| |
| |
| |
Hoofdstuk XVI.
Er waren eenige maanden voorbijgegaan: van Arichem en Greta woonden nog altijd in de Avenue de Clichy. Had het van Arichems vrienden al verwonderd dat dit samenzijn zoolang had geduurd, hemzelf misschien nog meer. Immers, behalve dat geene dergelijke betrekking ooit bij hem van zoo langen duur was geweest, kwam er hier bij dat er in zijn innerlijk leven met Greta veel was veranderd. De tijd, toen zij alles wat hij deed, blindelings goedkeurde, lag ver achter hen; zij was naijverig en veeleischend geworden; zij scheen zelfs een bijzonderen slag te bezitten om scènes te maken - iets wat hem zoo hoogst onaangenaam was. Hij kon zijnen Oom niet meer bezoeken en bij dezen wat langer blijven zonder dat zij hem verdacht ergens anders te zijn geweest; hij kon niet meer alleen uitgaan zonder dat haar hoofdje hing en zij hem verweet dat hij dit vroeger niet zou gedaan hebben, maar dat hij nu niet meer van haar hield; eens zelfs had er een heftig tooneel plaats gehad toen hij door eene oude bekende, eene eerste ster op dramatisch gebied, te soupeeren gevraagd, zeer laat in den nacht was teruggekeerd. En hij had nog meer redenen om ontevreden te zijn. Zij speelde de coquette, naar hij zeer goed
| |
| |
zag, op de boulevards, in café-concert of theater, waar ze vrienden of kennissen van hem ontmoette; en niet altijd waren hare vleiende woorden en de verzekering dat het haar alleen te doen was om hèm te behagen, omdat hij immers zoo gaarne had dat men haar bewonderde en hem benijdde, in staat zijn kwade luim te verdrijven. - Het begon hoe langer hoe vaster bij hem te staan dat er een eind aan dezen toestand komen moest. Had' hij die waarschuwende stem, die hem toen hij Greta weer voor het eerst in de rue du 4 septembre terugzag had ingefluisterd dat het toch wijzer ware geweest niet meer naar Parijs terug te keeren, maar gehoor gegeven! Toen, meer dan nu, was het de geschikte tijd geweest om een einde te maken aan eene verbintenis, die toch vroeg of laat verbroken moest worden: hij betreurde het meer dan ooit dat hij dit niet had gedaan. - Als hij vroeger eene dergelijke verbintenis afgebroken had, mocht dit al eens met heftige scènes gepaard gegaan zijn, zij van wie hij zich losmaakte had nooit in eenig ander bewustzijn verkeerd dan dat hun betrekking slechts een tijdelijke was. Niet alzoo Greta: hij wist niet of zij ooit aan de mogelijkheid eener scheiding had gedacht. Hij kon zich voorstellen wat het wezen zou, of wat er nog vooraf zou moeten gaan, eer het tot een werkelijke breuk met haar kwam. - Bij het overzien van al de onaangenaamheden, die hem misschien nog wachtten, was het weleer zoo rooskleurige leven met Greta hem soms tot een drukkenden last.
Niet altijd echter was dit zoo. Er waren ook oogenblikken waarin hare schoonheid weer de oude toovermacht op hem uitoefende, als zij met hare liefste beden om verzoening tot hem kwam, als zij weer alles in het werk stelde om hem te behagen, - dan was van Arichem weer door die schoonheid geketend; totdat een nieuwe oneenigheid dien tooverkring kwam verbreken, het bleek dat dit altijd kibbelen en
| |
| |
telkens weer verzoenen, dat bij sommigen den band sterker toehaalt, bij een karakter als het zijne juist het tegendeel teweeg bracht, en van Arichems gedachten mijlen ver van Greta afdwaalden.
Waarheen? -
Zij vlogen, sneller dan een sneltrein, Holland in. Zij hielden daar stand, zij drongen door hechte muren en gesloten deuren, zij dwaalden door het groote huis waar de firma Reijnbergh zetelde, en waar - Eva was. Eva! - Van Arichem had de woorden, die zijne moeder te Trouville tot hem gesproken had, onmogelijk en ongerijmd genoemd, maar ze hadden toch telkens en telkens weer in zijn ooren geklonken; hij had ze zoo duidelijk vernomen en verstaan, dat hij ze eindelijk zelfs minder ongelijmd was gaan vinden. - Eva je liefhebben.... jongen, ben je dan blind, dat je dàt niet hebt gezien? - Het bleef iets onmogelijks, maar er was in die onmogelijkheid niettemin zooveel dat hem aantrok, dat hij er langzamerhand een genoegen in was gaan vinden zich te vermeien in wat had kunnen zijn, als die onmogelijkheid eens mogelijk ware geweest. Hij zag zich bemind met een liefde, die hem tot nog toe vreemd was geweest, uitrustend van zijn zwerven en een kalm leven leidend als een deftig hoofd van een gezin, met een lief vrouwtje voor een geheel leven verbonden, met een paar aardige kinderen.... neen, dàt kon hij zich toch niet voorstellen; maar ja.... een paar kinderen.... zoo'n klein meisje, een dotje met blonde haren.... Hij had altijd zooveel, vooral met een klein meisje, opgehad....
Waar voerde zijn verbeelding hem heen?.... Iemand met een verleden als het zijne, met zulk een leven achter zich, kon zich in zulk een omgeving niet denken: die fantaisie zou nooit werkelijkheid kunnen zijn! - Maar toch, als het tooverwoord zijner moeder al die beelden had doen verrijzen, als ze daar in allerlei gedaanten zachtjes wiegelend voorbij- | |
| |
trokken voor zijnen geest, hoe voelde hij dan welk een geluk er voor hem had kunnen weggelegd zijn, en hoeveel hij miste!....
Dan zag hij het frissche, bekoorlijke kind der zee, gelijk hij Eva noemde, zooals zijn verbeelding hem haar het liefste maalde, zooals zij te Trouville vóór hem had gestaan met dien blos op de wangen, dat tintelend oog, dat bezielde gelaat naar de eindelooze ruimte gericht. Hij keerde weder als aan hare hand naar Trouville terug, hij doorleefde nog eens al wat hij daar doorleefd had. maar nu bij het licht, dat zijn moeder voor hem ontstoken had. En dan, ja, dàn kreeg zoo menige kleinigheid, zoo menig schier vergeten feit, zoo menig woord dat hem weer te binnen kwam, een geheel anderen zin. Dan kon hij er niet meer aan twijfelen of zijn moeder sprak de waarheid: hij werd door Eva bemind. Liefelijke gedachte!.... Hij zou haar altijd dankbaar blijven dat zij hem haar jeugdig hart had willen schenken.
Maar wat baatte het hem?.... Iemand als hij mocht zich immers zijn bestaan niet denken verbonden aan dat van Eva? - Zij de reine onschuld, en hij....
Gelukkig zou hij zijn, die het recht had haar van liefde te spreken!....
En toch.... als hij liefhad, hij op zijn leeftijd, hij die de wereld kende en die wist wat het beteekende als hij zeide: ik bemin, - zij zou meer waard zijn dan de dolle opgewondenheid van den jongen van achttien jaren, de liefde, die hij had te geven....
Zóó kon hij fantaiseeren, een nieuwe, gansch onbekende wereld indwalen, de eenzaamheid opzoeken in Greta's fraaie vertrekken. - Als zij daar dan binnentrad, begreep zij niet dat haar aardigste lachje, haar zoetste woordjes, haar mooiste toiletje, dat alles waardoor zij hem steeds placht te betooveren, een wanklank scheen, die de harmonie in zijn binnenste verstoorde.
| |
| |
De verwisseling des jaars was aanstaande. Het was vinnig koud; de ijsvermaken waren in vollen gang geweest eenige dagen lang, van Arichem en Greta hadden hun landaard niet verloochend en er hun deel in gehad, en nu, in het gezellige avonduur, zaten ze uitrustend bij elkander. Er heerschte stilte in Greta's boudoir: de sierlijke pendule slechts liet haar regelmatig, zacht getik hooren, nu en dan knetterde het vuur of viel er een half uitgebrand blokje naar beneden, waarna de vonken uiteenspatten en de vlam helderder opflikkerde als om de gezelligheid van het vertrek nog te verhoogen. Van Arichem zat half over een brief heengebogen, waaraan hij ijverig schreef: Greta was met een handwerkje bezig, en de fijne blanke vingertjes verrieden het waarlijk niet dat zij vroeger wel eens met grover arbeid onledig waren geweest. - Nadat hij al een paar malen naar haar opgezien had, deelde hij haar schoorvoetend mede wat hij geschreven had. Het was dat hij het oude goede gebruik gestand wilde doen, en den oudejaarsavond in Holland te midden der zijnen vieren. Hij had zich toch al te beschuldigen, zei hij, omdat hij behalve gedurende zijn verblijf te Trouville, dat nog niet eens geheel ongedwongen was geweest, de zijnen in het afgeloopen jaar bijna niet dan bij een enkel vluchtig bezoek had gezien. - Reeds verwachtte hij een uitdrukking van onwil op Greta's gelaat, voorzag allerlei klachten en verwijten, een heftig tooneel misschien.... maar neen, zij bleef kalm voortwerken en zei slechts, na eene pauze: - je hebt gelijk; je moeder heeft zoo'n avond recht op je. Van Arichem zag nog een paar malen naar haar op en schreef toen verder; zij had haar handen met haar werk op haar schoot laten glijden en staarde in gedachten verdiept voor zich heen: - hij kon naar huis gaan.... met open armen zou hij daar ontvangen worden, maar zij.... al had ze naar Holland kunnen wederkeeren, hoe zou de ontvangst zijn, die haar bereid was?....
| |
| |
Hoe zou het met haar moeder zijn?.... en met Dora?.... En - haar vader; aan hem kon zij niet zonder bitterheid denken: wie anders dan hij was de oorzaak dat zij zich hier bevond?.... Zou hij haar nòg met die gevreesde oogen wegkijken als zij weer tegenover hem stond?.... Maar haar moeder.... ja, als zij die nog eens weer kon zien! Als zij die nog eens kon zeggen: - uw kind was onschuldig, het had niet gedaan waarvan men het betichtte toen gij en iedereen het voor schuldig hieldt!.... Zou er nog eens een dag komen waarop zij dàt kon doen, en haar moeder ten minste, haar zou gelooven?
- Onzin! Zij wist het immers niet? - Zij kon nú haar moeder immers niet meer naderen zelfs.... ze wist niet eens of zij nog leefde! - Zij wist niet of haar moeder nog wel aan haar dacht, of haar naam t'huis nog ooit werd genoemd!.... Na dien eenen brief had Dien nooit meer geschreven: zij had ook niet geantwoord, dat was waar; maar zij had eerst niet gedurfd, en later, toen zij er nog wel eens over gedacht had, had Zoé altijd gezegd dat het een dwaasheid zou zijn.... Zou Dien misschien nòg eens geschreven hebben, maar was de brief niet terecht gekomen omdat zij haar veranderd adres niet wist? - Of hadden Dien en Lien haar óók al vergeten?.... Dit was zeker, dat zij haar moeder en Dora niet vergeten zou, ook al dachten zij misschien reeds niet meer aan haar. En dit ook, dat zij al die pracht en weelde, die haar hier omringden, en waarvan zij vroeger het bestaan zelfs niet had vermoed, op dit oogenblik gaarne geven zou voor één woord van vergiffenis, voor één kus van - moeder. - Zeker! - hij kon gaan, hij moest gaan zelfs!.... Zij zou hem niet terughouden, al zou zij ook alleen zijn als zij den laatsten klokslag zou hooren wegsterven - eenzaam en alleen....
Zij spande zich in om Frank niets van al die sombere gedachten te laten merken, en zag hem vriendelijk aan ter- | |
| |
wijl hij zijn brief dichtmaakte. - Hoe? - Nòg geen woord? - geen enkele tegenwerping? - en niet later dan gisteren, toen hij slechts even uit wilde gaan, had haar hoofdje nog gehangen!.... Hij had verwacht dat zij zich aan hem vastgeklampt zou hebben, en hem gesmeekt haar niet te verlaten. - Hoezeer hem dit ook meeviel aan den eenen kant, deze onverschilligheid hinderde hem. Zij kwam hem verdacht voor.... was zij eensklaps zoo los van hem geworden?.... was zij misschien blij dat hij wegging? - Zij was er ongetwijfeld mee gediend dat hij haar voor eenige dagen verliet - zij hunkerde wellicht al naar hare vrijheid? en straks zou zij hem in de armen van een zijner vrienden vergeten.... Zij wachtte misschien slechts op zijn vertrek om zijne plaats door dien geheimzinnigen jongen man uit het Alcazar te doen innemen!
Zonder omwegen zei hij het haar. Hij wist weinig hoe zij verre van met zulke overleggingen bezig te zijn, slechts aan sombere gedachten overgegeven was, en hoe zijn verdenking haar griefde juist op een oogenblik, waarop zij aan een woord van troost zoo groot een behoefte had gehad. - Een vuurroode blos overtoog haar gelaat terwijl de tranen, die zij met moeite had ingehouden, nu teruggedrongen werden door hare ergernis, en zij het beneden zich achtte zulk een aantijging te wederleggen. Zoo onverschilllig mogelijk trachtte zij uit te brengen dat het dan ook wel zóó wezen zou als hij het zóó vond.
Zij had nog meer voedsel aan zijn argwaan gegeven. Toch dacht hij er niet aan zijn bezoek aan Holland uit te stellen, zooals hij eenige maanden vroeger in een dergelijk geval zeker zou hebben gedaan; hij bepaalde er zich slechts toe bij het afscheidsbezoek aan zijnen Oom, dat hij brengen ging, dezen te vragen een oog in het zeil te houden, en hem al wat hij mocht merken terstond te berichten. Toen hij weer naar de Avenue de Clichy teruggekeerd was, vond hij Greta
| |
| |
nog pruilend, wat hij aan haar nog niet geweken booze luim toeschreef, zonder te vermoeden dat zij zich te zeer gekrenkt gevoelde om eenigen stap tot toenadering te kunnen doen. Ook hij wilde de eerste niet wezen die deed alsof er niets gebeurd was. De dag van zijn vertrek naderde; koel, zooals het nog nooit geweest was, was het afscheid. - Geen van beiden had een stap tot toenadering willen doen.
't Is oudejaarsavond. - Sedert zijn terugkomst is het Frank zoo vreemd te moede geweest: hij weet niet waarom: in het huis zijner ouders is toch alles hetzelfde gebleven. Op 't gezicht zijner moeder ligt dezelfde glans der blijdschap omdat zij hem weerziet; zijn vader zegt als gewoonlijk niet veel, maar hij toont genoeg dat hij niet minder ingenomen is met zijn komst - alleen treft het Frank dat deze ouder geworden is: de voren schijnen wat dieper in dat gelaat gegroefd - Amy is als altijd als zij het geluk heeft zich van haar broer meesteresse te kunnen maken: vol levenslust, en opgaande in allerlei plannen om dit met hem te doen en dat, - zoodat Frank begint te gelooven dat hij van de nachten óók wel dagen zal mogen maken, als hij aan àl hare wenschen gehoor geven wil. - Alles dus bij het oude, en toch.... Hier heeft hij ten minste één indruk gegrepen, en kan dien onder woorden brengen: het is of er nog nooit zulk een gezellig waas van huiselijkheid over alles lag: van morgen na het dejeuner bij voorbeeld is hij niet van zijn stoel kunnen opstaan, hij heeft niet aan het verlaten van de tuinkamer kunnen denken, maar hij is nog wel een uur met zijn moeder blijven praten, en toen hij daarbij naar buiten gekeken heeft, waar alles er zoo doodsch in het eentonige sneeuwkleed uitzag, heeft hij zulk een ongekend gevoel van behaaglijkheid, rust en kalmte gekregen, dat het inderdaad ongewoon en opvallend was. - Hij zat maar te luisteren. Zijn moeder vertelde hem dat Amy af- | |
| |
gesproken had om met Eva naar de kerk te gaan, dat zij haar zou komen afhalen, en de meisjes er niet aan gedacht hadden dat zij óók plan had om te gaan. - Frank verraste onmiddellijk zijn moeder en zich zelven door den uitroep: - wel, dan ga ik met u! - Vreemd.... hij naar de kerk!.... En toch weer niet vreemd: hier was het of het zoo hoorde. Zóó was het nu met alles geweest gedurende dit gansche verblijf t'huis; wat
tegenstrijdig had geschenen was het toch eigenlijk niet.
Tusschen al dat rumoer in de groote, bedrijvige stad van Franks inwoning, bromde het klokgelui. - Het was of dit op den oudejaarsavond met dringender stem ter kerke noodigde; ze waren in grooter getale dan gewoonlijk die aan die roepstem gehoor gaven; er waren onder hen die anders nooit ter kerke gingen, maar er alleen op den laatsten avond des jaars prijs op stelden het bedehuis te bezoeken. - De kerkgangers vermengden zich met de wemelende menigte op straat; ze liepen tusschen die bonte mengeling in, uitwijkende voor karren en wagens, die nog voortbrengselen van handel of nijverheid naar hunne bestemming moesten brengen, naast patroons of kantoorbedienden, die zich naaiden lessenaar spoedden om de balans op te maken, tusschen de ondeugende straatjeugd door, haar mijdende waar ze baldadig dreigde te worden, voorbij - maar waar zou het einde zijn als men dit levendig tafereel in al zijn onderdeelen wilde beschrijven? Het gaslicht goot zijne weifelende, rossige stralen over dit alles, en de groepen waren er niet minder schilderachtig om. 't Oog verwijlde er gaarne op, vooral van hem die zich, zooals Frank, om geen gladden sneeuwvloer te bekommeren, noch last van telkens uitwijken had. Met zijn moeder in den coupé ter kerke rijdende, slaat hij al dat gewoel gade. Juist zijn zij tot vóór de wijdgeopende kerkdeur genaderd; de tonen van den statigen voorzang der gemeente komen als met de stralen van
| |
| |
het licht naar hen toe; zij stappen uit; en wij zien hoe Mevrouw van Arichem langzaam het bedehuis binnen gaat, gelukkig en trotsch aan de zijde van haar jongen. De kerkeknecht ontsluit hun plaatsen, - en daar zit Frank, de uithuizige, de zwerver, eindelijk t'huis, in de stad zijner inwoning in de familiebank in de kerk! Gelijk in zijn warmen pels, schijnt hij zich in zijn omgeving te koesteren: hij ziet met genoegen welk een innig genot zijn moeder heeft, hoe gelukkig zij is omdat hij met haar meeging, hoe zij rondkijkt naar de kennissen om te weten of zij haar zoon wel zien, en een enkele vriendelijk toeknikt en op hem wijst! - Denkt Frank nu geen oogenblik aan haar, die hij te Parijs achterliet, en die niet zooals hij bij de zijnen, bij de haren ook een welkom vindt? - Was de verwijdering, waarin zij scheidden, dan zóó groot? - Of was het de indruk van het oogenblik, die, zooals wij zagen, zich zoo geheel van hem meester kon maken? - Hij ziet rond als zocht hij iemand - ja, daar zit Amy met Eva naast haar: de grijze veer op het hoedje van de laatste schijnt een onwederstaanbare aantrekkingskracht op hem uit te oefenen. Zóó, als hij een weinig gaat verzitten, kan hij het kopje onder het hoedje beter zien. - Welk een fijn geteekend profiel!.... hoe fier rust dat hoofdje op den hals, bijna geheel onder den bonten kraag van den mantel verborgen.... de winterkou schijnt het kunstje van de zee afgezien te hebben en heeft een even frisch blosje op die wangen geteekend.... hare vormen zijn meer ontwikkeld.... het is of zij meer vrouw is geworden.... Zie, Amy's blik heeft den zijnen ontmoet.... zij zegt iets tot Eva.... hij hoopt dat zij óók zal omzien naar den kant waar hij zit.... maar neen, zij doet het niet. Ernstig zit zij voor zich uit te staren, en het is of zij met opzet mijdt een anderen kant uit te zien. Het treft hem op nieuw dat zij overal en altijd met haar omgeving harmonieert - nu weer in de kerk
zooals dezen zomer op het strand te Trouville.... ja, hij
| |
| |
was wèl blind geweest, wat hij toen niet gezien had, zag hij nu!....
Zóó laat hij zijn gedachten den vrijen loop, zijn omgeving geheel en al vergeten. - Eensklaps is het of iemand het woord tot hem richt en hem een vraag doet. Hij ziet op: wat is dat? Het is de ernstige, tot in de ziel van iederen hoorder dringende stem van don leeraar, die de woorden: van waar komt gij en waar zult gij heengaan? als tot een ieder in het bijzonder schijnt te richten. - Tot ieder, ja, tot hem ook.
Van waar komt gij? - Met één blik overziet Frank geheel zijn vorig leven. Er is zoo weinig waar hij met voldoening op terug kan zien; hij heeft er zoo weinig goeds in gedaan.... hij heeft het verbeuzeld! Hij had geheel iets anders kunnen zijn; een man als Mijnheer Reijnbergh had het hem gezegd: die in het kleine wat vermag, is ook tot grootere dingen in staat.
Als ieder het antwoord eens had moeten geven op de vraag door den leeraar gedaan, hij had' niet gaarne gewild dat Eva het zijne gehoord had en een blik geslagen in zijn verleden. -
't Verraadt menschenkennis en den tact om zijn gehoor te boeien dat de leeraar zich niet te lang bij het verleden bepaalt. Het tweede gedeelte van zijn vraag wordt door hem herhaald; even aangrijpend klinkt het van zijne lippen: - en waar zult gij heengaan? Ook Frank wordt bij de toekomst bepaald: zal hij weer gaan op dezelfde wegen?.... En dan?.... En eindelijk het einde?.... Waar loopen ze op uit, die paden die hij tot heden betrad? -
Hij wikkelt zich dichter in zijn pels terwijl de leeraar het antwoord geeft. - Brr.... 't is toch koud in zoo'n kerk.... een rilling overvalt hem.... hij zag daar in zijn verbeelding zich zelf oud geworden: hij behoeft zich zijn oom slechts voor te stellen om te weten hoe het dan met hem zal zijn.
| |
| |
Hij ziet zich aan het einde van zijn galante loopbaan, met de eene of andere tante Emma om zijn luimen af te wachten als hij geplaagd wordt door podagra of rheumatiek. -
En daarna het einde. - Hoor, daar ruischt reeds melancholisch-ernstig, het voorspel van het schoone orgel, en straks weerklinkt door de hooge bogen der kerk het lied der vergankelijkheid:
Uren, dagen, maanden, jaren
Vliegen als een schaduw heen;
Ach, wij vinden, waar wij staren,
Niets bestendigs hier beneên....
Ook het lied verliest zich hoog boven de hoofden der aandachtige schare; het is als sterft het weg dáár in die hooge gewelven waar de schemering heerscht.... in de duisternis verder.... de duisternis, het beeld der toekomst.... Niets blijft.... niets.... hoor:
Al het heden wordt verleden....
Maar hoor wederom: iets blijft toch: de herinnering: de woorden van den dichter klinken uit honderd en nog eens honderd monden:
Schoon 't ons toegerekend blijft.
Toegerekend.... ja.... alles wat wij deden, hetzij goed of kwaad. Het is of al die stemmen het van Arichem op het oogenblik toeroepen: dit is de straf, die volgt op een verbeuzeld leven; en dit leven het lag op het oogenblik geopend vóór hem als een boek: al wat hij gedaan had, en wat hij niet had moeten doen.
De leeraar had zijn amen gesproken. Het orgel liet zijn afscheidstonen hooren: ze zwollen en bruisten, nu eens aangrijpend, krachtig, overweldigend, dan weder klonken ze liefelijk, zacht en bemoedigend, als spraken ze van Gods majesteit, maar ook van Zijn oneindige liefde. Het was het
| |
| |
afscheid van het oude jaar, de welkomstgroet in het nieuwe: het lied van Gods grootheid, en dat des vertrouwens.
Frank was als uit een benauwden droom ontwaakt. - Was dat de kroon, die gezet was op die ongewone indrukken, waaronder hij dien ganschen dag had verkeerd? Was het het ongewone en vreemde van de omgeving dáár in die kerk, de kunst van den organist, die hem zóó aangegrepen had, het gemoedelijke woord van den leeraar, de nabijheid van Eva bij wie zijn gedachten in den laatsten tijd zoo vaak hadden verwijld? Hij had eenige oogenblikken noodig om weer tot de werkelijkheid terug te keeren, en het kostte hem eenige moeite om terstond het antwoord te vinden toen zijne moeder hem iets vroeg, terwijl zij langzaam tusschen de menigte naast hem voortschreed. Daar wachtten Eva en Amy hen op: hij had Eva nog niet gesproken: het was als sloeg zij haar oogen in verwarring neer toen zij zijn toegestoken hand aannam, en zich dadelijk daarop tot zijne moeder wendde en haar geluk wenschte omdat haar zoon deze dagen bij haar was. Ze praatten nog een oogenblik: Eva beloofde dat ze Papa nu eens gauw van zijn schrijftafel zou weghalen, opdat ze niet te laat zouden komen voor het souper, dat de families al sedert jaren op den oudejaarsavond bij elkander bracht. - Gelukkig! Verdwenen is de stralenkrans van heiligheid, het ongenaakbare licht, waarin Frank Eva zooeven heeft gezien. Het is het oude gezichtje weer, dat hij te Trouville vóór zich had; hij is ook straks weer geheel de oude Frank, die bij de kerkdeur gekomen en ziende dat Eva's rijtuig het eerst vóór staat, zijn moeder schielijk een ‘pardon’ toefluistert, de meisjes in den coupé helpt, en dan tot Mevrouw terugkeert, die alles met een glimlach aanziet, en op wier gelaat dat weltevreden trekje ligt, dat er ook op speelde toen ze de jongelui aan het strand te Trouville samen gade sloeg.
| |
| |
Het verzoek, door Frank aan zijnen oom gedaan, was dezen niet onwelkom geweest. Verlangend als altijd naar iedere gelegenheid die zich aanbieden mocht om zijne schoone nicht eens te zien, had hij er den oudejaarsavond voor bestemd om na het diner eens poolshoogte te nemen en naar de Avenue de Clichy te gaan. - Ja, 't wàs zoo - in den laatsten tijd was 't dáár niet altijd couleur de rose geweest; hij had zich al wel eens verwonderd dat zijn neef niet meer prijs op zooveel schoonheid stelde.... hij was koeler tegenover dat mooie bekje geworden, en dat mooie bekje zelve.... was niet meer 't naïeve kind van vroeger; maar die ontluikende coquetterie verhoogde hare bekoorlijkheid en vulde aan wat haar vroeger ontbrak. Hm.... ze mocht wel oppassen! In het oog van zijn neef zou die verandering zeker geen aanwinst zijn.... en die telkens rijzende en dalende barometer van hun huiselijken vrede.... Als zijn neef was zooals hij, die nooit met die kleine onaangenaamheden terecht gekund had, en bij wien een vrouw daar niets mee won.... Dit was juist het groote geheim van tante Emma geweest, en daardoor was het tusschen hen zoolang goed gegaan, dat ze die altijd had geécarteerd. - Hij zou dus eens gaan kijken hoe de zaken in de Avenue de Clichy stonden, en zijn mooie nicht een wenk geven.... hm, hij kon er moeielijk van tusschen.... hij had 't zijn neef beloofd.
Hij besloot zich niet te laten aandienen, maar stapte, na geïnformeerd te hebben of Greta t'huis was, regelrecht op hare vertrekken toe. - Ja, zij was t'huis; zij liet hare gedachten den vrijen loop, zij was verdrietig en zat juist te bedenken hoe toch alle menschen op den oudejaarsavond ten minste iets bijzonders hadden, en zij - niets. Zij zat daar heel alleen.... die weelde om haar heen kon haar dat gemis niet vergoeden: wat had ze er aan? - Ze had Zoé gevraagd of die een uurtje bij haar kwam.... die had natuurlijk afspraak gemaakt met Loulou.... dom dat ze daar niet aan gedacht
| |
| |
had.... die was niet naar zijn familie. Die had haar niet alleen gelaten.... juist op zóó'n avond!.... En Frank had haar toch ook eenmaal zijn liefde betuigd en bezworen, zoo welgemeend als Loulou 't ooit had kunnen doen!.... Frank was koeler geworden in den laatsten tijd: ze had het wel gemerkt!
Oom tikte heel bescheiden aan de deur. Daar zat zij, op haar oude plekje op de sofa, met een trekje zoo allerernstigst op haar mooie gezichtje, en met niets bezig, terwijl zij uit hare mijmering scheen op te schrikken toen zij iemand ontwaarde. Oom wist niet hoe hij het had. Hij zag haar eens in de oogen, die zij niet neersloeg, en die beschreid schenen, en begon toen terwijl hij haar de hand toestak: - schoone Nicht.... dát dacht ik wel, dat je het eenzaam zoudt hebben op oudejaarsavond! De familie van Frank mag het wèl op prijs stellen dat hij zich om haar van zooveel lieftalligheid heeft losgerukt.... ten minste ik geloof dat ze een verduivelden toer zou gehad hebben om mij over de grenzen te krijgen! - In elk geval.... je hebt de eer dat je hem Holland heel lang hebt doen vergeten, een eer die nog niemand vóór je ooit heeft gehad.... beroem er je veilig op! - Hij twijfelt geen oogenblik meer: de vrees van zijn neef is ongegrond geweest, maar pour acquit de conscience kijkt hij toch eens rond.... men wist het nooit.... en zijn oog dwaalt steelsgewijs naar een donkeren hoek in het vertrek, en zóó langs 't een of andere meubelstuk er onder, om te zien of er ook ergens iemand verborgen is. - Als bij ingeving begrijpt zij terstond wat Oom doet en dat hij gezonden is. Toen hij binnenkwam was zij blij geweest; een aangenaam gevoel dat zij toch niet geheel verlaten was, was over haar gekomen, maar dit.... Zij volgt zijn onderzoekenden blik met wrevel en ergernis: - kijk maar niet rond, Oom, zegt ze bits: - er is hier niemand behalve wij. - Oom trekt eenigszins geschrikt aan een zijner bakkebaarden, en denkt dat zij
| |
| |
zooiets een halfjaar geleden ook niet zou gezegd hebben, maar - zij is er niet minder om geworden.... hm, hij heeft haar nog nooit boos gezien, maar sapperloot, wat ziet zij er zóó goed uit!.... Die mooie lippen trillen allerbekoorlijkst als zij vervolgt: - het is jammer dat Frank maar niet liever hier gebleven is als hij mij zoo weinig vertrouwt; dan had hij u niet lastig behoeven te vallen om mij te bewaken! - Lastig vallen? vraagt Oom, - integendeel! Het zou mij een groote eer en een bijzonder genoegen zijn als je mij toe wildet staan je den avond wat te korten. - Een leugentje tegenover tante Emma, denkt hij er bij, - een ouden vriend uit Holland bij voorbeeld ontmoet, die hem zoo dringend vroeg dat hij er niet van tusschen kon.... en dit buitenkansje er en passant bij waargenomen! - Want wat anders had hij gedacht dan dat het met eene visite aan de mooie Greta zou afloopen? - Kom lieve Nicht, gaat hij voort, - zet die muizenissen uit je hoofd, en neem mijn voorstel in gunstige overweging. Je weet toch wel dat ik me tot niets dat je verdriet deed, leenen zou!.... Ga wat toilet maken, en gun mij de eer voor van avond mijn gast te zijn. Laten we samen gaan soupeeren en een glas op Franks gezondheid drinken.... al verdient hij het niet. Komaan, over een dag of wat is alles vergeten! - Hij geeft haar een tikje op de wang.... - ja ja - hij kent die verliefden wel; ze kunnen geen dag zonder elkander. - Spijtig werpt zij het hoofdje in den nek: - ja, wèl verliefd, denkt zij.... heengegaan zonder me goedendag te zeggen bijna!
Maar komaan! - Zij wil al die nare gedachten van zich afschudden: zij besluit óók vroolijk te zijn. - Wist ze hoe Frank zich misschien t'huis zat te amuseeren bij zijn familie, en kon of mocht ze den eenige die zich in haar verlatenheid om haar bekommerde, anders dan met voorkomendheid bejegenen?.... Zij zal meegaan; in een ommezien zal zij gereed zijn. - Oom zit daar weer alleen als vroeger toen hij een
| |
| |
cigarette aanstak en bedacht dat zijn neef toch wel gelijk had, dat hij zoo dom niet was die jongen, en dat die Hollanders maar trouwden.... maar nu is zijn neef toch wèl een weinig dom, en die mooie Hollandsche misschien ook, want kibbelen is een leelijk ding, en dàt hadden ze niet moeten doen. Enfin. Hij zal er nog eens een woordje over spreken. Terwijl hij zit na te denken hoort hij de deur opengaan, Greta's kleed ruischt, hij ziet om en zij staat vóór hem. Neen inderdaad, hij heeft wel gelijk gehad: dezelfde van vroeger is zij niet meer. Er is iets onbeschrijfelijk kranigs in die vrouw gekomen, waartegen al hare naïveteit van vroeger toch niet opweegt! Hij vraagt of ze naar een café-conccrt zullen gaan - want als ware hij Frank zelf kent hij haar smaak, en weet waar hij haar genoegen mee kan doen. - Wel zoo.... naar een café-concert?.... en wie weet hoe Frank zich thans t'huis amuseert zonder zich een oogenblik om haar te bekommeren.... hij die haar wantrouwde.... ha, als zij hem nu eens met die munt betaalde, die hij dacht dat zij hem voorhield!.... - Hoe kunt ge het zoo raden, Oom? Ja, naar een café-concert, en wel naar het Alcazar! roept zij uit. Spijtig overlegt zij: - ha, en als nu die jonge man in quaestie er eens was, op wien Frank zoo jaloersch was! - Jammer dat hij niet om een hoekje kon staan!.... Ja Oom, graag naar het Alcazar!....
Voor wien zijn haar wenschen wetten als voor Oom?.... Hare vroolijkheid verheugt hem; hij rekent zich gelukkig omdat hij zoo dadelijk iets dat naar haren smaak is, gevonden heeft: - komaan, dan maar terstond zich op weg begeven! - Zij naderen; haar mondje staat niet stil; in een vloed van woorden wil zij smoren wat haar hindert. Zij treden het café binnen. - Wat was dat?.... Zat hij daar?.... Een enkele blik bij het inkomen heeft haar reeds overtuigd. - Even aarzelt zij - Maar komaan!.... Hoe had Frank tegenover haar gedaan? - Nu waren ze immers quittes!....
| |
| |
Hij zit er. En zoodra de heer van Arichem met Greta binnentreedt, komt niet alleen zijn lorgnet in beweging, maar hij staat ook op en loopt regelrecht op hen toe. Het blijkt dat hij een kennis van Oom is, een Hollander, verbonden aan de Hollandsche legatie - Oom stelt hem op zijn verzoek voor, en hij is allerbuitengewoonst vriendelijk en aardig. Zoo vriendelijk en aardig dat Greta terstond weer vergeet wat zij wel moest opmerken nu hij zoo in hare onmiddellijke nabijheid is: dat hij er geblaseerd uitziet, en lang zoo goed niet als Frank. - Het wordt weldra iets als een vuurwerk tusschen die twee van allerlei bon mots, complimenten, aardigheden en plagerijen; in hare zenuwachtige opgewondenheid wordt Greta's geest vaardig: zij wil natuurlijk geen antwoord schuldig blijven, en ze zijn spoedig zulke groote vrienden die twee, dat Oom ze al eens een paar malen aangezien heeft en begint te bedenken dat er voor hem toch waarlijk geen enkel woord overschiet! Inderdaad, wat hij zich van den avond met zijn mooie nicht voorgesteld had, dit niet! Dan had' hij nog maar liever den eenen of anderen gommeux onder een van Greta's meubelen gevonden; dan had hij haar een vaderlijke vermaning toegediend en hij was nu rustig bij tante Emma t'huis geweest. Alles beter dan dit! - Het begint hem te vervelen, en hij zal er een eind aan maken. Hij staat op, en noodigt Greta met hem te gaan naar Maison d'Or.
De opwinding, hare ijdelheid nog nooit zóó als door dezen vreemde gestreeld, een paar glazen Graves eindelijk in het cabinet particulier, waar Oom een souper heeft besteld, doen Greta zóó uitgelaten vroolijk en overmoedig worden, dat Oom haar nog nooit zóó heeft gezien. Zij is betooverend! Zij babbelt, zij lacht en zij plaagt Oom terwijl hij haar den menu alvast voorleest: huîtres, chaud-froid de perdreaux, mayonnaise de homard, pâté de foie-gras.... daar schatert Oom 't waarlijk ook eensklaps uit! - Hij moet natuurlijk
| |
| |
zeggen waarom hij zoo lacht!.... - Och, die deftige oesterpartij op Oudejaarsavond bij Franks familie kwam hem daar op eens in de gedachte. Hij is dit jaar den dans prachtig ontsprongen!.... Ooms en tantes die elkaar ééns in een jaar zien, die oesters moeten eten of ze lust hebben of niet, Frank naast een oude nicht.... Oom kan 't zoo komisch voorstellen, dat 't om te gillen is!....
Maar straks, als de bui een weinig bedaard is, komt er toch even een spijtig trekje op Greta's gezicht. Frank naast een oude nicht.... Een heimelijke stem fluistert haar toe: - als 't maar niet naast een mooi jong meisje is, dat hij bemint. Waarom was hij in den laatsten tijd zooveel koeler tegen haar geweest?....
Met een glas Moët in de hand breekt Oom het gesprek af, stelt Greta's gezondheid in, en vraagt welk het cadeau zal zijn waarmee hij haar nu eens een bijzonder genoegen kan doen, want - hij heeft het twaalf hooren slaan, en ze zijn in het nieuwe jaar!
Ook in Holland was men het nieuwe jaar ingetreden. Bij de van Arichems zat men rondom den disch: eenige familieleden, de heer van Witsenburg met zijne beide zonen, Frank aan de zijde van Eva, Mevrouw van Arichem tusschen Papa van Witsenburg en den heer Reijnbergh in. Otto heeft zich natuurlijk meester gemaakt van een plaatsje naast Amy. Rein heeft de ontmoeting tusschen die twee reeds met zekere angstvalligheid gadegeslagen; hij heeft ze in 't oog gehouden.... maar neen, de een was al vroolijker en meer bij de pinken dan de ander geweest, en het scheen dat ze zich den heelen avond kostelijk hadden geamuseerd. Hij had er niets meer van begrepen.
Het had twaalf geslagen. In den gebruikelijken nieuwejaarstoost had de heer van Arichem allen de vervulling hunner dierbaarste wenschen toegebeden, er bijvoegend, en
| |
| |
hierbij had hij kennelijk op Frank gedoeld, dat hij dankbaar was omdat er waren die hem zoo na aan het hart lagen en die zich nu, op oudejaarsavond, in zijn nabijheid bevonden. De heer Reijnbergh, welsprekend als altijd, had zich nu nog overtroffen. Ademloos was de stilte geweest, toen hij het welzijn van den huize van Arichem had gedronken, toen hij daarbij zoo geestig menig schijnbaar onbeteekenend trekje uit hun samenzijn in het verloopen jaar had gereleveerd, en vol gevoel zijn vrienden nogmaals gedankt had voor hun liefde en goede zorgen. De blik, dien Eva daarbij op Frank geworpen had, had hem zijn goed gesternte doen danken omdat het hem naar Trouville had gevoerd. De toosten waren elkander opgevolgd - oud, eigenaardig gebruik, in dozen kring op oudejaarsavond door de ouderen nog in eere gehouden - en toen de firma Hooft en Reijnbergh door den ouden heer van Witsenburg, die dit jaar bijzonder gelukkig in zijne zaken was geweest, gecomplimenteerd werd, had een der gasten de opmerking gemaakt dat het toch wèl jammer was, dat Mijnheer Reijnbergh, de chef van zulk een zaak, slechts een dochter had, al was 't dan ook zulk eene, op welke ieder vader naijverig mocht zijn. De chef der firma had hiervan niets willen hooren. Eva over de tafel heen de hand toestekend, zei hij: - ik zou bijna zeggen: je hebt nog meer aan een dochter dan aan een zoon. De getrouwde zoon van onzen gastheer is niet hier omdat zijn vrouws familie hem in beslag nam; en als wij den ongetrouwden zien (hierbij zag hij Frank met een mengeling van ernst en badinage aan) is het, helaas, slechts een witte raaf. Hij zelf zal de eerste zijn die het mij toegeeft. Heeft een vader nu niet meer aan een dochter?.... En dan als wij ouder worden....
Wilde de heer Reijnbergh Frank wijzen op hetgeen hij óók al opgemerkt had?.... ‘Als wij ouder worden’.... het was hem bij zijn terugkomst al opgevallen dat zijn vader
| |
| |
er ouder uitzag. En hij was het gansche jaar bijna van huis geweest!.... Er kon een tijd komen, waarop hij er meer dan hij er tot nog toe voor over gehad had, voor zou willen geven om bij zijn vader te zijn, maar hij diens nabijheid voor geen goud zou kunnen koopen.
|
|