbij vast on beslist, - dat ik hom niet wachten kan.... dat ik geen bezoeken ontvang.
|
|