| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
‘Scheiden thut Weh. -’
Inderdaad, voor deze gedachte was wel geen tijd noch plaats onder de vele badgasten te Trouville, op dien najaarsdag toen het scheen of bijna alle families afgesproken hadden weg te gaan uit het Grand Hôtel de Paris. Maar wèl vervulde zij Eva Reijnbergh, aan wier verblijf in de badplaats zoovele, droevige en blijde, herinneringen waren verbonden, en die bovendien zoo gevoelig voor indrukken was. - ‘Scheiden thut Weh.’ - Eva moest zelfs haar best doen om bij het dejeuner, dat men nog vóor het vertrek gezamenlijk gebruiken zou, in den opgewekten toon der anderen te blijven en hare aandoening te verbergen; - gelukkig dat de ‘eeuwige verschijning’, de ‘alomtegenwoordige badgast’, zooals Amy hem noemde, en die het geheele seizoen door hare lachspieren en die van Eva in beweging gebracht had, ook nu weer een gewenschte afleiding gaf. - Dat hij Engelschman was, wist men slechts uit het vreemdenboek; men had zijn stem nooit gehoord, evenmin als hij ooit door eenigerlei teeken van zijn nationaliteit had doen blijken. Hij was lang, akelig en onrustbarend lang, zooals Amy terecht had opgemerkt; hij was blond, en droeg een lorgnet aan een grijs
| |
| |
koordje; hij had altijd een muts of een kapje van grijze stof op, in den trant zooals Frank gewoon was in den trein te dragen; hij had een geheel grijs kostuum aan; vreesolijk groote voeten in grijze slobkousen gestoken, en vreeselijk groote handen in bruinlederen handschoenen. Amy geloofde dat hij ook met die handschoenen sliep. Hij had bovendien de eigenaardige gewoonte altijd met vreeselijk groote stappen om de familie van Arichem en den heer Reijnbergh en Eva heen te dwalen, stil te staan waar zij stilstonden, te gaan zitten waar zij zaten, te wandelden waar zij wandelden, en Amy daarbij aan te zien met zulke smachtende blikken, dat zij zegevierend was gaan beweren dat hij Eva, die hij eerst met zijn bewondering vervolgd had, na een zwaren innerlijken strijd voor haar ontrouw was geworden.
Het was dan of alle families samengespannen hadden om dien dag weg te gaan. In de meeste vertrekken van het hôtel kon men een bonte mengeling aanschouwen van op allerlei meubels uitgestalde voorwerpen, meest keur van kleedingstukken, der badgasten; geopende en nog ledige of reeds half gevulde koffers; bedienden die met hunne meesters meegekomen, den geheelen zomer ongeveer niets hadden gedaan, on die nu de handen aan het werk sloegen en heen en weer draafden en pakten en op hunne beurt bevelen gaven aan de bedienden van het hôtel, die zich haastten de koffers die gevuld waren, als lichte lasten - wat doet de gewoonte! - op hunne schouders naar beneden te dragen; reisvaardigen, als wij hen het laatst mogen noemen, die in die nu onttakelde vertrekken stonden met hun ‘Handgepäck’ en op hun horloges ziende, of met een reisgids, dien ze raadpleegden, en wachtend op het oogenblik waarop de reis aanvangen zou. - Onder deze reisvaardigen bekleedden onze Hollanders, wat hun aantal betrof, geen geringe plaats. Het kwam zoo met den loop der treinen uit dat Mijnheer Reijnbergh en Eva het eerst zouden vertrekken. Het was Mijnheer
| |
| |
afgeraden zich dadelijk weer in de beslommeringen van zijn bedrijvig leven te begeven; zijn belangstelling in alles wat hij ondernam of wat hem aanging was van dien aard dat hij toch het voorschrift van den doctor, om zich nog wat te sparen, niet in acht nemen zou: hij zou daarom eerst nog een veertien dagen aan den Rijn vertoeven; - als zij vertrokken waren zouden Mijnheer en Mevrouw van Arichem zich met Amy en de getrouwde kinderen naar Brussel begeven, om bij hen nog een paar dagen door te brengen eer ze weer naar Holland gingen; Frank eindelijk keerde naar Parijs terug.
Men heeft den bouillon nauwelijks gebruikt als de naar buiten uitkijkende Amy alweer een vroolijk gelach doet hooren. - Jawel, daar was hij weer!.... en Eva en het opgewekte vrouwtje uit Brussel en Frank hebben de hoofden bij elkander gestoken en de blikken uit het venster gewend. - Ja, daar liep hij, de lange badgast, afgemetener dan ooit met zijn eindelooze spillebeenen reuzenschreden doende, en verliefde lonken naar binnen werpend, in het salon waar ze dejeuneerden. Het was nu duidelijk dat hij op een déclaratie peinsde.... o, meer dan duidelijk: Amy voelde het! - Zij hoopte maar dat Eva niet ál te jaloersch zou zijn! - 't Noodlot had nu eenmaal gewild dat er zich volgens het geheimzinnige visioen van de oude Toontje uit Holland ‘een vrouw zou plaatsen tusschen Eva en hem’; dat zij (Amy) die vrouw was, leed geen twijfel. Maar weldra zou Eva geen last meer van haar hebben; ginds, aan de boorden van den Rijn, daar zou ze weer gelukkig zijn!
Zóó plaagde Amy. - Op Eva's eenigszins bleek gelaat is een lachje gekomen, zij praat en lacht mede; maar toch zou het iemand die scherper dan Amy opmerkte niet ontgaan zijn dat het was of andere gedachten haar bezighielden en het lachen niet van harte ging.
| |
| |
't Dejeuner is afgeloopen, en Eva heeft zich naar buiten begeven. - Dáár, op dat geliefkoosde plekje op het strand, waar ze met één blik de eindelooze zee overziet, waar hare golven bruisen aan haren voet, en de eindelooze lucht zich boven haar welft, waar de wind stoeit met haar gouden lokken en een blos tooverde op haar gelaat zelfs in die treurige dagen toen het bleek der smarte het bedekte - als ze even, even maar, dien grond betreden mocht om nieuwe krachten te putten uit den aanblik dier oneindige ruimte - dáár was het waarheen de behoefte haar drong toen niemand haar opmerkte, en ze het hôtel uitsloop om afscheid te nemen van haar geliefde zee. - Hoe dierbaar is zij haar geworden, die zee die haar zuchten heeft gehoord, tot welke zij haar beden om het herstel en behoud van haren geliefden vader heeft gestameld, aan welke zij zoovele gedachten, die ze in niemands bijzijn zou hebben uitgesproken, heeft toevertrouwd, en van welke zij zich nooit zonder hoop afgewend heeft. Zij wil haar nog eenmaal onbespied terugzien, zij wil haar danken voor den troost dien ze haar schonk, haar grootsch en rusteloos beeld in zich opnemen en meevoeren naar huis, om harer steeds te kunnen gedenken. Zij wil aan die golven vragen of haar zachte, liefelijke stem wil blijven voortruischen in haar oor ook als zij ze verlaten heeft, als de beslommeringen straks wellicht strijd zullen voeren met de poëzie, die hier weerklinkt in haar hart....
Daar staat ze. - Ze heeft het niet gemerkt dat Frank haar van de verte uit gadegeslagen heeft; dat hij haar onbespied gevolgd is; dat hij zich voorstelt hoe de frissche zeewind weer als van ouds met een deel van die blonde lokken, die van onder het matelot-hoedje met de lange blauwe linten te voorschijn komen, speelt; dat hij reeds meent te zien hoe die wind dat blosje weer op dat ernstige gezichtje toovert; dat hij inderdaad opmerkt hoe hij dat bevallige losse kleedje onophoudelijk in beweging brengt, en ongetwijfeld
| |
| |
één geur van frischheid schenkt aan die bevallige verschijning, met de hand tot schaduw boven de sprekende oogen, en de roode roos in het knoopsgat op de borst. - Hij raadt haar gedachten: het is als hoort hij haar 't afscheid fluisteren; hij nadert zonder dat zij iets van hem bemerkt; nog eene pooze staat hij daar en verrast haar dan. Eenigszins verlegen wendt zij het hoofdje om: - ik moest nog eens even afscheid nemen van onze zee.... van 't frissche strand.... maar.... ik dacht daaraan niet alleen.... Ik dacht daar juist wat Papa en ik zonder je begonnen zouden zijn.... je bent ons tot grooten steun en hulp geweest.... Ik ben er je zoo dankbaar voor! - Zij zweeg; hare donkere blauwe oogen werden vochtig; nog mooier, helderder blonken ze na een oogenblik door de tranen heen toen zij Frank de hand toestak en de zijne drukte. Werden die eenvoudige woorden hem te machtig? - Hij wendde den blik af, en er school meer achter dat schijnbaar koele antwoord toen hij zei: - Wel zeker! een officieele dankbetuiging! - Ik heb mijn best gedaan om te helpen zoo goed en zoo kwaad als 't ging. Dat je Papa zoo goed was met mij ingenomen te zijn, heeft mij al ruimschoots beloond voor het weinige dat ik gedaan heb. En dan onze gezellige, huiselijke omgang.... geloof maar dat ik die niet licht vergeten zal....
Waarom was het dat Eva eensklaps omzag naar het hôtel achter haar, of men haar ook gade sloeg? - Amy wuifde juist met haar zakdoek, en scheen te wenken dat het tijd om terug te keeren was. - Mevrouw van Arichem had haar naar hare kamers gezonden, om te zien of er niets vergeten was, terwijl Mijnheer en zijn getrouwde zoon voor de bagage zouden zorgen, en ook voor die van den heer Reijnbergh, die zich nog met niets vermoeien mocht. Mevrouw zelve was in het salon waar ze gedejeuneerd hadden met den heer Reijnbergh rustig het tijdstip van vertrek blijven afwachten. Hij had juist gezegd dat men hem be- | |
| |
dierf, dat men alles wat hij nu toch zelf wel weer doen kon, voor hem deed, en daaruit aanleiding genomen om nogmaals de hartelijkste dankbetuigingen tot zijn vriendin te richten, die hiervan echter, evenals haar zoon, niet had willen hooren. Maar een glans van het innigste welgevallen en moederlijken trots was op Mevrouw van Arichems gelaat gekomen toen de heer Reijnbergh met zooveel lof van Frank gesproken had, toen hij hem iemand genoemd had met uitnemende gaven van verstand en hart, en het zoo jammer vond dat hij geen betrekking ambieerde, omdat hij dan in zooveel ruimeren kring nuttig zou kunnen zijn. Zij had daarop haar blik naar buiten gewend, waar Frank met Eva stond, en ze had gezien dat de heer Reijnbergh eveneens zijn oog naar dien kant gevestigd had. - Wij weten het: voor haar is de gedachte dat dit tweetal een paar zou kunnen worden, niet nieuw; maar zou de heer Reijnbergh, die plotseling zweeg, misschien hetzelfde denken? - Ze zagen elkander aan, en 't was als verstonden ze elkander.
De tijd voor het vertrek van den heer Reijnbergh en Eva was daar. - Men nam een hartelijk afscheid; Mevrouw van Arichem en Amy omhelsden Eva, en allen deden hen uitgeleide tot buiten het hôtel. Frank bracht de vertrekkenden naar het station; hij nam hunne kaartjes, zorgde voor hun bagage en hielp hen daarna in den wagen, de laatste goede dienst, zooals de heer Reijnbergh zeide, bij de velen, die hij hun al bewezen had. Eva trad haastig in den coupé en vlijde zich terstond met afgewend gelaat in een hoekje: had het weggaan tranen bij haar te voorschijn geroepon, die zij wilde verbergen? - Eer hij haar volgde wendde de heer Reijnbergh zich nog om; hij vatte Franks beide handen in de zijne en zei aangedaan: - God zegene je, mijn jongen, - die in 't kleine zooveel vermag is ook tot grootere dingen in staat....
De trein vlood weg en Frank stond daar nog altijd in
| |
| |
gepeins. - Hij tot grootere dingen in staat.... en dat was hem gezegd door iemand die zelf zooveel beteekende - die zoo hoogst zelden in zijn opinie faalde - die zulk een juisten blik op alles had! - Hij wandelde langzaam van het station terug. Waarlijk, hij was geheel onder den indruk van dit loffelijk getuigenis. - Toen hij het hôtel naderde, zag hij zijn moeder aankomen; hij was weldra in hare nabijheid en zij zag hem met een glimlach aan: - heb je me niets te zeggen, jongen? - Hij keek verwonderd op. - Ik dacht.... ik hoopte, Frank, toen ik je daar zooeven met Eva zag, dat je mij een lieve dochter rijker zoudt maken.
Hij maakte een ongeduldige beweging: - maar Mama, men zou schrikken om een jongmeisje de gewone beleefdheid te bewijzen als er dadelijk zulke gevolgtrekkingen uit werden gemaakt!.... Gelukkig dat u daar nù eerst mee voor den dag komt; ik zou mij geen oogenblik meer op mijn gemak met Eva gevoeld hebben.... En hoe alleronaangenaamst zou het voor haar geweest zijn als zij iets van dergelijke dwaasheden gemerkt had!.... Het is bespottelijk!.... Eva noch ik hebben ooit aan zoo iets gedacht. -
- Zoo.... o.... ben je dáár zoo zeker van?.... vroeg Mevrouw van Arichem. - Ik moet zeggen dat je voor iemand die zooveel van de wereld gezien heeft, al heel weinig slag hebt om in hot hart van een jongmeisje te lezen!.... Ben je dan met blindheid geslagen dàt je dat in al dien tijd niet hebt gezien?.... Toen ze een kind was, was jij al de held van haar meisjesdroomen.... op 't feest van ons veertigjarig huwelijk kon ze 't misschien voor iedereen verbergen, behalve voor mij; en nu, dezen zomer.... O jongen, hoe is 't mogelijk dat je niet gezien hebt dat ze je liefheeft?
Frank antwoordde niets. Hij had eenige oogenblikken noodig om van zijn verbazing te bekomen, en bovendien kwam de heer van Arichem zeggen dat 't hoog tijd werd voor
| |
| |
den trein. - Allen stonden reeds reisvaardig: - zelfs zijn alomtegenwoordige langheid ontbreekt niet, voegde Amy er Frank aanziende, zonder medelijden bij, - hij heeft zijn lorgnet al op zijn langen neus gezet, opdat hem niets van ons vertrek ontga. -
Weinige oogenblikken later stond Frank alleen op het perron. - Hij verlangde naar het uur waarop de trein naar Parijs vertrok; wat was Trouville nu ongezellig!.... hij nam zich vast voor als hij er het volgend jaar weer heenging, het seizoen van de algemeene verhuizing niet af te wachten, zooals hij nu had gedaan. Maar 't was dezen keer ook een bijzonder geval geweest met dat ongeluk van den heer Reijnbergh. - Wie had in die eerste angstige dagen durven denken dat ze nog zulk een gezelligen zomer zouden hebben!.... Hij liep 't hôtel eens door: deze kamer, waar de heer Reijnbergh ziek gelegen had, was 't tooneel geweest van heel wat angst en spanning, maar ook van groote blijdschap en vreugde.... een vreugde waarin hij gedeeld had zooals hij nog zelden in iets deel genomen had. - Hier zat Eva altijd.... toen het namelijk met haar vader wat beter was en ze een plaatsje kon opzoeken aan het venster, waar ze van het uitzicht op de zee kon genieten. Haar stoel stond er nog.... Eenige oogenblikken keek hij naar die ledige plaats; toen dwaalden zijn blikken naar buiten.... weer een oogenblik later, en hij was op haar lievelingsplekje, waar hij haar nog geen uur geleden had verrast. Ja, 't was daar een mooi punt. Als er schepen in het gezicht waren, zooals nu, was 't net of ze hier schilderachtiger uit de zee opdoemden dan ergens anders.... En dan die lichtschakeeringen.... Zeker! Eva had een geopend oog voor natuurschoon, en ze schilderde ook héél aardig.... Ze was in alle opzichten een begaafd meisje!....
- Eva hem liefhebben?.... Kom.... ongerijmd.... on- | |
| |
mogelijk!.... Hij had nog nooit aan de mogelijkheid dat iemand hem ernstig lief zou hebben, gedacht! - En toch kwamen die woorden zijner moeder hem weer voor den geest.... Och, Mama verkoos dit alles nu zóó uit te leggen, maar daarom wàs 't nog niet zóó!.... Die goede moeders dachten altijd dat alle meisjes doodelijk waren van hare lieve jongens....
Straks ging hij weer naar Greta.... - Hoe zou hij haar terugvinden na zulk een lange scheiding?.... Zij had zich toch héél verstandig gedragen gedurende zijne lange afwezigheid!....heel wat verstandiger dan den vorigen keer.... Wat een verschil in haar brieven van toen en nu! - zij had zich toch wèl in haar voordeel ontwikkeld.... Gelukkig, nu was het eindelijk tijd voor den trein!....
Aan het station gekomen, wierp Frank nog een laatsten blik in het rond; hij zocht een plaatsje in een der wagons; de trein zette zich in beweging. Zoo waar, daar zag hij nog met een zwenk de lange gestalte van den alomtegenwoordigen badgast.... waar zag men dien niet?.... Dit zou hij bij zijn aankomst te Parijs dadelijk aan Amy schrijven!....
De trein naderde Parijs toen onze reiziger, uit een zoete sluimering ontwaakt, het allereerst aan Greta dacht. - Hij begon naar haar te verlangen: hij beschuldigde zich dat hij in den laatsten tijd eigenlijk toch niet veel aan haar had gedacht. Het had hem al verwonderlijk weinig opoffering gekost haar zoolang alleen te laten! - Zoodra de trein aangekomen is, spoedt hij zich naar de Avenue de Clichy.
Greta had de deur van haar boudoir reeds geopend; zij stond op den drempel om hem te ontvangen. - Zij stak hem twee heerlijke armen toe, door de korte wijde mouwen van haar rosen fijn-cachemiren peignoir bijna onbedekt gelaten; van Arichem zag aan den linker den porte-bonheur, dien hij er om had laten smeden toen ze besloten hadden samen te
| |
| |
gaan wonen; aan den rechter schitterden drie steenen aan een zeer smallen, nauwelijks zichtbaren gouden band bevestigd; de fijnste witte kant sloot om haar hals en daalde naar beneden langs de zachte ronding van den boezem tot op het even zichtbare, in een rose muiltje gestoken voetje; de slanke vormen kwamen overal bevallig uit, en een gedeelte van het weelderige haar, slechts door een rood bandje saamgebonden, gleed over haar rechter schouder, toen ze met een coquette beweging den eveneens met kant gegarneerden sleep van haar peignoir een weinig naar achteren bracht, en een schrede nader deed. - Welk een verschijning! Hare mooie oogen straalden van blijdschap, haar liefste lachje plooide hare lippen; zij heette hem hartelijk welkom terwijl zij hem in die verrukkelijke armen sloot en hem toefluisterde: eindelijk, eindelijk.... hoe heb ik naar je verlangd! - Van Arichem was nog niet van verbazing bekomen: zij moest hem bij de hand nemen en door haar boudoir naar haar voor zijn terugkomst met bloemen versierde eetkamer leiden; dáár zag hij een kleine tafel gedekt, en zij noodigde hem uit plaats te nemen en zich door haar te laten bedienen, opdat niemand hun gezellig tête à tête zou storen. - Hij zag haar aan, en wist niet wat hij het meest in haar zou bewonderen. Toch kwam er iets als een wolk over zijn gelaat: was dat het eenvoudige kind, dat hij verlaten had, en dat hij zóó weerzag: wedijverend in tooi, in voorkomen, in manieren, in alles in één woord met de Parijsche vrouw van den demimonde? Hij kon zijn oogen niet gelooven: het hinderde hem dat zij de auréole harer eenvoudigheid had prijs gegeven - juist om die eenvoudigheid was zij hem zoo lief geworden - al was 't dan ook, naar hij terstond begreep, om hem hierdoor aangenamer te zijn en meer te behagen. Zij nam de honneurs waar met een aplomb en een gratie, die niemand haar zou verbeteren; zij vertelde van den tijd zijner
afwezigheid, van zijnen oom, hoe zij zich haar eenzaamheid ten
| |
| |
nutte gemaakt had om van alles te leeren opdat zij zijner meer waardig zou worden; hoe zij veel beter Fransch begon te spreken zelfs; en ze gaf er een welgeslaagde proeve van, omdat hij altijd zooveel vereering koesterde, voegde zij er met onwederstaanbare coquetterie bij, voor de Françaises. - Van Arichem was verrukt: het laatste spoor van de wolk op zijn gelaat was reeds lang verdwenen; ja, nù zag hij het eerst: zóó kwam hare schoonheid toch 't meest uit; hij kon zijn blik niet van haar afhouden: hij sloot haar in zijn armen en bewonderde haar: haar toilet, haar gratie, de manier waarop zij hem ontvangen had, dat gelaat, die heerlijke oogen en dat haar, dat hij nog nooit zóó mooi gevonden had! Hoe was 't mogelijk!..... te Trouville had hij schier niet aan haar gedacht; hij had zich geheel aan die dáár zijn omgeving uitmaakten gewijd; en hij was vergeten geweest, naar 't scheen, hoe boven alle beschrijving schoon zij mocht heeten, die hij hier in Parijs al dien tijd alleen gelaten had! - Hij was weer onder den indruk van Greta's bekoring, nu gelijk nog nooit te voren misschien.
Er volgden thans heerlijke dagen, heerlijker en gelukkiger naarmate hun scheiding langer had geduurd. - Op haar aandringen volvoerde van Arichem zijn belofte, en nam haar met zich, overal waarheen hij ging. - Hoe kon zijn eigenliefde meer gestreeld worden dan nu, nu zij zich alle allures eener Parisienne zóó eigen gemaakt had, nu zij een verschijning was nog oneindig aantrekkelijker en piquanter dan hij zich in zijne stoutste verwachtingen ooit voorgesteld had!.... Van welke half Parijs weldra zou gewagen! Hij verwachtte het, algemeen zou men hem benijden en haar bewonderen, naarmate hij een parel van zulk eene waarde langer aan ieders oog onttrokken had. - Hij verwachtte het; - maar wat geschiedde? - Toen hij Greta voor het eerst met een paar intiemere kennissen in aanraking bracht, zooals hij meende, en hen aan haar wilde voorstellen, bleek dit -
| |
| |
reeds niet meer noodig te zijn. Zij hadden al het genoegen gehad Madame Marguérite in het gezelschap van zijnen Oom te ontmoeten. Terwijl de een haar schertsend verweet dat ze zich in zoo langen tijd niet had laten zien, fluisterde de ander hem in 't oor: - den geheelen zomer heeft men je Oom benijd. - Goed dat de tijd van het jaar meebrengt dat bijna iedereen buiten is, want, entre nous, ze was niet ongevoelig voor de hulde, aan hare voeten neergelegd. - De indruk, dien dit op van Arichem teweegbracht, laat zich raden. Dìt was dan een ander gevolg van de vriendelijkheid van zijnen Oom, om de zorg voor Greta's ‘opvoeding’ op zich te nemen. - Hij zag haar aan terwijl zij daar stond te keuvelen: hoezeer had die opvoeding haar veranderd! Vroeger was zij al verlegen als er ook maar in de verte iemand aankwam, dien zij kende, en nu.... zij praatte en lachte en was zoo volkomen op haar gemak, dat hij de oogen alweer nìet van haar afhouden kon. - Zij deed 't immers, zei zij later, om hèm genoegen te doen, om een aangenamen indruk te maken, opdat de menschen haar toch héél aardig zouden vinden, zooals hij immers altijd zoo gaarne had gewenscht?.... En ze zei dit zoo kinderlijk naïef, ze was nog altijd zoo onder den opgewonden-blijden indruk van zijn terugkomst, dat zij hem geen tijd tot meerder nadenken liet.
Het bleef nog altijd een van Greta's meest geliefkoosde uitspanningen 's avonds naar een café-concert te gaan. Haar smaak was in den laatsten tijd gevallen op het Alcazar; en als ze dan weer naar huis gingen, wandelden ze laat in den nacht vaak, door den heldersten maneschijn begunstigd, onder zoet gekoos naar de Avenue de Clichy terug. - Greta vond dit heerlijk. Zij kon het genoegen dat een spectacle varié haar opleverde, niet genoeg roemen, zij was verzot op die wandeling huiswaarts; en als Frank eens een enkelen keer wat anders te doen had of liever t'huis wilde blijven, hing
| |
| |
zelfs het mooie lipje. Hij beloofde haar dan den volgenden dag te zullen gaan, en alles was weer in orde.
Het was hem echter na eenige bezoeken aan dat café opgevallen dat daar altijd een jongmensch zat, die, zoodra hij met Greta binnenkwam, zijn binocle op haar richtte, en gedurende den ganschen avond naar haar om bleef zien. Van Arichem had haar al een paar malen gade geslagen: het was of zij af en toe ook een blik op den onbekende sloeg: toen zij de zaal verliet had hij aan den uitgang gestaan, en van Arichem had zich voorgenomen hun bezoeken aan het Alcazar vooreerst te staken. Den volgenden avond, toen zij hem vleide om zich weer gereed te maken, had hij andere plaatsen genoemd die hij met haar wilde bezoeken, en te kennen gegeven dat hij geen lust had zoo eiken avond naar hetzelfde café te gaan. Het lipje van Greta had nu voor het eerst in ernst gehangen, zij had zich boos gemaakt, van haar goed recht om ook eens hun amusementen te kiezen gesproken, en zelfs beweerd dat het scheen alsof hij haar met opzet kwelde, nu hij haar iets dat zoozeer in haren smaak viel, onthield. Van Arichem had geantwoord dat er meer spectacles variés waren en dat hij niet begreep wat zij juist in het Alcazar zag. - Ja, juist in het Alcazar, had zij gezegd, - daar was zij t'huis, daar was zij op gesteld, daar moest hij met haar heengaan als hij toonen wilde dat hij veel van haar hield. Vroeger voorkwam hij al hare wenschen; nu weigerde hij haar zulk een kleinigheid. Hij deed het alleen omdat hij wist dat zij er zoo gaarne heenging. Zij wist niet hoe 't kwam dat hij zoo veranderd was. - Maar ik wi1 nu naar het Alcazar, ging zij voort, met een blos van drift op de wangen en met het voetje stampende van opgewondenheid, zooals zij dit gedurende haar gansche verblijf te Parijs nog niet had gedaan, - ik wil nu, begrijp je?.... en als je er niet met mij heengaat, - ik ben vrij, dan ga ik alleen!
Van Arichem zag haar aan. - Werd zijn vermoeden be- | |
| |
vestigd? Had zij een reden waarom zij er zoo op gesteld was naar die plaats te gaan? - Hij was nu meer dan ooit besloten om niet toe te geven. - Je zult niet gaan, zei hij bedaard, - ik wil het niet; en dat is reden genoeg. - Er ontstond een woordenwisseling: naarmate zij zich meer opwond scheen hij bedaarder te worden; eindelijk maakte hij er een eind aan door zich alsof er niets bijzonders gebeurde, gereed te maken om naar zijn Oom te gaan. - Bonsoir, zei hij kortaf, en verliet de woning.
Greta bleef alleen achter. Hij had de deur van haar boudoir dichtgeworpen, een oogenblik stond zij besluiteloos: zou zij de deur weer openen en hem terugroepen? - Zij deed het niet. Hij zou al weg zijn, hij zou het huis al verlaten hebben; als zij aan de trap riep zou zij opschudding teweegbrengen; zij woonden hier immers niet alleen. - Zij sloot de deinweer en wierp zich op de sofa. - Het was leelijk van hem dat hij om zoo'n kleinigheid boos weggeloopen was.... Zij was niet gewend dat hij haar iets weigerde.... Wat was er nu tegen om naar dat café te gaan?.... Ze bedierf er immers niet van dat een ander haar óók mooi vond!.... 't Was héél goed dat ze eens niet toegegeven had: hij moest maar leeren dat zij óók een wil had!
Toch kende zij hem reeds genoeg om te weten dat zij door openlijk verzet niets bij hem zou winnen.
Hij kwam t'huis: het was reeds laat in den nacht: zij zat daar nog altijd op dezelfde plaats zooals hij haar verlaten had: hij deed of hij 't niet eens merkte. Eindelijk ging zij naar hem toe en zag hem verwijtend aan. - Waarom heb je er ook zoo op aangedrongen om juist naar dàt café te gaan? vroeg hij na eene pauze. - 't Had er veel van of je daar heel wat bijzonders hadt gezien....
- Je was dus jaloersch?.... riep zij zegevierend uit en klapte in de mooie handjes, - dàn heb ik je vergeven! - Zij zag hem aan met dien blik dien hij niet weerstaan kon,
| |
| |
en verzekerde hem dat ze alleen op dat bezoek aan het Alcazar had aangedrongen om haar zin te hebben, anders nergens om. Zij praatte weer en lachte alsof er niets gebeurd ware: ze bracht hem spoedig op nieuw geheel onder de bekoring harer schoonheid, en de ‘scène’ scheen vergeten. Niettemin hoopte van Arichem dat zij bij de andere allures van hare Fransche zusteren den slag om scènes te maken niet van haar had' overgenomen.
|
|