| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV.
Marguérite van Duin aan Amy van Arichem.
Lieve, beste Amy,
Je kunt je niet voorstellen hoe onbegrijpelijk saai het hier is. Verbeeld je dat de heele stad met het mooie weer ontvolkt is, en dat alle fatsoenlijke menschen op reis zijn of naar buiten. Geen huis kan men passeeren of men ziet boven de deur een papier met ‘brieven en boodschappen’, en geen mensch kun je tegenkomen - als je er dan nog eens een ontmoet - of hij vraagt: waar gaan jelui heen? of: ben je nog niet weg? Neen maar, het is verschrikkelijk! En denk je daarbij een gloeiende hitte van 80o; in de schaduw, en een allerakeligste zon die altijd door op je vensters brandt, of de straatsteenen gloeiend maakt als je het waagt er een voet op te zetten. De douairière van hierover - natuurlijk naar Zwitserland! - heeft ons haar tuin gepresenteerd: allerliefst hè? maar onmogelijk om met de kinderen in te zitten. Ik zou geen raad weten als ze die deftige bloemen afplukten! En van Duin, enfin, die zit omdat 't vacantie is, tot afwisseling dag en nacht
| |
| |
op de Griffie. Al de heeren collega's zijn natuurlijk uit de stad; en ze hebben gezegd: - nu van Duin, jij gaat toch niet; neem jij 't maar voor ons waar. - Zoo zit ik dan den heelen dag te bedenken hoe warm het is en hoe naar! Ach lieve Amy, wat ben jij toch gelukkigl Daar zit je nu aan die heerlijke zee - O, uit de stad zijn in dezen tijd van het jaar, het is heerlijk!... Het is goddelijk!... Alle fatsoenlijke menschen zijn uit de stad!... O lieve Amy, wat ben ik toch ongelukkig dat ik hier in dit muffe bovenhuis zit!... Maar je begrijpt: met de kinderen; en dan van Duin die maar weer goedbloed geweest is om 't voor al die heeren waar te nemen.... enfin, 't volgende jaar gaan wij zeker: dan zijn de kinderen alweer wat ouder. - Heb ik je al verteld dat Anna Blaak een ongeluk gehad heeft? - Ach lieve hemel, wat heb ik daar een last mee gehad! - Verbeeld je, ze wou de farine lactée voor baby koken, en ze had de dwaasheid kleinen Jan op den arm te houden, omdat hij dien dag hangerig was en schreeuwde als zij hem in den stoel zette; en daar gooit ze al het kokende water over haar arm! Het had best over het kind kunnen wezen! - Nu strompelt ze voort met dien arm in een doek; ik heb er den doctor nog bij moeten halen - en ze neemt me niets, letterlijk niets uit de handen. Ze kleedt de kinderen nog wel aan, en ze wascht 't ontbijt 's morgens en 's middags af, en ze gaat voor me naar den kelder (je weet dat ik zoo licht kou vat) maar 't gaat alles even gebrekkig en langzaam. De wasch staat er al van twee weken; en vooreerst zie ik er nog geen beterschap in, want ze zit bij de kinderen te huilen van de pijn. Enfin, als men alles vooruit wist.... Je zult natuurlijk wel gehoord hebben dat Annie van Winsen te Interlaken is met de heele familie. Maar weet
| |
| |
je wel dat van Meerwijk en Otto van Witsenburg er ook zijn? Dat is dan een nieuwtje dat ik je van mijn klooster uit vertel. Ja, verbeeld je, ik heb een brief gehad van Christien, die er voor de gezondheid van haar moeder is zooals je weet, en die schreef me dat iedereen gelooft dat ze geëngageerd t'huis komt, maar wie van de twee de gelukkige zijn zal wist ze nog niet. Maar wij weten 't wel, niet waar kindlief? - Otto's keus is al gevestigd, en van van Meerwijk heb jij 't altijd wel gezegd: Annie of Eva. 't Idee dat die twee heeren aan trouwen gaan denken!...
Ach, Amy dear, wat ben ik toch een onattent schepsel!... Als je me zien kondt terwijl ik dit schrijf, zou je merken dat ik een kleur krijg van schaamte, omdat ik hier nu al vier velletjes volschrijf zonder naar dien goeden Mijnheer Reijnbergh gevraagd te hebben. Wat zitten jelui daar toch ongelukkig met dien zieken man, bijna zoo erg als ik met Anna Blaak en haar gebranden arm! En jij bent nog wel voor je pleizier uit! Nu, ik verheug mij bijzonder dat het wat beter is, hoor! Ze hebben hier allerlei dingen van hem verteld. Eerst dat hij op een wild paard gereden had, toen dat hij al dood was, eindelijk dat hij voor zijn leven krankzinnig zou blijven en dat Eva maar dadelijk met zijn compagnon van 40 jaar trouwen zou, om de firma in stand te houden. Ik heb heel wat anders gehoord van Eva, maar daar zal ik jou niets van behoeven te vertellen. Je broer moet Mijnheer Reijnbergh zoo lief hebben opgepast: het is een verschrikkelijke omstandigheid voor jelui geweest. Groet je Mama en allen; mijn papier is vol, anders zou ik nog graag wat met je praten.
Ontvang een hartelijken zoen van je liefhebbende en eenzame Marguérite.
| |
| |
P.S. Daar juist komt van Duin van de Griffie; hij heeft een berg stukken onder den arm, en gisteren had hij een idee voor een nieuwen roman in zijn hoofd. O foei, en dat met die warmte! -
Rein van Witsenburg aan zijn broeder Otto.
Amice!
Een paar woorden naar aanleiding van je brief uit Interlaken. Ronduit gezegd: die heeft me onaangenaam aangedaan. Je schrijft zoo opgewonden over die oudste dochter van de van Winsens, dat ik niet begrijp hoe ik dat met je vroegere gedrag rijmen moet. Immers, nadat je drie maanden lang al het mogelijke gedaan hebt om Amy van Arichem aan je liefde te doen gelooven, schijn je nu aan een engagement met Annie van Winsën te denken - naar ik opmaak uit je brief. -
Je zult wel zeggen: daar heb je Rein weer!.... Maar in de eerste plaats, amice, ben ik tien jaar ouder dan jij, en in de tweede - neem me niet kwalijk - ik kan nu eenmaal geen zwart wit noemen. Ik heb in een wereld geleefd waar men gewoon is wat unfair is, unfair te noemen; en als ik bedenk wat het voor dat lieve, vroolijke kind zijn zal als ze hoort dat je met een ander geëngageerd bent, zie je, dan.... Je bent mijn broer, maar dit wil ik je wel zeggen dat ik het niet langer betreur dat ik het beste deel van mijn leven in de binnenlanden heb doorgebracht, als ik zie hoe sommige handelwijzen in de zoogenaamde beschaafde wereld eenvoudig ‘reçu’ zijn, en door niemand worden gewraakt. - Ik wil aannemen dat dit verblijf mij te ernstig gemaakt heeft; maar ik heb veel gezien, en er zijn dingen die men nooit vergeet. Zoo bracht ik twee jaren onder de mijnwerkers door; elken morgen werd ik ge- | |
| |
wekt door de heldere stem van een aardig schalksch kind, die me ook 's avonds waarschuwde dat het tijd was om naar huis te gaan als ik diezelfde liedjes weer hoorde, terwijl zij aan de zijde van haar verloofde van den arbeid terugkeerde, - en dat kind - een jaar later vond ik het weder: verlaten, de heldere oogen mat, de frissche wangen bleek, - al had de trouwelooze toen met zijn leven het hare willen terugkoopen, het had niet meer gebaat!
Je noemt me bespottelijk misschien, romanesk, ouderwetsch....goed: al wat je maar wilt; maar als je dat verwoeste geluk gezien hadt, zou de herinnering er aan je ook altijd bijgebleven zijn.
Het is inderdaad of het bij dit eene voorbeeld niet kan blijven, en er wat bij moet komen om mij nog bezorgder te maken. Herinner je je dien dronken oppasser van me? - Zijn vrouw komt daar juist bij me terwijl ik aan je schrijf, en vertelt me onder tranen hoe grooten angst ze uitstaat voor haar zoon, die niet lang geleden verplaatst en nu heelemaal uit haar oog is. - De jongen was altijd oppassend en knap, maar sedert een meisje, waar hij zijn zinnen op gezet had, hem bedroog en voor een ander verliet, is hij als een blad op een boom veranderd. De arme vrouw houdt maar staande dat hij, als hij heelemaal uit haar oog is, ook heelemaal den verkeerden weg op zal gaan. - It is not the same but much the same. Bij den een brengt de teleurstelling dit te weeg, en bij den ander dat; maar zelden iets goeds. Voor geen tien jaar van mijn leven zou ik willen dat jij de oorzaak van het ongeluk van dat vroolijke kind waart! Denk eens goed na en schrijf mij eens.
Vale!
t.t.
Rein van Witsenburg.
| |
| |
De kleine Dora Harders had al van een goedwillige buurvrouw eerst het beduimelde, maar toch ‘nieuwe en volledige’ brievenboek, toen zelfs den ‘briefstijl voor minnende harten’ ter leen gekregen; ze had ze ingezien en ijverig bestudeerd, maar geen van beiden had haar een stap verder gebracht. - Nu vragen wij ook een ieder, die met deze beide nuttige werken bekend is, hoe men daarin een model zal vinden voor een brief als Dora schrijven moest. Ware de oude Toontje ziek geweest, de modellen: ‘ik heb de eer te berichten dat de toestand van.... sedert uw vertrek niet gunstiger geworden is,’ of ‘sedert gij de stad verlaten hebt, is onze lieve.... ongesteld geworden,’ hadden goede diensten kunnen bewijzen; maar nu.... was Toontje eigenlijk wel ziek?.... Zij had het niet noodig geoordeeld een doctor te laten komen, zeggende dat die toch niets aan haar doen kon; een buurvrouw, die gezegd had dat het de koorts in het hoofd was, had zij tegengesproken; bij herhaling had zij verklaard dat haar lichaam gezond was, maar - die angst. Die angst, die ze maar niet van zich af kon zetten, dat er iets met juffrouw Eva was! Van nacht - Dora was met goedvinden van haar ouders in den laatsten tijd ook 's nachts bij Toontje gebleven - van nacht had ze toch alweer zoo akelig gedroomd, altijddoor maar van juffrouw Eva. Ze was vast overtuigd dat er òf iets met juffrouw Eva was, of dat haar gevaar dreigde. Zoo'n droom, hield zij maar vol, voorspelde nooit iets goeds. En daarom moest Dora zoo gauw mogelijk schrijven, zij moest juffrouw Eva waarschuwen; eerder zou Toontje niet tot rust komen dan nadat dit was gebeurd.
Dora had juffrouw Eva moeten beloven dat ze Toontje trouw zou oppassen en goed voor haar zorgen zou. Ze moest ook zeker schrijven als er iets niet goed met haar was; - twee redenen voor één dus om haar eindelijk na veel tobbens en niet zonder eenige spelfouten, met een vijftal reeds
| |
| |
eer het werk begonnen was met inkt bemorste vingers, het volgende op het papier te doen brengen:
Lieve juffrouw Eva!
Toontje is niet als te wel, maar zij zegt dat het alleen de angst over u is. Zij droomt elken nacht van u, en ziet u altijd vóór zich. Zij zegt dat er iemand is, aan wien u geen vertrouwen moet schenken, want dat u daarvan veel verdriet zult hebben, want Toontje ziet altijd een andere vrouw tusschen u en hem, en dat is een kwaad teeken; daar vergist zij zich nooit in.
Ik hoop dat u mij niet kwalijk neemt dat ik u schrijf, want Toontje houdt niet op voordat de brief weg is.
Met achting:
Uwe
Dora Harders.
|
|