| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII.
Een brief zijner moeder ontrukte van Arichem aan zijn schoonen droom. Mevrouw en Amy waren reeds te Trouville, maar Papa was er nog niet; het was dus dringend noodig dat Frank de dames kwam chaperonneeren. Frank werd als aan de werkelijkheid teruggegeven: plicht en belofte riepen hem. De beraamde plannen met Greta werden tot na zijn terugkeer uitgesteld: de groote moeielijkheid was haar de noodzakelijkheid van zijn vertrek aan het verstand te brengen, en bovendien haar op den langeren duur van zijn afwezigheid voor te bereiden. - Neen, zij wilde, zij kòn niet alleen achterblijven in hun petit ménage à deux, waar zij alles zoo naar haar zin had, waar alles om haar en voor haar prijkte gelijk hij altijd zeide, maar waar hij toch de eerste en de eenige was om wien ze gaf en buiten wien ze niet kon. Neen, ze wilde het niet: wat zou ze hier al dien tijd doen?.... ze zou zich doodelijk vervelen!.... Och, had hij haar dan maar liever in 't atelier en met Zoé op hare bovenkamer gelaten!.... ze kòn niet, nog eens: haar adem hokte haar in de keel, en een benauwd gevoel greep haar aan bij de gedachte dat zij hem nu zou moeten missen nu ze pas vereenigd waren. - Hoe moest van Arichem
| |
| |
praten en betoogen dat hij toch waarlijk thans niet te Parijs kon blijven; wat zou hij voor reden opgeven als hij nu niet naar Trouville ging?... en hoe kinderachtig stelde zij zich ten slotte aan, zoo kinderachtig als niemand ooit zou doen, die zulk een warm en gezellig nestje had, van geen enkelen vreemde meer afhankelijk was en het vooruitzicht had - immers dat bezwoer hij haar bij alles en alles - dat hij haar zoo dikwijls hij kon van Trouville uit zon komen bezoeken. - Ze bleef dan eindelijk noode en met hangend hoofdje in die fraaie appartementen, waar het haar aan niets zou ontbreken, waar alles haar aan hèm herinnerde, en zij niets te doen had dan slechts aan hem te denken en op zijn terugkeer te wachten. - Van Arichem ging na nog een stormachtige scène zijn oom en tante Emma goedendag zeggen: plagend vergaven ze 't hem dat hij hen in den laatsten tijd zoo schaars bezocht had; en zijn oom vroeg wie nu gelijk had, wie de vrouwen beter kende, hij of zijn neef, wiens heilige hem St. Maur les Fossés had doen verlaten voor de Avenue de Clichy. - Den volgenden dag was van Arichem bij zijne familie te Trouville.
Voor de Avenue de Clichy. - Het was niemand anders dan Lucien door wien Oom dit te weten was gekomen. Lucien had zijnen heer verteld dat Mijnheer Frank daar met de mooie Hollandsche woonde, dat deze er het atelier aan gegeven had, dat hij - Lucien - haar gezien had en dat zij nòg mooier was geworden, dat Mijnheer Frank haar tot nog toe aan aller oog had onttrokken, maar dat zij zich zeker in de bewondering van heel Parijs zou verheugen zoodra Mijnheer zou besluiten haar ook eens in het publiek te laten zien. Oom had in dit acclimatiseeren van die mooie Hollandsche altijd iets piquants gevonden, en daarom had hij zich voor haar geïnteresseerd en zich op de hoogte doen houden van al haar doen en laten; dank zij Lucien had hij ook nu weer het proces van den overgang, zooals hij het
| |
| |
noemde, voet voor voet gevolgd; nu was hij vertrokken, de kwajongen - had hij dien naam nu niet dubbel verdiend? - nadat hij eerst heel bedaard met zijn blanke duifje samen was gaan wonen, ondanks den stralenkrans van heiligheid in welken hij haar aan zijn oom voorgesteld had! Alsof hij ooit aan die heiligheid geloofd had!.... Oom lachte. Eens had hij haar ontmoet, en dit was genoeg geweest om haar nog niet vergeten te zijn; hij had den smaak van zijn neef alle eer gebracht, of liever: hij was in zijn overtuiging dat de jongen smaak had, nog versterkt. Natuurlijk: een neef van hèm, een echte van Arichem! - Lucien had zijnen heer ook verder met een half woord begrepen toen deze op zekeren dag, kort na het afscheid van zijnen neef, van zijn plan om naar Parijs te gaan had gesproken; hij hield tante Emma met de grootste bescheidenheid met allerlei zaken de villa en het park en wat al niet meer betreffende bezig, en deed zijnen heer daarna uitgeleide naar het station. Regelrecht stoomde Oom nu naar Parijs, en regelrecht begaf hij zich naar de Avenue de Clichy. Hij pousseerde zijn kaartje, en vroeg belet bij Greta. Hij trof haar aan gezeten op de sofa; zij was in een allerbevalligst négligé; haar omgeving, dacht hij terstond, was zijn neef en dit mooie kopje waardig: de jongen had zich niet verloochend; zij scheen met lichte, eenigszins piquante lectuur bezig, en zag er zóó goed uit, dat men begrijpen kon dat iemand om één blik uit die oogen zelfs zijn Oom en Tante Emma vergat. - Zij herkende den ‘alleraardigsten ouden heer van de buitenpartij’ terstond. Tegelijk overtoog een donkere blos haar gelaat bij de gedachte dat Franks oom haar hier zóó aantrof, en zij kon een oogenblik in hare verlegenheid geen woorden vinden, totdat hij zei dat hij het zijn plicht gerekend had zijn bevallige nicht bij de afwezigheid van zijnen neef eens op te zoeken, en haar te vragen of hij haar ook
in eenigerlei opzicht van dienst kon zijn. Verrast en gerustgesteld kwam zij toen spoedig op haar
| |
| |
gemak. Die goede oom van Frank, die van hun verhouding wist, en toch zoo vriendelijk met haar praatte! Hij maakte haar, als den eersten keer dat hij haar ontmoet had, weer de fijnste complimentjes, nu meer speciaal over haar uiterlijk en haar omgeving, de manier waarop zij zich kleedde, hot Fransch dat zij al begon te spreken, en wat niet al meer! - Ja, ongetwijfeld verzekerde zij, zij waren nu meer dan gelukkig; zij hield zooveel van Frank; hij was zoo goed voor haar, en ze hadden o zulk een gezellig en prettig leven samen gehad al dien tijd! Oom lachte maar, en knikte toestemmend; hij keek haar in de mooie oogen totdat zij die eindelijk neersloeg, en vroeg haar na een pauze wat zij al van Parijs had gezien. Hij noemde verschillende merkwaardigheden, prees de omstreken; en het bleek dat zij nog bijna nergens was geweest. - Dus je hebt je al dien tijd slechts overgegeven aan het gezelligst tête à tête binnen de muren van dit boudoir? - vroeg hij, - o zalige jeugd: volkomen aan elkander en alleen aan elkander genoeg!....
- Maar dan werd het hoog tijd dat die égoïst voor eenige weken wegging, en ik in zijn plaats kwam om de taak, die hij verzuimd heeft, hier op mij te nemen! Dan zal ik je Parijs en zijn omstreken eens laten zien; ik behoud mij die eer voor! - Dankbaar nam Greta dit aanbod aan. Frank zou immers ook blij zijn, zei ze naïef, als hij het hoorde, want hij had er immers over getobd dat zij zoo alleen was; slechts de noodzakelijkheid had hem gedwongen haar te verlaten; en nu verveelde zij zich al, en hij was nog maar een paar dagen weg. Zij zag haar vriendelijken bezoeker, die intusschen naast haar op de sofa had plaats genomen, met erkentelijken blik aan, en zei dat ze zich begrijpen kon dat Frank juist met dezen oom zooveel ophad.... als hij haar al dat moois wilde laten zien, zou Frank het zeker heel lief en aardig van hem vinden. Oom lachte alweer: - je blos zou er immers op den duur door verbleeken, je gezondheid
| |
| |
zou er onder lijden, sprak hij, - als je al te lang binnen deze muren bleeft. - Zij ging op zijn voorstel toilet maken; hij stak een cigarette aan en vermeidde zich in ‘de trouvaille’, die hij gedaan had. 't Zou met Frank wel gaan als met hemzelven, dacht hij, - de jongen was Parijzenaar in zijn hart: hij zou evenmin als hij dat ooit gekund had tot trouwen besluiten: hij was al zoo jong en te dikwijls te Parijs geweest, daar zat de kneep. Enfin. Hij vroeg zich af wat ten slotte nog gelukkiger voor hem zijn zou: hier met zijn mooie Hollandsche, of eene andere, leven zooals hij met Tante Emma deed, of in Holland op raad en volgens den wensch zijner moeder een deftig huwelijk aangaan en dan maar altijd blijven zitten rekenen: twee maal twee is vier. Wat toch deden die nuchtere Hollanders anders? Goed dat hij zijn schoonzuster gewaarschuwd had en haar aangeraden niet verder op een verbintenis met Eva Reijnbergh - al was ze een kranige verschijning en haast te gracieus voor eene Hollandsche - aan te dringen.... als Mama eens geweten had wat hij wist! Hij keek met een spottend lachje het vertrek rond, en mompelde: - dwaasheid, al die huwelijken! - Juist ging de deur, door welke Greta verdwenen was, weder open, haar zijden kleed ruischte zacht; Oom zag om. Hij wierp het overschot zijner cigarette weg, zette zijn pince-nez op, en ging Greta aanziende een paar stappen achteruit. - Charmant! Dat hoedje, 't laatste wat de Panische smaak en mode aangaven en dat niemand zóó dragen kon, dat witte voiletje dat naar het allermooiste van die mooie oogen liet raden en ze onttrok aan' de blikken van àl te onbescheiden bewonderaars, dat kostuum met die korte nauwe mouwtjes, die een deel van den taak om zulke armen te bedekken aan de lange handschoenen overlieten, dat fijne geganteerde handje zelve dat zoo achteloos en zoo gracieus die parasol vasthield, terwijl Oom opmerkte dat de kleur der handschoenen en die van Greta's kostuum
èn die der
| |
| |
parasol toch zoo volmaakt harmonieerden - er is harmonie en harmonie, dacht hij, - dit alles deed hem thans de meest bewonderende blikken op de allerbevalligste verschijning tegenover zich vestigen, en na een oogenblik van stilte de meest vleiende complimentjes tot haar richten. - Die neef van hem was toch een allerondeugendste kwajongen met een smaak.... Oom kon op het oogenblik geen woorden vinden om dien te beschrijven. Hij wierp een blik in den spiegel, die juist zijn eigen beeld weerkaatste, verliet het boudoir, en volgde Greta naar beneden. Ze gingen eerst naar een nabijgelegen café, waar hij haar iets aanbood; langzaam wandelden ze nu verder naar den boulevard, waar ze in een open rijtuig plaats namen terwijl Oom den koetsier beval: naar het Bois de Boulogne. - In het café, op den boulevard, op den kleinen omweg dien Oom nog gemaakt had, nergens was het hem ontgaan hoe Greta's verschijning de aandacht had getrokken, hoe zij lorgnetten in beweging had gebracht, hoe men stil bleef staan om haar te zien en haar met de oogen volgde. Hij glimlachte. Toen hij haar zijn arm geboden had en daar naast haar voortging, vond hij zich nog zulk een kwaden cavalier niet, met zijn rechte houding, zijn nog weelderigen haartooi en iets jeugdigs in zijn voorkomen dat hem, hij hield het er stellig voor, wel nooit begeven zou. Het rijtuig werd eveneens nagekeken; kortom, hij maakte furore en voelde zich jonger dan hij in lang' gedaan had, hij amuseerde zich kostelijk en was vol attenties voor zijne schoone gezellinne. Zij dineerden vervolgens samen bij Durand, waar ze bij liet dessert onder een glas Champagne afspraken maakten voor den volgenden dag, ja voor alle volgende dagen die Frank nog afwezig zoude zijn; want Parijs was nog oneindig veel grooter, had Oom gezegd, en er was nog eindeloos veel dat hij haar moest laten zien. Oom genoot vervolgens van het genot waarmee zij de voorstelling in den Hippodrome volgde: hij keek naar haar terwijl zij naar
| |
| |
de voorstelling keek, en het was de vraag wie het meest genoot. Onder den indruk van al die wonderen, die Greta had gezien, onder dien van die bewondering allerwegen, die zij gaande gemaakt had, en die haar Franks woorden zoo levendig voor den geest bracht, keerde zij eindelijk ver na middernacht, na nog een bezoek aan het schitterende Grand-café, huiswaarts. Zij kon nog niet slapen; allerlei gedachten en gewaarwordingen verdrongen zich in haar opgewekt brein: als Frank weer terugkwam moesten ze toch een deel van hun gezellig tête à tête er aan geven om al die dingen samen te gaan zien: hoe gezellig zou dat zijn met hem samen! - nu begreep zij eerst recht waarom Frank haar zoo van hem trouw blijven had gesproken: als zij met hem aan al die plaatsen verscheen zou zij hem metterdaad kunnen toonen hoe lief zij hem had, boven alles en iedereen. Ja, dat had zij, dat zwoer zij hem; slechts één, die goede Oom, was er aan wien zij zich toevertrouwde gedurende Franks afwezigheid; want hij, ja inderdaad, hij was de alleraardigste oude heer dien zij ooit had gezien!
Te Trouville. - Mevrouw van Arichem en Amy zijn er reeds sedert eenige dagen geïnstalleerd. Zij hebben als naar gewoonte haren intrek genomen in het Grand Hôtel de Paris, en behalve van de frissche zeelucht en het strand, casino, muziek, en wat de badplaats meer oplevert, genoten; ze zitten 's middags weer, als waren ze niet weg geweest, met de oude kennissen van verleden jaar aan de table d'hôte; Amy heeft weer in het oude bekende theater hartelijk gelachen om een allerdolst nieuw blijspel, een beetje ondeugend, dat artisten uit Parijs zoo uitstekend hebben gespeeld; en nu eindelijk zal ook Frank weer spoedig bij haar zijn, al zijn ze dan nog lang niet ‘au grand complet.’ Want Papa moet nog eenigen tijd in een Duitsche badplaats vertoeven, en de overige familie arriveert eerst als het seizoen wat
| |
| |
verder verstreken is. Daarentegen bevinden zich nu reeds in haar ‘petit comité’ de heer Reijnbergh en Eva, die als tot de familie behooren. - De eerste is voor zijn gezondheid naar de zee moeten gaan, al is hij er niet dan noode en op herhaald aandringen van zijn doctor toe besloten; de tweede heeft haren vader natuurlijk gezelschap willen houden. Fabelachtig groot is het aantal brieven en telegrammen, dat dagelijks uit Holland, waar de zaken geregeld haar gang gaan onder leiding van den jongeren compagnon, den chef der firma gewordt. Elken morgen, als de badgasten zich reeds op het strand hebben geïnstalleerd of hun bad zijn gaan gebruiken, zit hij daar in zijn kamer de berichten te lezen, de brieven te beantwoorden, of per telegraaf zijn spoedvereischende adviezen te geven, als ware hij t'huis in zijn kantoor. - Och, als ik de zeelucht maar geniet, kon hij uitroepen als iemand hem deed opmerken dat dit geen ontspanning was, - ik kan toch alles niet overlaten. Soms knoopt hij er den namiddag aan, en het uur der table-d'hôte ziet hem eerst in den gezelligen kring, levendig en geestig pratend als altijd, en met geen ander spoor van vermoeienis dan een eenigszins bleekere kleur. - Heden echter heeft hij op aandringen van verscheiden badgasten deel uitgemaakt van een groot gezelschap, dat zich een langen rijtoer langs de schoone Normandische kust heeft voorgesteld, en al vroeg vertrokken is. Hij zit met twee Franschen en een Engelschman, met wie hij door zijn uitgebreide handelsrelatiën reeds meermalen in aanraking was, in het eerste rijtuig, dat door wel zes anderen gevolgd, den weg afkomt onder het vroolijk zweepgeklap der koetsiers, die zich een goeden dag voorspellen. Het is interessant die schijnbaar nietige figuur van den Hollander gade te slaan, aan wiens lippen de drie vreemdelingen hangen, als hij kort en zakelijk nu eens in de taal van dezen, dan weder in die van genen, oen beursquaestie uiteenzet of
zijn meening op verzoek ten beste geeft. Soms
| |
| |
brengt de schoone natuur hem op eens in verrukking en hij breekt zijn eigen woorden af om op dit of dat opmerkzaam te maken, en het nog eens te herhalen in de taal van den stijven Engelschman, die hem met een langgerekt oh yes! bescheid geeft, en terstond weer zwijgt en luistert of er niet weer iets omtrent de beurs en den politieken toestand over de lippen van den Hollander komen zal, waar hij zijn voordeel mee kan doen.
Wij wenschten wel dat de heer Reijnbergh ook dezen morgen in zijn hôtel ware gebleven. Op een kruispunt, waar de weg door een anderen smalleren gesneden werd, kwam in snelle vaart een rijtuig plotseling den laatsten af; geen van beide koetsiers kon naar het scheen zijn paarden zoo spoedig inhouden, en een hevige botsing volgde. Het rijtuig dat van den zijweg afkwam, bleef ongedeerd, en met een eigenaardig geschreeuw en een paar vloeken vervolgde de koetsier, die toch in elk geval zijn deel aan de onvoorzichtigheid had, zijnen weg. Van het rijtuig, waarin de heer Reijnbergh gezeten was, brak echter door den schok de disselboom tusschen de twee paarden; het scherpe achtereind daarvan, nog aan het rijtuig bevestigd, wondde het eene paard in de zij, het sloeg vinnig terug en zette het op een loopen; het andere paard, nu door een der wielen van het rijtuig aan de achterbeenen bestookt, zette mede sterker aan; en daar zwaaide en gierde het rijtuig, dat de koetsier thans niet meer besturen kon, van den eenen kant van den weg naar den anderen, nu eens tegen een boom, dan tegen een steen, dan op het ongelijkste en hobbeligste deel van den zijweg, zóó dat geen menschelijke berekening in staat was te zeggen waar het terechtkomen zou. Gelukkig kwam het er nog met stooten en schrammen af; er brak niets; de koetsier bleef moedig op zijn post en hield de paarden zooveel mogelijk in, of vierde ze, waar dit om nog grooter ramp te voorkomen noodig scheen, maar nog altijd ronde men in woeste vaart
| |
| |
voort. Daar gelukte het den wakkeren voerman eindelijk zijn span om te halen, zoodat het in het kreupelhout terecht kwam; een der paarden viel en het rijtuig stond stil. Men steeg uit: de koetsier was reeds van den bok gesprongen en sneed de riemen los; de paarden brieschten en hijgden en trilden, maar ze stonden ten minste, en het scheen dat men ze aan de hand huiswaarts leiden kon. - De Engelschman had met het flegma aan zijnen landaard eigen, toen hij gezien had wat er gebeurd was, tot zitten aangemaand, en vervolgens, zijn hoofd slechts wendend, den koetsier in het Engelsch allerlei instructies gegeven, waar deze echter niets van had verstaan. De Franschen waren beweeglijker geweest; zij hadden hun schrik en angst in luide bewoordingen lucht gegeven, en de Engelschman had hen herhaaldelijk en vrij onzacht soms op hunne plaatsen teruggestooten, practisch als hij was en het gevaar voor wie nu in het rijtuig stond, overziende. Was hij dit geweest, de heer Reijnbergh had het slechts willen zijn. Op lijfsbehoud bedacht, had hij het portier half geopend, gereed om als het rijtuig naar rechts slingerde er aan den linkerkant uit te springen op het zachte mos. Zijn schijnbaar practische zin had echter de wijsheid bedrogen, en hij bleek achter te staan bij den dood kalmen Engelschman, die stijf tegen het zachte bekleedsel van het rijtuig gedrukt, de stooten zelfs nauwelijks voelde. Toen de heer Reijnbergh zijn kans schoon zag, waagde hij den sprong, maar - o schrik voor Eva, die in het volgende rijtuig gezeten dit aanzag zonder hulp te kunnen verleenen! - hij viel en kwam met het hoofd tegen een boomstam terecht, waarnaast hij voor dood bleef liggen. - Die met hem in het rijtuig gezeten waren geweest, hadden in het eerst in de verwarring en door de snelheid waarmede alles plaats gegrepen had, zijn verdwijnen nauwelijks opgemerkt; die met de andere rijtuigen volgden, haastten zich op de plaats des onheils uit te stappen en den heer
Reijnbergh vol bezorgd- | |
| |
heid te omringen. Wat moest men doen? Waren de levensgeesten uitgedoofd, of kon men ze weer opwekken? en zoo ja, welke middelen had men daartoe hier bij de hand? - De ongelukkige lag daar met gesloten oogen, vaalbleeke kleur en leiblauwe lippen, ademloos naar het scheen. Eva was naast haren vader neergeknield; zij riep hem, betastte zijn hoofd en zag op hare beurt angstig en vragend naar hare tochtgenooten om. Daar baande zich de Engelschman, die zoodra zijn rijtuig tot staan was gekomen uitgestapt was en eenige schreden terug had gedaan, een weg tot bij den heer Reijnbergh, legde de hand op zijn hart, voelde zijn pols, en zei in zijn taal: - hij leeft; wij moeten hem voorzichtig vervoeren; legt hem in een rijtuig; en dan stapvoets naar Trouville terug. - Hij nam den heer Reijnbergh met een paar andere hulpvaardigen op, droeg hem in een rijtuig, vlijde hem daar neder, ondersteunde hem en hield zijn groote parasol boven zijn hoofd: en zóó ging het nu stapvoets met gansch dat straks nog zoo vroolijke gezelschap nu zwijgend achter het rijtuig aan, weer naar de badplaats terug. Het was een sombere stoet. Wie hem voorbij zag gaan bleef onwillekeurig staan, en nieuwsgierigheid maakte plaats voor belangstelling en medelijden, zoodra men gehoord had wat er gebeurd was. Men kwam in het hôtel; ook dáâr kon nog geen der tochtgenooten den bewustelooze verlaten; het getal der omstanders nam zelfs toe en werd met andere badgasten vermeerderd, die vol ontsteltenis kwamen aanloopen en het vertrek, waar men den lijder had heengebracht, vulden. De Engelschman vroeg terstond om een doctor; een bediende van het hôtel werd uitgezonden; en de oogenblikken schenen Eva intusschen eeuwigheden in het om den fellen zonneschijn te weren half duister gemaakte vertrek.
Terwijl dit alles plaats had, zat onze held Frank van Arichem, omdat er toevallig niet veel rookers waren, en de
| |
| |
tabagie hem dus niet zou hinderen, in een rook-coupé eerste klasse op weg van Parijs naar Trouville. Hij had het zich gemakkelijk gemaakt; het lage hoedje, waarvoor hij den hoogen zijden, nu hij Parijs had verlaten, verwisseld had, lag naast hem op de ledige plaats, een elegant mutsje dekte zijn onberispelijke coiffure, een stofjas was over zijn gewone kleeren aangetrokken en zorgvuldig dichtgeknoopt, terwijl hij er om de warmte zijn handen ‘aan gewaagd’ had dat hij ze ‘als die van een machinist’ te Trouville zou brengen, en zijn handschoenen uitgetrokken had. De van een zegelring voorziene fraaie witte linkerhand had echter nog niets van die van een treinbestuurder toen hij haar met de fijne sigaar in het pijpje ter hoogte van zijn kin bracht en behaaglijk den blauwen rook uitblies, om zich daarna aan het liefelijkst dolce far niente over te geven. Zijn blik rustte op het landschap links en rechts: hoe kende hij dat reeds, zoovele malen als hij dien weg al had afgelegd: hoe was hij t'huis in Frankrijk, dat heerlijke land, en in Parijs, die onvergelijkelijke stad! Eenig Parijs! - Zijn gedachten dwaalden natuurlijk naar haar, die hij daar had achtergelaten; wat zouden zijn kennissen zeggen als zij haar weldra zagen?.... hoe goed was zij thans geïnstalleerd en reeds gewend in die omgeving, die toch van hare vroegere zoo hemelsbreed verschilde.... bovenal: hoeveel hield zij van hem!.... Inderdaad, hij was ‘l'enfant chéri des dames.’ - Hij keek naar zijn eenigen reisgenoot, een corpulenten ouden heer, die zachtjes ingedommeld was: hoe kon iemand zich toch met zoo weinig zorg kleeden!.... Wat voor een landsman hij toch wel mocht zijn?.... zie, de asch van zijn sigaar was op zijn wijde jas gevallen en had een lange witte streep achtergelaten, en zijn gezicht.... nu een Adonis was hij waarlijk niet!.... Van Arichem wendde zijn hoofd een weinig om, zoodat hij, al was 't dan ook flauw, zijn eigen
gelaat in de glasruit der coupé weerkaatst zag; hij streek zijn haar ter
| |
| |
zijde van zijn muts wat recht, en wierp een vergenoegden blik in het rond. Greta zou hem missen, maar.... hij zou wel spoedig gelegenheid vinden om haar eens op te zoeken, en dan zou haar blijdschap haar schadeloos stellen.... Amy had geschreven dat die actrice, die hij verleden jaar zoo bewonderd had, weder te Trouville was.... en de muziek in het badhuis, had zij er bijgevoegd, was heel goed.... Enfin, hij zou zien. - Amy had ook zooveel opgehad met dat nieuwe blijspel.... dàt had hij al lang te Parijs gezien!.... Een lach plooide zijn lippen bij de gedachte dat Amy dit aan hèm geschreven had. - Die goede Amy; zij had ook nog geschreven dat zij en Eva Reijnberg zoo verlangden naar zijn komst om dan allerlei tochtjes met hem te doen.... Hij vond het niet onaardig dat het zoo trof dat Eva nu ook juist te Trouville was.
Bij deze gedachte was Frank's sigaar uitgerookt, en hij wierp het overschot weg, terwijl hij zich behaaglijk in een hoekje vlijde en op de gelijkmatige beweging van den coupé zachtjes in slaap gewiegd werd. - Het was het helderklinkende sein dat men de plaats der bestemming naderde, dat hem langzaam wakker deed worden, naar zijn bagage omzien, zijn muts af- en zijn hoed opzetten, en daarna ook zijn handschoenen voor den dag halen, want hij zou voor niets ter wereld op lichtklaren dag àl te veel verreisd te Trouville aangekomen zijn. De trein hield stil, men stapte uit; en na rondgezien te hebben naar zijn moeder en Amy - die hij tot zijn groote verbazing niet ontwaarde; ze hadden zoo stellig beloofd dat ze hem af zouden halen - nam hij in den omnibus van het hôtel plaats. Iets dat naar bezorgdheid zweemde was op zijn gelaat gekomen toen hij geene der zijnen ontwaard had. Maar 't zou de dames wat warm geweest zijn wellicht, of misschien was de trein wat vroeg aan: hij had nogal doorgereden. Hij kwam in het hôtel; ook daar merkte hij tot zijne bevreemding nog niets van
| |
| |
de zijnen; hij ondervroeg een der bedienden, en zoodra had hij zijn naam niet genoemd of hij kreeg ten antwoord dat Mevrouw van Arichem en hare dochter heel wèl waren, maar die ongelukkige Hollandsche mijnheer, met wien ze altijd samen waren.... hij had een ongeluk gehad, en als hij nog niet dood was, dan zou hij toch zeker spoedig sterven, zei men algemeen. Van Arichem schrikte, want de bediende kon niemand anders dan den heer Reijnbergh bedoelen. Hij gunde den man nauwelijks den tijd om hem met een paar woorden de toedracht der zaak te vertellen, gelastte dat hij hem naar de kamer waar de heer Reijnbergh zich bevond zou brengen, en zag daarvan reeds van uit de verte de deur geopend. Wat al belangstellenden verdrongen zich in het schier te kleine vertrek, waarvan men gemakshalve de deur open gelaten had, opdat de vrije circulatie voor den gaanden en komenden man niet belemmerd zou worden! Wat al gewarrel door elkander en welk een gegons van weeklachten in allerlei talen, welk een drukte on beweging, misschien om een doode heen! Wat een wijsheid en goede raadgevingen, die werden verkondigd on uitgesproken, hoorde hij naderbij komend; welk een half-fluisterend opgesomde reeks van soortgelijke ongelukken, die allen een verschrikkelijken afloop hadden gehad; welk een geleerdheid, uitgekraamd over het hollen van paarden, wedrennen en de edele rijkunst incluis! - Frank zag den heer Reijnbergh als dood op zijne legerstede liggen; zijn moeder en Amy stonden in zijn onmiddellijke nabijheid en staken hem zwijgend de hand toe; Eva lag in sprakelooze smart over haren vader heengebogen en drukte zijn hand aan hare bleeke lippen. - Van Arichem nam de omgeving op: al die menschen, den heer Reijnbergh in zulk een toestand.... als hij nog leefde en van dat gewoel om zich heen eens kennis had, hoe moest het hem benauwen!.... In ieder geval: welk nut brachten die omstanders aan?.... Met groote handigheid fluisterde
| |
| |
hij een paar der meest nabijzijnden iets in het oor; hij bedankte hen voor hunne beleefdheid, en ging daarna weer tot een paar anderen; ze fluisterden op hun beurt weer samen, ze knikten toestemmend en wisselden weer eenige woorden met derden; de een na den ander wierp een blik op den bewegingloozen lijder, en weldra verliet de laatste belangstellende het vertrek. Frank sloop op zijn teenen naar het ledikant van den heer Reijnbergh, wisselde een paar woorden met zijne moeder, en overtuigde zich dat de ontboden geneesheer ieder oogenblik verwacht werd. Eva wendde het gelaat, waarop smart en ontzetting te lezen stonden, op 't hooren van een welbekende stem in hare nabijheid om, en ontmoette nu den blik van Frank, die vol deelnemende teederheid op haar rustte. Snikkend viel zij Mevrouw van Arichem om den hals; zij weende lang en zacht; te lang had zij hare tranen teruggedrongen: zij stak die haar lief waren de ijskoude handen toe en wierp op Frank nog een dankbaren blik. Thans scheen de kracht om te lijden en te dragen teruggekeerd in haar ontlast gemoed.
Juist trad de doctor binnen. Zijn onderzoek gaf weinig troost; hij constateerde na de dames omtrent de oorzaak van het ongeluk gevraagd te hebben, dat de toestand van den patient verre van goed mocht heeten, en zei dat hij nog geen oordeel kon uitspreken, maar dat hij absolute rust en de aanwending van ijs op het hoofd aanbeval. Hij zou na een paar uren wederkomen, en hoopte dan iets naders te kunnen zeggen. - Mevrouw van Arichem en Amy weken niet van Eva's zijde. Was de eerste een zorgende moeder, de twee laatsten verdienden den naam van liefdevolle pleegzusters geheel. Angstig werd de zieke door haar bespied om te zien of er ook eenige verandering in zijn toestand merkbaar werd, of hij de oogen ook opende en eenig teeken van leven gaf. Ach, wat had Eva hiervoor willen geven! - Frank installeerde zich in de ziekenkamer, en nam terstond
| |
| |
een deel van de taak der verpleegsters over; het was of hij hare gedachten ried, zóó voorkwam hij tot den geringsten harer wenschen; hij was als de vierde in den bond der dienende vrouwen, die het uit den grond harer harten betreurden dat ze zoo weinig voor den nog steeds bewusteloozen lijder konden doen. - Na eenigen tijd gaf Frank zijner moeder een wenk om hem naar de andere zijde van het vertrek te volgen; hij vroeg of zij het niet noodig oordeelde dat men aan den compagnon van den heer Reijnbergh kennis gaf van het ongeval, en om instructies vroeg. In het aangrenzende vertrek lag de tafel van den patient overvol met brieven en telegrammen: waren er niet hoogstwaarschijnlijk bij die dringend op beantwoording wachtten? en zouden ze niet met elke post die aankwam, of zoodra de telegraafbode zijn schreden naar het hôtel wendde, vermeerderd worden? - Mevrouw van Arichem prees de oplettendheid van haar jongen; zij moest bekennen dat zij daaraan in de ontsteltenis en verwarring nog niet had gedacht. Zij volgde Frank met de oogen terwijl hij in de aangrenzende kamer verdween, behoedzaam en zacht de deur achter zich sluitende, en met een enkel woord gaf ze Eva van zijn voornemen kennis. Frank zag de adressen na, hij sorteerde alles op de tafel, en schreef een voorzichtig gesteld telegram voor Holland. Daarop ging hij naar zijn eigen kamer, ontpakte 't een en ander, bracht sneller dan hij dit nog ooit gedaan had eenige wijzigingen in zijn toilet, en installeerde zich terstond weer bij het ziekbed. - Dagen en weken zou hij daar doorbrengen, dagen die de heer Reijnbergh nog bewusteloos neerlag, weken waarin hij met nu en dan terugkeerend bewustzijn worstelde tusschen leven en dood, en de arme Eva ieder oogenblik schier meende den laatsten zucht haars vaders op te zullen vangen. Van Arichem had reeds bij zijnen oom te Parijs getoond dat hij zich opofferen kon als 't noodig was; hij schikte zich in alles waarin uit den aard harer natuur de
| |
| |
vrouw zich gemakkelijker voegt; hij verleende alle diensten met de zorg en handigheid eener pleegzuster - waarlijk, zijne moeder kreeg hem, als 't mogelijk was, nog liever; Amy bewonderde hem, en Eva wist niet hoe zij hem dankbaar genoeg zou zijn voor zooveel toewijding!
Eindelijk, eindelijk scheen er eenige verandering in den toestand van den heer Reijnbergh te bespeuren. Het werd Frank bijna te machtig toen Eva de hand haars vaders vatte, zich half over hem heenboog en fluisterde: - Goddank!.... lieve, beste Papa!.... Hij kon het oog niet van die teedere gestalte afwenden: zij hief het hoofdje weer op en sloeg de vochtige oogen dankbaar ten Hemel terwijl een teedere blik van den heer Reijnbergh haar beloonde. Zij schikte zijn kussens recht, want hij scheen zich met een matte beweging ter ruste te willen leggen; hij sloot de oogen, maar die strakke trek op zijn gelaat had zich nu toch ontspannen, meenden de omstanders, en de eerste gezonde slaap zou volgen.
Het was tevens de eerste schrede op den aanvankelijk ingeslagen goeden weg. Wèl duurde het nog lang eer men zonder vreeze en beving van beterschap durfde spreken; maar toch, zij kwam, langzaam en grillig; nu eens vertoonde zij zich, dan weder scheen zij verdwenen, maar eindelijk.... daar triomfeerde zij over de krankheid, en den dood, die zoo nabij was geweest! - Hoe geheel anders was het nu van lieverlede geworden in het zoo sombere ziekenvertrek, waar men bij iedere beweging ten dienste van den kranke aangewend, bij iedere hulpe hem verleend, elkander angstig en hoofdschuddend had aangezien, waar stilte had voorgezeten, en alleen nu en dan een gesmoorde zucht was gehoord. - Nu gebeurde het weer soms dat de heer Reijnbergh deel nam aan het nog op fluisterenden toon gevoerde gesprek; Eva zag hem dan na een wijle met bezorgdheid aan en liet zich vaak een - niet zoo luide, lieve Papa! ontsnappen; - nu zat de heer Reijnbergh weer eenige uren in zijn gemak- | |
| |
kelijken stoel vóór het venster: nu was de angst langzamerhand voorbijgegaan en alleen nog voorzichtigheid noodig; nu waren er oogenblikken - en ze werden talrijker met iederen dag - waarop het zelfs een gezellig samenzijn mocht heeten in die ziekenkamer in den vreemde. Toch durfde Eva haar vader nog nauwelijks verlaten; zij had nog geen gehoor kunnen geven aan zijn raad om ten minste aan de table-d'hôte te gaan eten; een kleine wandeling langs het strand was alles wat zij zich slechts, en nu en dan nog maar, veroorloofde. Mevrouw van Arichem en Amy waren haar trouw ter zijde gebleven; Frank scheen nu een andere manier gevonden te hebben om zich verdienstelijk en aangenaam te maken; hij bracht thans elken morgen frissche bloemen, welke de heer Reijnbergh dan met welgevallen beschouwde en die, voor het geopende venster geplaatst, den ganschen dag den aangenaamsten geur in het vertrek verspreidden. Als hij 's avonds een uurtje naar de muziek was wezen hooren, had hij de
attentie voor de muzikale Eva het programma mee te brengen, en haar te vertellen van de bijzonder mooie of boven de andere goed uitgevoerde nummers; of voor Amy 't een en ander te' onthouden omtrent fraaie toiletten die hij opgemerkt had, hofmakerijen of kleine doorzichtige intrigues, waarbij de dames genoemd werden die op het oogenblik furore maakten. Een gesprek ontstond dan waaraan de heer Reijnbergh ook nu en dan deelnam, en de avond was omgevlogen eer men het wist. Onuitputtelijk scheen Frank ten allen tijde in beleefdheden, die hij aan de beide jonge meisjes bewees. Dacht hij dat er iets in de eene of andere courant stond dat haar moest interesseeren, hij kocht die en bracht haar mee; vond hij een boek, dat hij van hare gading geloofde, hij toonde dat hij naar hare keus met succes had weten te raden; soms was het een cadeautje of een surprise die hij haar deed toekomen, terwijl hij met den heer Reijnbergh
| |
| |
over diens zaken zat te spreken, of keuvelde; over onderwerpen van den dag. Een enkele maal kwam er nu een brief of een telegram van het kantoor, als er iets was waarover men den heer Reijnbergh persoonlijk wilde raadplegen, of waaromtrent men hem op de hoogte moest houden omdat hij dit had verlangd. De heer Reijnbergh besprak dan alles met Frank, die zichzelven voor ‘dom in zaken’ uitmaakte, maar bij wien de chef der firma een juisten blik en een doorzicht opmerkte, die hem vaak verbaasd deden staan. Dan ondervond Frank menigmaal een aangenaam gevoel van voldaanheid als de heer Reijnbergh, dien hij zoozeer hoogachtte, wel zóó gunstig over hem oordeelen wilde. Toen hij begrepen had dat hij Trouville vooreerst onmogelijk zou kunnen verlaten, had hij aan Greta geschreven, en melding gemaakt van het ongeval en de redenen waarom hij waarschijnlijk zijn belofte vooreerst niet zou kunnen houden. Onmiddellijk had hij een antwoord ontvangen. Het was een brief vol jammerklachten geweest: hij had gevreesd dat zij hot niet goed zou maken, en terstond weer geschreven. Daarop waren er brieven gekomen, waarin Greta de hoop had uitgesproken dat hij toch wol een enkelen dag zou vinden om zijn belofte te houden; maar langzamerhand had zij zich toch beter in het onvermijdelijke geschikt, naar het scheen: zijn Oom had haar opgezocht, schreef zij, en die had óók gezegd dat zij wel verzekerd kon zijn dat Frank onmogelijk weg kon, want anders zou hij wel gezorgd hebben dat hij zoo gauw mogelijk bij haar was. - Op raad van Oom had zij niets van hun dagelijksche tochtjes gerept, die moesten verrassingen blijven, had hij gezegd, voor Franks terugkeer. - Inmiddels bleef zij o zoo verlangend! om hem te zien. - Van Arichem was blij met dien brief: zijn geheele persoon werd vooral in de eerste weken door den zieke in beslag genomen, hij was Greta erkentelijk omdat zij hem zijn taak niet bemoeielijkte. - Hier, in de stille
| |
| |
ziekenkamer, had hij voor het eerst een geluk leeren waardeeren, waarvan hij het bestaan zelfs niet had vermoed. Er lag een ongekend genot in dat leven voor anderen. - Och, als die jongen maar wat meer in huis gebleven ware, dacht Mevrouw van Arichem als haar ideaal meer dan ooit in duidelijker omtrekken vóór haar stond, - hij zou wel huiselijker geworden zijn! Nu hadden zijn positie, zijn geld, zijn opvoeding, zijn Oom te Parijs last not least, zijn karakter een richting gegeven, die hem deed schijnen wat hij toch eigenlijk niet was. Maar hij kon nog wel veranderen! Hier, waar hij nu zoo tevreden scheen, waar hij naar geen afleiding noch ontspanning haakte, zou hij misschien gaan waardeeren welk geluk er in een kalm huiselijk leven school. Wie wist wat er nog uit dit ongeval van den heer Reijnbergh voor haar en de haren kon geboren worden nu haar Frank dag aan dag in het bijzijn der beminnelijke Eva was. Zij aanschouwde die duizend kleine attenties, tolken van zoo veel naar zij zoo gaarne wilde gelooven, die Frank Eva bewees; zij had zijn bezorgdheid gezien, en later zijn blijdschap over des heeren Reijnbergh's aanvankelijk herstel, en een glans van het innigste welgevallen kwam meermalen op haar gelaat. - Zouden de oogen van haar jongen nu tòch zijn opengegaan? - Zou hij nu weten wat zij reeds zoo lang wist, dat dat lieftallige beminnelijke kind hem - liefhad? - Of was het slechts de galante jonge man, die in het bijzijn van een jongmeisje zóó en niet anders handelen kon?.... Zij vreesde dit laatste nog soms; zij smeekte den Hemel om het eerste, als een der grootste gunsten die haar konden worden bewezen. Aarzelend begon zij meer en meer aan de mogelijkheid van wat zij zoo gaarne wenschte te gelooven, maar nog menigmaal vroeg zij zich toch als verstandige vrouw af of het niet slechts gelooven was.
|
|